Hof Den Haag, 02-10-2019, nr. 200.245.454/01 en 200.245.702/01
ECLI:NL:GHDHA:2019:3968
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
02-10-2019
- Zaaknummer
200.245.454/01 en 200.245.702/01
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:3968, Uitspraak, Hof Den Haag, 02‑10‑2019; (Hoger beroep, Beschikking)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2020-0296
JPF 2021/1 met annotatie van Reinhartz, B.E.
Uitspraak 02‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Clausule in huwelijkse voorwaarden naar Iraans recht. Voorwaarde waaronder de vrouw aanspraak kan maken op de helft van het tijdens het huwelijk verworven vermogen – dat zij niet degene is die de echtscheiding verzoekt en de echtscheiding niet het gevolg is van het falen van de vrouw in haar huwelijkse plichten – wordt wegens strijd met de openbare orde buiten toepassing gelaten.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.245.454/01 en 200.245.702/01
zaaknummers rechtbank : C/09/521390 en C/09/542579
rekestnummers rechtbank : FA RK 16/8472 en FA RK 17-8502
beschikking van de meervoudige kamer van 2 oktober 2019
inzake
in de zaak met zaaknummer 200.245.454/01:
[naam 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Y. Wong te Amsterdam,
tegen
[naam 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K. Mohasselzadeh te Den Haag;
in de zaak met zaaknummer 200.245.702/01:
[naam 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K. Mohasselzadeh te Den Haag,
tegen
[naam 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Y. Wong te Amsterdam.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 11 juni 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna ook: de bestreden beschikking). Partijen hebben er geen bezwaar tegen dat de stukken over en weer in beide zaken worden gebruikt.
2. Het geding in hoger beroep
In de zaak met zaaknummer 200.245.454/01:
2.1
De man is op 6 september 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 21 februari 2019 een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Het verweerschrift omvat tevens een incidenteel appel aan de zijde van de vrouw.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 30 november 2018 een journaalbericht van diezelfde datum met als bijlage een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 21 december 2018 een journaalbericht van 20 december 2018 met als bijlage een brief van 21 december 2018 met bijlage;
- op 18 juni 2019 een journaalbericht van 17 juni 2019 met bijlagen;
- op 26 juni 2019 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 14 juni 2019 een journaalbericht van 13 juni 2019 met als bijlage een brief van 13 juni 2019 met bijlagen.
In de zaak met zaaknummer 200.245.702/01:
2.4
De vrouw is op 11 september 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.5
De man heeft op 30 november 2018 een verweerschrift ingediend.
2.6
Bij het hof zijn voorts van de zijde van de vrouw de volgende stukken ingekomen:
- op 26 oktober 2018 een brief van 25 oktober 2018 met bijlagen;
- op 31 oktober 2018 een journaalbericht van 30 oktober 2018 met als bijlage een brief van 30 oktober 2018 met bijlage.
2.7
De zaken zijn gezamenlijk op 28 juni 2019 mondeling behandeld. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en [naam 3] , tolk in de Iraanse taal.
3. De feiten
3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn gehuwd op [in] 2007 te [plaats] , Iran;
- partijen hebben beiden de Nederlandse en de Iraanse nationaliteit.
3.2
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover van belang in hoger beroep, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Voorts heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld.
De overige verzoeken van partijen zijn door de rechtbank afgewezen.
In de zaak met zaaknummer 200.245.454/01:
4.2
De man verzoekt het hof:
(A) de bestreden beschikking te vernietigen conform zijn grieven;
(B) te bepalen dat het huwelijk tussen partijen, gehuwd op [in] 2007 te [plaats] , Iran, niet duurzaam is ontwricht en dat alsnog het verzoek tot echtscheiding van de vrouw wordt afgewezen;
en anders te bepalen dat:
(C) de buitenlandse bankrekeningen van de vrouw in de verdeling worden betrokken;
(D) uitsluitend de ouders van de man aan partijen gelden hebben geleend ter hoogte van
€ 73.906,50 en dat deze schuld in de verdeling wordt betrokken;
(E) de vrouw aan de man een betaling doet van € 26.000,-;
(F) de huwelijksgeschenken van partijen, zoals deze aan partijen op het huwelijk zijn gegeven, in de verdeling worden betrokken, althans de vrouw gehouden is om de helft van de waarde ervan aan de man te vergoeden;
(G) de vrouw met ingang van de datum van de beschikking in hoger beroep zal bijdragen in het levensonderhoud van de man met € 1.200,- bruto per maand, bij vooruitbetaling per maand aan hem te voldoen,
(H) althans een zodanige vaststelling te bepalen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
Kosten rechtens.
