HR, 17-11-2009, nr. 07/13414 B
ECLI:NL:PHR:2009:BJ8635
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-11-2009
- Zaaknummer
07/13414 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ8635, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑11‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ8635
ECLI:NL:PHR:2009:BJ8635, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑11‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ8635
Uitspraak 17‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Art. 445 Sv. Verdachte niet-ontvankelijk, omdat geen cassatie openstaat tegen de bestreden beslissing.
17 november 2009
Strafkamer
nr. 07/13414 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 november 2007, nummer AVNR 001346/07, betreffende hoger beroep tegen een beschikking tot opheffing van een bevel tot voorlopige hechtenis, in de zaak van:
[verdachte] , geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Tilburg" te Tilburg.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Volgens art. 445 Sv staat tegen beschikkingen beroep in cassatie alleen open in de gevallen in dat wetboek bepaald. Nu in dat wetboek geen bepaling voorkomt volgens welke tegen een beschikking waarbij wordt beslist op een hoger beroep tegen een beschikking tot opheffing van een bevel tot voorlopige hechtenis beroep in cassatie openstaat, kan verdachte in het ingestelde beroep niet worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheer J.P. Balkema als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2009.
Conclusie 17‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Art. 445 Sv. Verdachte niet-ontvankelijk, omdat geen cassatie openstaat tegen de bestreden beslissing.
Nr. 07/13414 B
Mr. Machielse
Zitting 22 september 2009
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Op 30 oktober 2007 heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op verzoek van verdachte het bevel tot voorlopige hechtenis tegen verdachte opgeheven en de onmiddellijke invrijheidsstelling van verdachte gelast. De OvJ heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 6 november 2007 de beschikking van de rechtbank vernietigd en alsnog het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte afgewezen.
2. Mr. F.A.J. van Rijthoven, advocaat te Bladel, heeft op 7 november 2007 cassatie ingesteld en een brief verzonden aan de Hoge Raad, gedateerd op 10 januari 2008, waarin hij aangeeft er zich van bewust te zijn dat wettelijk geen cassatieberoep mogelijk is tegen de beslissing van het hof, maar van oordeel te zijn dat het in dit bijzonder geval anders zou moeten zijn. Mr. Van Rijthoven heeft in zijn brief geschreven dat volgens hem het gerechtshof art. 5 RO niet correct heeft uitgelegd en dat daarom de beslissing van het hof niet in stand kan blijven. Alvorens een schriftuur in te dienen heeft mr. Van Rijthoven de Hoge Raad verzocht zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
3. Op 12 februari 2008 heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, zich per brief tot de Hoge Raad gewend met de mededeling dat hij opvolgend raadsman is van verdachte en dat de aangehechte bovengenoemde brief van mr. Van Rijthoven als cassatieschriftuur is te beschouwen. De rolraadsheer heeft aan mr. Baumgardt een nieuwe termijn verleend voor het indienen van een schriftuur, welke termijn op 27 februari 2009 afliep. Op 20 februari 2009 is de (nadere) schriftuur ontvangen.
4.1. Het gaat om een geval waarin een niet-benoemde rechter heeft deelgenomen aan het onderzoek ter terechtzitting van de Rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 september 2007, welk onderzoek toen onmiddellijk is geschorst. Verdachte bevond zich toen in gevangenhouding. De raadkamer van de rechtbank heeft het schriftelijk verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis op 30 oktober 2007 gehonoreerd. De raadkamer overwoog in zijn beschikking dat artikel 66 lid 2 Sv in deze zaak geen toepassing heeft gevonden en dat er dus geen titel meer voorhanden is voor het voortduren van de voorlopige hechtenis. Tevens heeft de raadkamer de vordering tot gevangenneming van verdachte afgewezen. Deze beschikking is door het gerechtshof op 6 november 2007 vernietigd.
4.2. Mr. Baumgardt betoogt dat het cassatieberoep ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er sprake is van een zo ernstige misslag, dat van een rechtens te respecteren beslissing van het hof geen sprake is. Klaarblijkelijk is inspiratie opgedaan bij de rechtspraak van de Hoge Raad over de doorbreken van appelverboden in het civiele recht.
4.3. Art. 445 Sv houdt in dat tegen beschikkingen hoger beroep of beroep in cassatie niet open staat dan in de gevallen bij dat wetboek bepaald. Het gesloten stelsel van in de wet geregelde rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke beslissing niet anders dan door het aanwenden van een rechtsmiddel kan worden aangetast en dat in een beschikking als hier bedoeld, waartegen geen rechtsmiddel beschikbaar is, de beslissing onherroepelijk is. Het openstellen voor verdachte van hoger beroep en cassatie valt buiten de rechtsvormende taak van de rechter en moet aan de wetgever worden overgelaten.(1) De Hoge Raad heeft in strafzaken en in WAHV-zaken doen blijken het spoor, getrokken door de civiele kamer, niet te willen volgen.(2) Ik zie geen grond om deze duidelijke lijn in deze zaak te doorbreken.
4.4. Daarnaast wijs ik er nog op dat het cassatieberoep is gericht tegen de beschikking van het hof, welke beschikking rechtskracht behoudt zolang deze beschikking niet is vernietigd. Niet is aangevoerd dat in de procedure bij het hof fundamentele beginselen zodanig zijn geschonden dat het cassatieverbod zou moeten worden doorbroken. De steller van het middel gaat er kennelijk van uit dat dergelijke fundamentele beginselen zijn geschonden in de behandeling van de strafzaak tegen verdachte in eerste aanleg.(3) Maar tegen de beslissingen van de rechtbank in de strafzaak in eerste aanleg is het cassatieberoep niet gericht. De klachten in cassatie richten zich tegen de motivering van het hof. Het hof zou uitgegaan zijn van een onjuiste opvatting. Dat is alles.
5. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
1 HR 8 juli 1994, NJ 1995, 30 m.nt. Corstens; HR 30 januari 1996, NJ 1996, 288.
2 HR 6 januari 1998, NJ 1998, 644; HR 19 januari 1999, nr. 109.127 (niet gepubliceerd); HR 14 januari 2003, NJ 2003, 246 m.nt. Mevis.
3 Als men van mening zou zijn dat de rechtbank die zitting had op 28 september 2007 geen rechterlijk college was in de zin van de Wet RO dringt zich meteen de vraag op of deze groep van drie personen wel de bevoegdheid zou hebben de voorlopige hechtenis op te heffen.