HR, 07-07-2009, nr. 08/02992
ECLI:NL:HR:2009:BH9943
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-07-2009
- Zaaknummer
08/02992
- Conclusie
Mr. Fokkens
- LJN
BH9943
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH9943, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH9943
ECLI:NL:PHR:2009:BH9943, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH9943
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2010, 130 met annotatie van P. Mevis
VA 2010/12 met annotatie van J. Silvis
NbSr 2009/309
Uitspraak 07‑07‑2009
Inhoudsindicatie
ISD-maatregel. (OM-)Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers (Stcrt. 2004, 185, hierna: de Richtlijn). De Richtlijn is een aanwijzing a.b.i. art. 130.4 RO en moet worden beschouwd als ‘recht’ i.d.z.v. art. 79 RO. Ingevolge art. 38m.1 Sr kan de rechter de ISD-maatregel slechts opleggen op vordering van het OM. Gelet op het voorgaande en op de strikte afgrenzing in de Richtlijn t.a.v. de gevallen waarin plaats is voor het vorderen van de ISD-maatregel, staan beginselen van behoorlijke rechtspleging eraan in de weg dat de rechter, die vaststelt dat een dergelijke vordering is gedaan in strijd met de Richtlijn, niettemin de ISD-maatregel oplegt. Voorts is ingevolge de Richtlijn geen plaats voor het vorderen van de ISD-maatregel als er meer dan 4 mnd aan onherroepelijke vrijheidstraffen openstaan. In de bijlage bij de Richtlijn wordt bepaald dat de executie van nog ten uitvoer te leggen vrijheidsstraffen van max. 4 mnd wordt opgeschort en dat een zodanig nog niet tenuitvoergelegd strafrestant daarom niet aan het vorderen van een ISD-maatregel in de weg staat. Die bijlage houdt in dat bij de berekening van die 4 mnd de openstaande geldboetes en de niet uitgevoerde taakstraffen, omgerekend naar vervangende hechtenis, worden meegeteld. Een redelijke uitleg van dat voorschrift brengt mee dat die vervangende hechtenis bij de berekening eerst dan wordt geteld indien deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden.
7 juli 2009
Strafkamer
Nr. 08/02992
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 augustus 2007, nummer 21/001265-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord, locatie De Grittenborgh", te Hoogeveen.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal constateren dat de redelijke termijn is overschreden en voor het overige het beroep zal verwerpen.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de vordering van het Openbaar Ministerie tot oplegging van de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders heeft gevolgd terwijl deze vordering in strijd was met de daarvoor geldende richtlijn.
2.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities heeft de raadsman van de verdachte het volgende aangevoerd:
"1. Door de Rechtbank Almelo werd aan mijn cliënt de ISD-maatregel opgelegd. Een van de centrale vragen vandaag is of het openstaande strafrestant hieraan niet in de weg staat.
2. Vast staat dat mijn cliënt meer dan 120 dagen gevangenisstraf heeft open staan. De rechtbank heeft een schatting gemaakt van 130 dagen. Ik wijs er op dat mijn cliënt daarnaast ook nog 260 uur werkstraf heeft openstaan. Blijkens de bijlage van de Richtlijn (Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers (2004R004), Stcrt. 27 september 2004, nr 185, i.w. 1 oktober 2004) en de Handleiding (Handleiding werkwijze ten aanzien van meerderjarige zeer actieve veelplegers (2004H003), i.w. 1 oktober 2004) dienen niet uitgevoerde werkstraffen te worden omgerekend in vervangende hechtenis. (...) Bij mijn cliënt staat derhalve aanzienlijk meer dan 120 dagen gevangenisstraf en vervangende hechtenis open.
(...)
4. Volgens de Richtlijn mag en mocht het Openbaar Ministerie in de onderhavige zaak de ISD-maatregel niet vorderen. Daarin staat immers vermeld:
"Is aan alle wettelijk gestelde eisen in artikel 38m WvSr voldaan, dan zal het OM de ISD-maatregel uitsluitend vorderen indien: ten aanzien van de stelselmatige dader géén of ten hoogste vier maanden aan onherroepelijke vonnissen open staan; Als er meer dan vier maanden open staat, dient er een gevangenisstraf te worden gevorderd waarbij de nog openstaande straf uitsluitend wordt geëxecuteerd. Pas bij een volgende gelegenheid kan dan de mogelijkheid van ISD aan de orde zijn. Als er openstaande straffen zijn van minder dan 4 maanden, kan ISD gevorderd worden (...)"