4.3
De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking in hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in principaal hoger beroep:
- alle vorderingen van de man af te wijzen;
in incidenteel hoger beroep:
- de vorderingen van de vrouw zoals opgenomen in haar hoger beroepschrift toe te wijzen;
- te bepalen dat de man aan de vrouw betaalt de helft van het spaartegoed, zijnde € 13.000,-;
- te bepalen dat de man de sieraden en gouden munten gegeven bij de huwelijksceremonie aan de vrouw teruggeeft.
Kosten rechtens.
In de zaak met zaaknummer 200.245.702/01:
4.4
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat de man aan de vrouw 1361 stukken gouden munt moet afgeven dan wel de waarde daarvan in geld, vast te stellen op de dag der algehele voldoening;
2. voor recht te verklaren dat Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen;
3. de waarde van de echtelijke woning en de daaraan verbonden hypothecaire lening alsmede de daaraan gekoppelde verzekering op nieuw vast te stellen en te bepalen dat de helft van de waarde van de echtelijke woning alsmede de opgebouwde verzekeringswaarde aan de vrouw toegekend worden;
4. te bepalen dat de man de helft van de schulden aan de ouders van de vrouw aan de vrouw vergoedt;
5. te bepalen dat het saldo van bankrekeningen van de man, indien positief, voor de helft aan de vrouw toebedeeld wordt;
6. de schulden van de man aan DUO aan hem toe te delen en de schuld van de vrouw aan DUO aan haar toe te delen;
7. de verdeling van de inboedel te bevelen conform het verzoek van de vrouw in de procedure in eerste aanleg.
Kosten rechtens.
4.5
De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof het hoger beroep van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren althans dit ongegrond te verklaren.
5. De motivering van de beslissing
Brief van de vrouw van 15 mei 2018
5.1
De man stelt dat de rechtbank de brief van de vrouw van 15 mei 2018 met bijlagen buiten het procesdossier had moeten houden. De vrouw voert hierop verweer. Het hof overweegt als volgt. Indien en voor zover de man heeft bedoeld te stellen dat sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, is dit gebrek in hoger beroep hersteld, nu de man alsnog voldoende in de gelegenheid is gesteld om op de inhoud van bedoelde brief te reageren. Gelet hierop treft deze grief geen doel.
De echtscheiding
5.2
Aangezien beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, heeft de rechtbank geoordeeld dat zij rechtsmacht heeft. Op grond van art 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook: BW) heeft de rechtbank Nederlands recht toegepast op het verzoek tot echtscheiding. De man heeft geen grief gericht tegen de overweging van de rechtbank dat Nederlands recht moet worden toegepast op het verzoek tot echtscheiding. Het hof zal met betrekking tot de echtscheiding evenals de rechtbank Nederlands recht toepassen.
5.3
In zijn eerste grief stelt de man dat het huwelijk van partijen niet duurzaam ontwricht is. Zo ontbreekt bij de man volstrekt de wil om van de vrouw te scheiden. De man wenst verzoeningsgesprekken te hebben met de vrouw. De vrouw is van mening dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Zij gelooft niet dat verzoeningsgesprekken of relatietherapie zal slagen en zij volhardt in haar wens om van de man van echt te scheiden.
5.4
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:151 BW de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten wordt uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is. Een huwelijk is duurzaam ontwricht indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden en geen uitzicht bestaat op herstel van enigszins behoorlijke echtelijke verhoudingen. Indien een echtgenoot gemotiveerd stelt en daarbij volhardt dat hij niet meer met zijn echtgenoot kan samenleven, zal dit voor de rechter vrijwel altijd een beslissende aanwijzing zijn dat het huwelijk duurzaam is ontwricht (HR 6 december 1996, NJ 1997, 189), waardoor aan (verdere) bewijslevering niet meer wordt toegekomen.
5.5
Nu de vrouw volhardt in haar standpunt dat sprake is van een duurzame ontwrichting zal het hof de bestreden beschikking met betrekking tot de echtscheiding bekrachtigen.
