De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/6.3.2:6.3.2 Hulskorte/Van der Lek
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/6.3.2
6.3.2 Hulskorte/Van der Lek
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS375515:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 18 mei 1979, NJ 1980, 213(Hulskorte/Van der Lek), m.nt. Heemskerk.
Met deze partij moest degene, op wiens verzoek een voorlopig getuigenverhoor is gelast, naar het oordeel van de Hoge Raad op één lijn worden gesteld.
Art. 192 en 444 Sr.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In de casus die aanleiding gaf tot het arrest van de Hoge Raad Hulskorte/Van der Lek1 deed de hier bedoelde vraag zich voor: aan de orde waren de vragen (i) of de verplichting een getuigenis af te leggen slechts in het algemeen, of ook specifiek jegens de wederpartij bestond, (ii) of het dus jegens deze onrechtmatig was aan die verplichting niet te voldoen en (iii) of ter zake een met dwangsom versterkt verbod kon worden opgelegd. De Hoge Raad oordeelde in casu dat de omstandigheid dat de in art. 1946 lid 1 BW (oud) vervatte regel (met betrekking tot de verplichting tot het afleggen van een getuigenis) een algemeen belang diende, te weten dat van een goede rechtsbedeling, niet belette dat die regel mede strekte ter bescherming van de belangen van degene die partij was bij een burgerlijk geding.2 De Hoge Raad beoordeelde als onjuist de stelling dat de art. 116 en 117 Rv (oud) en de strafrechtelijke bepalingen in verband met deze verplichtingen3 uitputtend regelden welke de gevolgen waren van het niet nakomen van de in dit artikel neergelegde getuigplicht. Uit de geschiedenis bij de oude dwangsomregeling uit 1933 volgde naar het oordeel van de Hoge Raad voorts dat de dwangsom kon worden opgelegd in de gevallen waarin tevoren alleen lijfsdwang mogelijk was. Aldus oordeelde de Hoge Raad dat in het betrokken geval de verplichting tot het afleggen van een getuigenis jegens de eiser bestond en dat deze door middel van een dwangsomveroordeling kon worden versterkt.