5. In de bijlage is nog vermeld:
"Gekozen is voor een constructie waarbij nog openstaande strafrestanten tot en met een bepaald maximum (vier maanden) niet aan vordering van de ISD-maatregel in de weg staan. Dit strafrestant wordt niet meer ten uitvoer gelegd, tenzij betrokkene binnen twee jaar na datum beëindiging ISD opnieuw een misdrijf pleegt waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bedraagt het nog openstaande strafrestant meer dan vier maanden, dan dient dit strafrestant eerst ten uitvoer te zijn gelegd voordat de ISD-maatregel wordt gevorderd."
6. Het woord 'uitsluitend' wijst er op dat het Openbaar Ministerie geen enkele ruimte heeft om van de voor haar geldende richtlijn af te wijken; er is geen enkele beoordelingsruimte. Dit zou slechts anders zijn bij bewoordingen als 'in beginsel' of 'in principe'. In zijn algemeenheid is het juist dat de rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter niet is gebonden aan de voor het OM geldende richtlijnen. Voor ISD-maatregel ligt dat in mijn ogen anders. Artikel 38m lid 1 Sr schrijft immers voor dat de rechter slechts op vordering van het Openbaar Ministerie de ISD-maatregel kan opleggen. Het is daarmee de enige hoofdsanctie in ons strafrecht die afhankelijk is van de vordering van het OM. Om die reden moeten de woorden 'op vordering' uit artikel 38m lid 1 Sr worden uitgelegd als 'op rechtmatige vordering'. Nu het Openbaar Ministerie op grond van beginselen van behoorlijk procesorde is gebonden aan de Richtlijn is deze vordering onrechtmatig en dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot oplegging van de ISD-maatregel. Het staat uw Hof daarom niet vrij de ISD-maatregel op te leggen."
2.3. Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof dienaangaande het volgende overwogen:
"Oplegging van straf en/of maatregel
1. Door de raadsman is aangevoerd, dat het openstaande
strafrestant in de weg staat aan oplegging van de
ISD-maatregel. Derhalve zou het Openbaar Ministerie in zijn vordering tot oplegging van de ISD-maatregel niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
(...)
3. Het verweer roept de vraag op, wat het karakter is van de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers, registratienummer 2004R004, aangeduid als aanwijzing i.d.z.v. artikel 130, lid 4 Wet RO. Het hof is van oordeel, dat de aanwijzingen en beperkingen, neergelegd in de "Richtlijn Veelplegers" zich naar hun aard en strekking niet ertoe lenen jegens de betrokkenen als formele rechtsregels te worden toegepast. Verdachten mogen er niet op rekenen, dat het OM het vorderen van de ISD-maatregel achterwege zal laten indien zij nog meer dan vier maanden hebben "openstaan". Zou men de opvatting van de verdediging inzake de werking van de richtlijn volgen, dan zou de absurde en onaanvaardbare situatie ontstaan, dat een verdachte die zich zorgen maakt om een dreigende maatregel, door het haastig plegen van een nieuw en voldoende ernstig delict (zonodig tijdens de detentie) kan bewerkstelligen, dat oplegging van de maatregel achterwege blijft. Ook zou de tot taakstraf veroordeelde de ISD-maatregel kunnen verijdelen door de aangevangen werkstraf te beëindigen teneinde aan de begeerde hoeveelheid van openstaande straf(fen) van meer dan vier maanden toe te komen. Vanuit een ander perspectief zou deze werking van de richtlijn eveneens hoogst onwenselijke gevolgen kunnen hebben; de officier van justitie die in een strafzaak op grond van de persoonsrapportage tot het inzicht is gekomen, dat oplegging van de ISD-maatregel geboden is, en daartoe stappen ondernomen heeft, zou van dat voornemen moeten afzien, als (vlak vóór de zitting) blijkt, dat inmiddels in een ander arrondissement nog een vrijheidsstraf is opgelegd?
Indien de visie van de raadsman zou worden gevolgd, dan zou dat betekenen, dat aan de richtlijn ten onrechte dezelfde status wordt toegekend als aan een wet in formele zin. Het hof beschouwt dan ook de hier aan de orde zijnde aanwijzingen, ook al zijn ze gepubliceerd in de Staatscourant, als van interne aard, als voorschriften waarvan het College van procureurs-generaal zijn officieren van justitie en advocaten-generaal voorziet teneinde te bevorderen, dat op rechtmatige en doelmatige wijze de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde plaatsvindt, zonder dat derden, waaronder verdachten, daarop een beroep kunnen doen. Die aanwijzingen kunnen niet tot gevolg hebben, dat voor de oplegging van de ISD-maatregel meer of andere voorwaarden gaan gelden dan voortvloeien uit de wet, in het bijzonder uit het bepaalde in art. 38m WvSr.