De partneralimentatie
5.6
Ingevolge artikel 4 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna ook: Rv) heeft de Nederlandse rechter die rechtsmacht met betrekking tot echtscheiding heeft, tevens rechtsmacht ter zake daarmee verband houdende nevenvoorzieningen.
5.7
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw aan hem € 1.200,- bruto per maand aan partneralimentatie dient te betalen. Hij stelt zijn behoefte op € 1.200,- bruto, oftewel € 900,- netto, per maand en stelt dat hij momenteel niet in staat is zelfstandig een inkomen te verwerven. Hij licht toe dat hij twee jaar geen werk heeft kunnen verrichten vanwege lichamelijke klachten en dat hij een uitkering ontvangt uit hoofde van de Participatiewet.
5.8
De vrouw stelt dat de man in staat is om te werken. Zij voert aan dat de man bij de Iraanse rechtbank heeft verklaard dat hij een inkomen heeft en in staat is de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. De man is gepromoveerd in de Sociale Wetenschappen. Volgens de vrouw kan hij onderwijsactiviteiten verrichten nu deze, zo stelt de vrouw, fysiek niet belastend zijn. De vrouw volgt de opleiding geneeskunde en heeft geen draagkracht.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Wat er ook zij van de verdiencapaciteit van de man, als onbetwist staat vast dat de vrouw de opleiding geneeskunde volgt en geen inkomsten uit arbeid heeft. Niet gebleken is dat de vrouw enige andere (structurele en/of substantiële) bron van inkomsten heeft zodat het verzoek van de man reeds om die reden wordt afgewezen.
Vermogensrechtelijke afwikkeling
Rechtsmacht
5.10
Ingevolge artikel 4 lid 3 Rv heeft de Nederlandse rechter die rechtsmacht met betrekking tot echtscheiding heeft, tevens rechtsmacht ter zake daarmee verband houdende nevenvoorzieningen.
Huwelijkse voorwaarden; toepasselijk recht
5.11
De vrouw stelt in haar zesde grief aan de orde dat Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensrecht en dat de overeengekomen huwelijkse voorwaarden zoals vermeld in de huwelijksakte, tussen partijen gelden. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de ‘terms and conditions’ in de huwelijksakte als huwelijkse voorwaarden kunnen worden aangemerkt. De vrouw heeft tevens gesteld dat deze huwelijkse voorwaarden eraan in de weg staan dat een automatische wijziging van het toepasselijke recht ingevolge artikel 7 lid 2 onder 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, hierna ook: HHV, (het zogenaamde ‘wagonstelsel’) kan plaatsvinden. De vrouw is daarom van mening dat er geen algehele gemeenschap van goederen is tussen partijen naar Nederlands recht.
5.12
De man is van mening dat de ‘terms and conditions’ in de huwelijksakte niet kunnen worden aangemerkt als huwelijkse voorwaarden. In de visie van de man geeft de huwelijksakte niet aan dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt. De man is van mening dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben gesloten. Voorts is de man van mening dat de rechtbank terecht het ‘wagonstelsel’ van artikel 7 lid 2 onder 1 HHV heeft toegepast.
‘Terms and conditions’ in de huwelijksakte aan te merken als geldige huwelijkse voorwaarden?
5.13
Het hof overweegt als volgt. In de ‘terms and conditions’ in de huwelijksakte zijn bepalingen opgenomen omtrent het tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen en de wijze waarop en voorwaarden waaronder dit vermogen tussen de echtgenoten wordt verdeeld. Naar hun aard zijn deze ‘terms and conditions’ daarom aan te merken als huwelijkse voorwaarden in de zin van artikel 12 HHV.
