Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/6.3.4
6.3.4 Visie van de ontwerpers van het huidige Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS373188:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
In de lagere jurisprudentie komt men voorts verschillende voorbeelden tegen van dwangsomveroordelingen die aan de nakoming van procesrechtelijke verplichtingen zijn verbonden. Een belangrijke categorie procesrechtelijke veroordelingen die in elk geval met een dwangsom kunnen worden versterkt, is die met betrekking tot de opheffing van een beslag. Van andere aard is echter het met dwangsom versterkte bevel van de Haagse rechtbankpresident aan gedaagde om bij een eventueel nieuw verzoek om beslagverlof onder de aandacht van de betreffende president te brengen dat tot tweemaal toe beslagen zijn opgeheven op grond van ondeugdelijkheid van de onderliggende vordering (Pres. Rb. 's-Gravenhage 3 oktober 1990, KG 1990, 339). Niet mogelijk was volgens de Rechtbank Maastricht een met dwangsom versterkte veroordeling tot het aanhangig maken van een schadestaatprocedure (Rb. Maastricht 14 december 1972, NJ 1973, 145), wel kon een verplichting daartoe in een verklaring voor recht worden opgenomen. De President van de Rechtbank 's-Gravenhage wees een veroordeling tot het aanspannen van een kort geding wel toe (Pres. Rb. 's-Gravenhage 29 maart 1979, NJ 1980, 74). Zie voor verschillende procesrechtelijke veroordelingen in de praktijk voorts de uitspraken genoemd door Jongbloed 1991, p. 59- 61.
Pari. Gesch. Herz. Rv., p. 154 (MvT II).
De gefundeerde kritiek van Heemskerk ten spijt moet naar huidig recht worden aangenomen dat procesrechtelijke verplichtingen in beginsel voorwerp van een rechterlijk gebod kunnen zijn en als zodanig met een dwangsom kunnen worden versterkt.1
Uit de tekst van de Memorie van Toelichting bij art. 22 Rv kan echter worden afgeleid dat de vraag naar de relativiteit van de procesrechtelijke verplichting in het betrokken geval wel degelijk moet worden beantwoord. Daarin is namelijk te lezen dat de verplichting uit art. 22 Rv om stellingen toe te lichten of bepaalde op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen, op vordering van de belanghebbende partij met een dwangsom versterkt zou kunnen worden, maar dat daarbij als voorwaarde geldt dat de wederpartij op die overlegging recht heeft. De Toelichting stelt:
'Voorts is denkbaar dat de rechter, onder omstandigheden, het bevel waartoe hij hier bevoegd is, op vordering van een partij, bijvoorbeeld in een kortgeding, versterkt met een dwangsom. Daarbij dient echter wel te worden aangetekend dat de verplichting van een partij om te voldoen aan een rechterlijk bevel ingevolge art. 22 (1.3.4), evenals een uit art. 21 (1.3.3) voortvloeiende verplichting, een verplichting van procesrechtelijke aard is waartegenover niet zonder meer een vorderingsrecht van de wederpartij staat. Dat kan anders zijn als de wederpartij aan art. 843a Rv een vorderingsrecht kan ontlenen. De beperkingen die in art. 843a Rv worden gesteld, sluiten derhalve uit dat de ene partij de andere partij kan noodzaken tot medewerking aan een "fishing expedition".'2
Ik deel de visie van de wetgever dat per geval moet worden beoordeeld of een recht op naleving van een rechterlijk bevel jegens de wederpartij bestaat en een daartegenover staande verplichting van de veroordeelde om daaraan te voldoen. Al spoedig zal mijns inziens echter kunnen worden aangenomen dat het rechterlijk bevel naast een algemeen belang mede de belangen beschermt van degene die partij is bij een burgerlijk geding, zoals de Hoge Raad in het arrest Hulskorte/Van der Lek voor toewijzing van de dwangsomveroordeling voldoende oordeelde. Het gaat naar mijn mening te ver om voor toewijzing van een met dwangsom versterkt bevel tot naleving van het rechterlijk gebod te vereisen dat een zelfstandig vorderingsrecht ex art. 843a Rv ten aanzien van de te verstrekken informatie bestaat. De omstandigheid dat een rechterlijke toetsing heeft plaatsgehad, welke tot het aanvankelijk rechterlijk bevel tot het verstrekken van informatie heeft geleid, vormt reeds een waarborg tegen de in de toelichting genoemde 'flshing expedition', waartegen de beperkingen in art. 843a Rv beogen te beschermen.