(...)
7. Het hof acht dan ook op de door de verdediging aangevoerde gronden noch ook anderszins beletselen tegen de gevorderde oplegging van de maatregel van ISD aanwezig.
(...)"
2.4. De Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers van 7 september 2004, Stcrt. 2004, 185 (hierna: de Richtlijn), houdt het volgende in:
"(...)
2. Vordering van de ISD-maatregel
De ISD-maatregel kan alleen worden gevorderd bij stelselmatige daders. Is aan alle wettelijk gestelde eisen in artikel 38m WvSr voldaan, dan zal het OM de ISD-maatregel uitsluitend vorderen indien:
(...)
c. ten aanzien van de stelselmatige dader géén of ten hoogste vier maanden aan onherroepelijke vonnissen open staan;
Als er meer dan vier maanden open staat, dient er een gevangenisstraf te worden gevorderd (...) waarbij de nog openstaande straf aansluitend wordt geëxecuteerd.
worden (...).
(...)
Bijlage
Werkwijze met betrekking tot nog niet ten uitvoer gelegde straffen of maatregelen
(...)
Criteria
(...)
3. De executie van nog ten uitvoer te leggen vrijheidsstraffen van maximaal vier maanden (enkelvoudig dan wel cumulatief, en incl. de omrekening van openstaande geldboetes en niet uitgevoerde taakstraffen naar vervangende hechtenis) wordt opgeschort. Een nog niet ten uitvoer gelegd strafrestant van maximaal vier maanden staat derhalve niet aan vordering van de ISD-maatregel in de weg. (...)"
2.5. De Richtlijn is een aanwijzing als bedoeld in art. 130, vierde lid, RO. De Richtlijn moet worden beschouwd als 'recht' in de zin van art. 79 RO. Deze Richtlijn bevat immers door het College van procureurs-generaal vastgestelde en behoorlijk bekend gemaakt regels omtrent de uitoefening van het beleid van het openbaar ministerie, die weliswaar niet kunnen gelden als algemeen verbindende voorschriften omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, maar die het openbaar ministerie wel op grond van beginselen van behoorlijke procesorde binden, en die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast.
Het andersluidende oordeel van het Hof is dus onjuist. Het middel klaagt daarover terecht. Dat brengt mee dat de bestreden uitspraak wat betreft de oplegging van de maatregel niet in stand kan blijven.
2.6. Opmerking verdient nog het volgende. Ingevolge art. 38m, eerste lid, Sr kan de rechter de ISD-maatregel slechts opleggen op vordering van het openbaar ministerie. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5 is overwogen en op de strikte afgrenzing die de Richtlijn aanbrengt ten aanzien van de gevallen waarin plaats is voor het vorderen van de
ISD-maatregel, staan beginselen van behoorlijke rechtspleging eraan in de weg dat de rechter, die vaststelt dat een dergelijke vordering is gedaan in strijd met de Richtlijn, niettemin de ISD-maatregel oplegt.
2.7. Voorts verdient het volgende opmerking. Ingevolge de Richtlijn is geen plaats voor het vorderen van een
ISD-maatregel in het geval dat meer dan vier maanden aan onherroepelijke vrijheidstraffen openstaan. In verband daarmee wordt in de bijlage bij de Richtlijn onder 3 bepaald dat de executie van nog ten uitvoer te leggen vrijheidsstraffen van maximaal vier maanden wordt opgeschort en dat een zodanig nog niet tenuitvoergelegd strafrestant daarom niet aan het vorderen van een ISD-maatregel in de weg staat. Die bijlage houdt in dit opzicht in dat bij de berekening van die vier maanden de openstaande geldboetes en de niet uitgevoerde taakstraffen, omgerekend naar vervangende hechtenis, worden meegeteld. Een redelijke uitleg van dat voorschrift brengt mee dat die vervangende hechtenis bij de berekening eerst dan wordt meegeteld indien deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt het vorenoverwogene mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de sanctieoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 7 juli 2009.