5.14
Artikel 12 HHV bepaalt dat huwelijkse voorwaarden, wat de vorm betreft, geldig zijn indien zij in overeenstemming zijn hetzij met het interne recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, hetzij met het interne recht van de plaats waar zij werden aangegaan. Op grond van artikel 12 HHV moeten huwelijkse voorwaarden in elk geval in een gedagtekend en door beide echtgenoten ondertekend schriftelijk stuk zijn neergelegd. De in de huwelijksakte vervatte huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan te Iran. Op grond van artikel 1119 van het Iraans Burgerlijk Wetboek kunnen echtgenoten huwelijkse voorwaarden overeenkomen, mits deze niet strijdig zijn met de aard van het huwelijkscontract en neergelegd zijn in het huwelijkscontract of in een ander bindend document. Het hof is van oordeel dat de ‘terms and conditions’, neergelegd in de huwelijksakte, niet strijdig zijn met de aard van de huwelijksakte. Deze huwelijkse voorwaarden zijn derhalve in overeenstemming met het interne recht van de plaats waar zij werden aangegaan. De huwelijksakte is daarnaast gedagtekend en door beide echtgenoten ondertekend. De advocaat van de vrouw heeft immers ter zitting in hoger beroep onbetwist gesteld dat partijen, naast het ondertekenen van de huwelijksakte, tevens de ‘terms and conditions’ hebben ondertekend. Het hof is op basis van deze overwegingen van oordeel dat aan de voorwaarden van artikel 12 HHV is voldaan. Deze ‘terms and conditions’ zijn aan te merken als huwelijkse voorwaarden en zijn naar de vorm geldig.
Toepasselijk recht
5.15
Gelet op de datum van huwelijkssluiting – [in] 2007 – dient het hof de vraag naar het toepasselijke huwelijksvermogensrecht te beantwoorden aan de hand van het HHV. In artikel 3 HHV is bepaald dat het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het interne recht dat de echtgenoten vóór het huwelijk hebben aangewezen. Blijkens artikel 11 HHV moet de aanwijzing van het toepasselijke recht uitdrukkelijk zijn overeengekomen of ondubbelzinnig voortvloeien uit huwelijkse voorwaarden. Naar het oordeel van het hof is dit laatste het geval. De huwelijkse voorwaarden zijn in Iran ten overstaan van een Iraanse ambtenaar opgemaakt. In de huwelijkse voorwaarden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de bruidsgave. Ook is daarin bepaald dat de man de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwd vermogen aan de vrouw dient over te dragen mits de vrouw niet degene is die de echtscheiding aanvraagt. Tot slot is daarin een limitatieve opsomming genoemd van de gevallen waarin de vrouw de echtscheiding kan aanvragen. Het hof is van oordeel dat daarmee uit de huwelijkse voorwaarden ondubbelzinnig een rechtskeuze voor het Iraanse recht voortvloeit. Het huwelijksvermogensregime van partijen wordt dan ook beheerst door het Iraanse recht.
5.16
Nu vaststaat dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gesloten is automatische wijziging van het toepasselijke recht ingevolge het bepaalde in artikel 7 lid 1 HHV (het ‘wagonstelsel’) uitgesloten. De toepasselijkheid van het Iraanse recht geldt voor de gehele huwelijksperiode. De grief van de vrouw treft dus doel. Er bestaan tussen partijen huwelijkse voorwaarden, het wagonstelsel is niet van toepassing en er is geen gemeenschap van goederen. Er is derhalve geen sprake van een huwelijksgemeenschap die verdeeld kan worden, zoals de rechtbank heeft gedaan.
De vermogensrechtelijke afwikkeling naar Iraans recht (met uitzondering van de bruidsgave)
5.17
Het hof overweegt net als de rechtbank dat het Iraans huwelijksvermogensrecht in beginsel de uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen kent. In beginsel is en blijft hetgeen de echtgenoten ten tijde van het aangaan van het huwelijk bezaten en hetgeen zij tijdens het huwelijk hebben verworven, privé eigendom. Wanneer de eigendom van bepaalde zaken niet kan worden bewezen, wordt in de regel aangenomen dat zaken die gewoonlijk door de man worden gebruikt, aan de man toebehoren en zaken die gewoonlijk door de vrouw worden gebruikt, aan de vrouw toebehoren. In de onderhavige zaak heeft te gelden dat, zoals overwogen in rechtsoverweging 5.14, partijen geldige huwelijkse voorwaarden in de zin van artikel 1119 van het Iraans Burgerlijk Wetboek hebben gesloten. Bepaling A van de ‘Terms and conditions’, vervat in de huwelijksakte, luidt als volgt:
“By the marriage contract or another binding contract the Husband undertook to transfer half of his wealth earned during the married life or its equivalent to his wife as the court decides, in case the divorce is not requested by the wife and according to the competent court, the divorce is not due to the failure of the wife in performing her marital duties.”
