Het schriftelijke verzoek van verdachtes raadsman d.d. 1 augustus 2011 is eerst na een termijn van zestig dagen na toezending van de processtukken aan verdachtes toenmalige raadsman (op 10 mei 2011) ingediend.
HR, 18-09-2012, nr. 11/00434
ECLI:NL:HR:2012:BX4707
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-09-2012
- Zaaknummer
11/00434
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BX4707
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX4707, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑09‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX4707
ECLI:NL:HR:2012:BX4707, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑09‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4707
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2012/330
Conclusie 18‑09‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/00434
Mr. Vellinga
Zitting: 12 juni 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde en wegens 2. "Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 200,-, subsidiair 4 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, en voor het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel dat klaagt over het ontbreken bij de stukken van de door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2011 overgelegde pleitnota, kan niet tot cassatie leiden, nu verdachtes raadsman niet binnen de in art. 437, tweede lid, Sv genoemde termijn1. schriftelijk een verzoek om aanvulling bij de rolraadsheer heeft ingediend.2.
4.
Het tweede middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte het overhemd van [betrokkene 1] opzettelijk en wederrechtelijk met haar nagels heeft kapotgescheurd.
5.
Het middel gaat eraan voorbij dat de gebezigde bewijsmiddelen niet alleen inhouden dat verdachte het overhemd van [betrokkene 1] heeft vastgepakt maar ook dat zij aan dat overhemd heeft getrokken en dat het overhemd scheurde doordat haar nagels in zijn overhemd bleven haken alsmede dat zij volgens haar eigen verklaring het overhemd van [betrokkene 1] heeft vernield. In louter de proceshouding van verdachte heeft het Hof geen aanwijzing behoeven te zien dat verdachte niet wederrechtelijk handelde toen zij [betrokkene 1]' overhemd vernielde. Voorts in aanmerking genomen dat het vernielen van andermans eigendommen in beginsel wederrechtelijk is betekent een en ander dat het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
6.
In de toelichting op het middel wordt terecht opgemerkt dat verdachte in eerste aanleg niet met zoveel woorden heeft verklaard dat zij 'opzettelijk' het overhemd van [betrokkene 1] heeft vastgepakt en daaraan getrokken. Omdat in vastpakken van iets en trekken aan iets het opzet op dat vastpakken en trekken besloten ligt heeft het Hof aan de in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte geen andere betekenis gegeven door daaraan toe te voegen 'opzettelijk'.
7.
Het middel faalt.
8.
De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
9.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑09‑2012
HR 27 januari 2009, LJN BG4245, NJ 2009, 148, m.nt. M.J. Borgers, rov. 3.2.
Uitspraak 18‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Het ontbreken van de pleitnota bij de aan de HR toegezonden stukken strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat dit verzuim, nu het blijkens bij het Hof ingewonnen informatie onherstelbaar is, nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt. AG: anders.
Partij(en)
18 september 2012
Strafkamer
nr. S 11/00434
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 januari 2011, nummer 22/000859-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 1 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2.
De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn, aangezien de door de raadsman bij die gelegenheid aan het Hof overgelegde pleitnota zich niet bij de stukken van het geding bevindt.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang in:
"De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnota."
2.3.
De in dit proces-verbaal vermelde pleitnota ontbreekt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken, zodat niet valt na te gaan of, en zo ja welke verweren ter terechtzitting zijn gevoerd.
2.4.
Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het, nu het op grond van door de Hoge Raad op de voet van art. 83 RO bij het Hof ingewonnen inlichtingen onherstelbaar is gebleken te zijn, nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
2.6.
De Hoge Raad merkt nog op dat ingevolge art. IV lid 3 van het Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad 2008 (Stcrt. 147) schriftelijk een verzoek aan de rolraadsheer tot aanvulling van de stukken binnen de in art. 437, tweede lid, Sv genoemde termijn dient te worden gedaan. Die termijn loopt derhalve, anders dan in de conclusie van de Advocaat-Generaal is vermeld, vanaf de dag van de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv. Dat brengt mee dat het verzoek van de raadsman aan de rolraadsheer tijdig is gedaan.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 18 september 2012.