Conclusie 31‑03‑2009
Mr. Fokkens
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem op 21 augustus 2007 vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en veroordeeld wegens 1 subsidiair: ‘Medeplegen van poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade’. Hem is de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd voor de duur van twee jaren.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, drie middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte de vordering van het Openbaar Ministerie heeft gevolgd, nu deze vordering is gedaan in strijd met de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers van het Openbaar Ministerie.
5.
Mijns inziens faalt het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het Hof heeft in antwoord op het verweer dat de vordering in strijd met de Richtlijn zou zijn gedaan overwogen:
‘Oplegging van straf en/of maatregel
- 1.
Door de raadsman is aangevoerd, dat het openstaande strafrestant in de weg staat aan oplegging van de ISD-maatregel. Derhalve zou het Openbaar Ministerie in zijn vordering tot oplegging van de ISD-maatregel niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
- 2.
(…)
- 5.
Door de advocaat-generaal is ter zitting van het hof een uitdraai uit het CJIB-systeem overgelegd, waaruit blijkt, dat openstaan twee boetes, elk met 1 dag vervangende hechtenis; één ‘lopend vonnis’ (een arrest van dit hof) à 101 dagen, en vervangende hechtenis voor niet afgeronde taakstraffen, belopend 111 dagen. Slechts indien men op de voet van de richtlijn de vervangende hechtenis voor de niet afgeronde taakstraf meetelt (hetgeen niet logisch lijkt, nu het de OvJ of AG vrijstaat een bevel tot tenuitvoerlegging daarvan achterwege te laten ten gunste van de beoogde veroordeling tot de ISD-maatregel), zou het gaan om meer dan vier maanden openstaande vrijheidsstraf.
- 6.
Door de raadsman is wel gevraagd om het door de rechtbank in eerste aanleg kennelijk gebruikte executie-overzicht (waaraan geen gevolg kon worden gegeven, omdat die zich niet bij de processtukken in hoger beroep bevond), maar hij heeft de juistheid van het thans door het OM overgelegde executie-overzicht niet bestreden.
Het hof is zich ervan bewust, dat de registratie van nog te executeren straffen feilen vertoont, hetgeen kennelijk zijn verklaring vindt in het gegeven, dat voorheen slechts geautomatiseerde registratie geschiedde van opgelegde sancties, terwijl met de registratie van de tenuitvoerlegging daarvan, die aanzienlijk complexer is, pas recent is begonnen. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het thans overgelegde ‘formulier handmatige bevraging’ d.d. 23 juli 2007.
- 7.
Het hof acht dan ook op de door de verdediging aangevoerde gronden noch ook anderszins beletselen tegen de gevorderde oplegging van de maatregel van ISD aanwezig.’
6.
Aldus heeft het Hof vastgesteld dat ten tijde van het vorderen (en het opleggen) van de maatregel minder dan vier maanden gevangenisstraf openstond, te weten 101 dagen. Dat daarnaast nog op de voet van art. 22g, eerste lid, Sr de tenuitvoerlegging van 111 dagen vervangende hechtenis zou kunnen worden gelast, doet daaraan niet af. Dat die tenuitvoerlegging niet is gelast kan worden gelezen in een aantekening op het Formulier handmatige bevraging, een vaststelling waartoe ook het Hof is gekomen blijkens de hiervoor onder 5 weergegeven overweging dat het de OvJ of AG vrijstaat een bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis achterwege te laten.
7.
Dat een vervangende hechtenis voor een taakstraf niet meetelt als strafrestant zolang de tenuitvoerlegging niet is bevolen, kan ook worden opgemaakt uit de Richtlijn. Deze houdt voor zover hier van belang in:
‘Bijlage
Werkwijze met betrekking tot nog niet ten uitvoer gelegde straffen of maatregelen[.] Voorwaarde voor het vorderen van de ISD-maatregel is —onder meer— dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het begane feit ten minste driemaal onherroepelijk voor een misdrijf is veroordeeld, en dat de voor deze feiten opgelegde straffen of maatregelen ten uitvoer zijn gelegd voorafgaande aan het begane feit. In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat veel voor de maatregel ISD in aanmerking komende verdachten echter nog meerdere straffen —of maatregelen— hebben ‘openstaan’. Het gaat daarbij veelal om korte (enkele weken) vrijheidsstraffen voor misdrijven die nog niet ten uitvoer zijn gelegd, en om diverse geldboetes voor overtredingen (bijv. APV-overlastbepalingen), of administratiefrechtelijke verkeersboetes, vgl. de zgn. katvanger-problematiek.