De advocaat van de man heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd bevestigd dat de Engelse vertaling van de Iraanse huwelijksakte correct is. Bepaling A houdt in dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de helft van het tijdens het huwelijk verworven vermogen, indien zij degene is die de echtscheiding verzoek en/of de echtscheiding het gevolg is van het falen van de vrouw in haar huwelijkse plichten. Hiermee speelt de schuldvraag een rol bij de vraag of de vrouw aanspraak kan maken op het tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen. Onverkorte toepassing van deze huwelijkse voorwaarde impliceert dat het enkele feit dat de vrouw, om welke reden dan ook, degene is die de echtscheiding aanvraagt en/of zij niet voldoet aan haar huwelijkse plichten, ertoe leidt dat zij haar aanspraak op de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen verliest. Het hof is van oordeel dat deze voorwaarde in strijd is met de Nederlandse openbare orde en de goede zeden. Het hof zal daarom deze beperking buiten toepassing laten. Hieruit volgt dat de man de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen aan de vrouw dient te vergoeden. Op basis van de gestelde gegevens kan het hof de vordering van de vrouw echter niet vaststellen.
5.18
De vorderingen van de vrouw zoals vermeld onder 3 tot en met 7 van haar petitum zijn niet voor toewijzing vatbaar, aangezien er sprake is van een vermogensscheiding tussen partijen. Ten aanzien van het onder 3 en 7 gevorderde (de echtelijke woning en de inboedel) heeft de vrouw niet gesteld en/of voldoende onderbouwd dat het gaat om tijdens het huwelijk door de man opgebouwd vermogen. Gelet op de vermogensscheiding tussen partijen komt hetgeen de man in zijn petitum vordert onder C, D, E en F niet voor toewijzing in aanmerking.
De bruidsgave
5.19
De vrouw stelt dat de man aan haar een bruidsgave dient te betalen van 1361 Yek Bahar Azadi gouden munten. Volgens de man dient het oordeel van de Iraanse rechter in de procedure, die door de vrouw in Iran aanhangig is gemaakt, te worden afgewacht. Het hof overweegt dat, nu door de vrouw onweersproken is gesteld dat de procedure in Iran later aanhangig is gemaakt dan de Nederlandse echtscheidingsprocedure, artikel 12 Rv er niet aan in de weg staat dat het hof het verzoek inzake de bruidsgave inhoudelijk beoordeelt. De man stelt dat het verzoek van de vrouw naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, nu zij het initiatief tot echtscheiding heeft genomen en de afspraak tussen partijen betreffende de bruidsgave voor hem slechts een symbolische betekenis had.
5.20
Het hof is van oordeel dat de bruidsgave gekwalificeerd dient te worden als een aanspraak sui generis. Het Iraans recht is van toepassing, zijnde het recht waarnaar de aanspraak op de bruidsgave tot stand is gekomen. Op grond van artikel 1082 van de Iraanse wet van 1935 is de vrouw rechthebbende en eigenares van de bruidsgave vanaf de dag van huwelijkssluiting. Het hof passeert de stelling van de man dat hij aan de vrouw geen bruidsgave behoeft te betalen, omdat de vrouw het initiatief tot echtscheiding heeft genomen en daarmee niet voldaan is aan één de voorwaarden voor afgifte van de bruidsgave, genoemd in de huwelijksakte onder ‘Terms and conditions’. Het hof is, onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.17, van oordeel dat deze voorwaarde in strijd is met de Nederlandse openbare orde. De vrouw vordert 1361 gouden muntstukken. De vrouw geeft niet aan wat de grootte van de munten moet zijn, wat het gewicht in goud moet zijn en geeft ook niet aan hoeveel karaat goud en/of wat de waarde van de munten moet zijn. Het hof is van oordeel dat de vordering van de vrouw op die gronden te onbepaald is. De grief van de vrouw treft weliswaar doel, maar haar vordering dient op andere gronden te worden afgewezen.
5.21
Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, behoeft het overige dat de vrouw heeft gesteld met betrekking tot de bruidsgave geen verdere bespreking.
Conclusie
5.22
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van partijen over en weer in het kader van de afwikkeling van het huwelijkse vermogen niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Proceskosten
5.23
Zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft vastgesteld en in zoverre, opnieuw rechtdoende:
wijst de verzoeken en vordering van partijen over en weer in het kader van de verdeling/ afwikkeling van het huwelijkse vermogen af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, A.N. Labohm en L.H.M. Zonnenberg, bijgestaan door mr. H.B. Brandwijk als griffier, en is op 2 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.