Gekozen is voor een constructie waarbij nog openstaande strafrestanten tot en met een bepaald maximum (vier maanden) niet aan vordering van de ISD-maatregel in de weg staan. Dit strafrestant wordt niet meer ten uitvoer gelegd, tenzij betrokkene binnen twee jaar na datum beëindiging ISD opnieuw een misdrijf pleegt waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bedraagt het nog openstaande strafrestant meer dan vier maanden, dan dient dit strafrestant eerst ten uitvoer te zijn gelegd voordat de ISD-maatregel wordt gevorderd. Hieronder is deze oplossing als volgt uitgewerkt.
Criteria
- 1.
Schadevergoedingsmaatregelen dienen altijd ten uitvoer te worden gelegd (waar nodig op basis van een met het CJIB te treffen betalingsregeling; tijdens de uitvoering van de ISD-maatregel loopt de afbetalingsregeling zo mogelijk door);
- 2.
De invordering van eventuele openstaande en nog niet in gijzeling omgezette Wet Mulderbeschikkingen wordt door tussenkomst van de landelijk CJIB-officier opgeschort. Tevens wordt de invordering van eventuele openstaande en nog niet in gijzeling omgezette strafbeschikkingen inhoudende een geldboete door tussenkomst van de landelijke strafbeschikkingsofficier opgeschort;
- 3.
De executie van nog ten uitvoer te leggen vrijheidsstraffen van maximaal vier maanden (enkelvoudig dan wel cumulatief, en incl. de omrekening van openstaande geldboetes en niet uitgevoerde taakstraffen naar vervangende hechtenis) wordt opgeschort. Een nog niet ten uitvoer gelegd strafrestant van maximaal vier maanden staat derhalve niet aan vordering van de ISD-maatregel in de weg.’
8.
Zolang de tenuitvoerlegging niet op de voet van art. 22g Sr is bevolen, kan van opschorting van de tenuitvoerlegging nog geen sprake zijn. Er valt immers nog niets ten uitvoer te leggen voor het Openbaar Ministerie. Dat is het verschil met een opgelegde vrijheidsstraf en vervangende hechtenis bij een geldboete: die moeten worden ten uitvoer gelegd en daarom kan van die vrijheidsbenemende sancties de executie worden opgeschort.
9.
Het voorgaande betekent dat het middel wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet kan slagen.
10.
Nu de discussie in hoger beroep zich heeft toegespitst rond de vraag of de Richtlijn moet worden beschouwd als recht in de zin van art. 79 RO, waaraan de verdachte aanspraken kan ontlenen, merk ik nog op dat mij door het College van Procureurs-Generaal is medegedeeld dat de onderhavige Richtlijn wordt gewijzigd in die zin, dat daaruit verdwijnt dat vrijheidsstraffen onder de vier maanden niet ten uitvoer worden gelegd als een ISD-maatregel wordt opgelegd. Terecht is men tot de conclusie gekomen dat dit deel van de Richtlijn in strijd is met het wettelijk systeem dat het Openbaar Ministerie in beginsel verplicht door de rechter opgelegde straffen ten uitvoer te leggen. Ik verwijs in dit verband naar HR 1 februari 1991, NJ 1991, 413 en HR 6 april 1999, NJ 1999, 565.
11.
Ook het tweede middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag omdat het er van uitgaat dat er sprake is van een in strijd met de Richtlijn gedane vordering.
12.
In het derde middel wordt geklaagd over schending van de inzendtermijn.
13.
Namens verdachte is op 30 augustus 2007 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 11 juli 2008 bij de Hoge Raad binnengekomen en de Hoge Raad zal de zaak van verdachte die in voorlopige hechtenis verblijft, niet binnen 16 maanden nadat het beroep in cassatie is aangetekend, afdoen. Het middel klaagt daar terecht over. Gelet op de aard van de opgelegde maatregel moet echter worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
14.
Steller in cassatie breekt de lans voor ISD-zaken waarin in de cassatiefase de redelijke termijn wordt overschreden. Hij komt op tegen HR 29 mei 2007, LJN BA2549 en HR 17 juni 2008, LJN BD2578. Ik vermag niet in te zien dat, naast de sanctie van het enkel constateren dat de redelijke termijn is geschonden — die ook in Straatsburg niet ongewoon is —, in dit geval (verplicht) aftrek van voorarrest zou moeten volgen. Anders dan de steller in cassatie zie ik in de wetsgeschiedenis daartoe geen aanknopingspunten.
15.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad zal constateren dat de redelijke termijn is overschreden en voor het overige tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden