. De feiten zijn ontleend aan rov. 1.1 tot en met 1.13 van het in cassatie bestreden arrest van 28 augustus 2012.
HR, 07-02-2014, nr. 13/00049
ECLI:NL:HR:2014:259, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-02-2014
- Zaaknummer
13/00049
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:259, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑02‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1232, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2012:BX6185, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2013:1232, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 08‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:259, Gevolgd
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOR 2014/186 met annotatie van mr. J.J. Dammingh
JIN 2014/66 met annotatie van P.H. Bossema-de Greef
NTHR 2014, afl. 4, p. 206
JOR 2014/186 met annotatie van mr. J.J. Dammingh
Uitspraak 07‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Contractenrecht. Koopovereenkomst bedrijfspand ten onrechte ontbonden wegens non-conformiteit. Kan de verkoper aanspraak maken op vergoeding van de schade die de contractuele boete te boven gaat? Uitleg grondslag vordering vergoeding van schade die contractuele boete overstijgt. Afwijking van art. 6:92 lid 2 BW of in de context van art. 6:94 lid 2 BW?
Partij(en)
7 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/00049
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.P.J.L. Tjittes,
t e g e n
GOED VAST GOED VEENENDAAL B.V.,gevestigd te Veenendaal,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Vast Goed.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 148020/HA ZA 08-902 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 juli 2009, 31 maart 2010 en 5 januari 2011;
b. het arrest in de zaak 200.088.721 van het gerechtshof te Arnhem van 19 juli 2011;
c. het arrest in de zaak 200.092.160/01 van het gerechtshof te Arnhem van 28 augustus 2012.
Het arrest van het hof van 28 augustus 2012 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 28 augustus 2012 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld.De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Vast Goed heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, alsmede door mr. L. van den Eshof, advocaat bij de Hoge Raad, voor [eiser].
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De advocaat van Vast Goed heeft bij brief van 22 november 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] en Vast Goed houden zich beroepsmatig bezig de met aan- en verkoop van onroerende zaken.
(ii) [eiser] heeft op of rond 11 december 2007 een bod uitgebracht op een door Vast Goed op 30 november 2007 in eigendom verkregen woon- en winkelpand. Partijen hebben uiteindelijk overeenstemming bereikt over een koopprijs van € 4.800.000,--.
(iii) In de door [eiser] op 14 januari 2008 geparafeerde en ondertekende verkoopbevestiging (hierna: overeenkomst) is omtrent de oppervlakte vermeld:
‘winkelruimte gelegen op de begane grond van circa 220 m², alsmede kelder en secundaire ruimten.’
(iv) Verder komen in de overeenkomst onder meer de volgende bepalingen voor:
‘Zekerheidstelling
Tot meerdere zekerheid voor de nakoming van zijn verplichting zal koper een waarborgsom ter grootte van 10% van het transactiebedrag storten op het rekeningnummer van de betrokken notaris of afgeven op het kantoor van de betrokken notaris op uiterlijk 6 februari 2008. De door koper gestelde waarborgsom zal van rechtswege als boete verbeurd zijn ingeval koper in de nakoming van zijn verplichtingen tekort schiet.’
en
‘Overige bepalingen
Voor het overige zijn de gebruikelijke bepalingen die bij koop en verkoop van (soortgelijke) onroerende zaken gelden van toepassing.’
(v) Bij e-mailbericht van 28 april 2008 heeft [eiser] laten weten zich op het standpunt te stellen geen prijsovereenstemming meer te hebben met Vast Goed, nu hem is gebleken dat de tot het pand behorende verhuurde begane grond niet 220 m² bedraagt, maar slechts 196 m². Volgens [eiser] noopte deze afwijking van 11% de beoogde opvolgende koper, ING Real Estate, af te zien van de aankoop van het pand, waardoor ook [eiser] was genoopt af te zien van de aankoop, althans voor zover daarmee een bedrag van € 4.800.000,-- was gemoeid.
(vi) In reactie op dit bericht heeft Vast Goed [eiser] verzocht om mee te werken aan de levering op 7 mei 2008. [eiser] heeft geantwoord hiertoe niet bereid te zijn. Bij brief van 7 mei 2008 heeft Vast Goed de instrumenterend notaris laten weten dat zij aanspraak maakte op de boete van € 480.000,--. Bij brief van 8 mei 2008 heeft [eiser] Vast Goed laten weten dat hij de overeenkomst ontbond.
(vii) Vast Goed heeft, na harerzijds de koopovereenkomst met [eiser] te hebben ontbonden, het pand voor € 4.375.000,-- verkocht aan Cool Invest IV B.V.De levering heeft plaatsgevonden op 7 april 2011.
3.2
In cassatie staat vast dat het beroep van [eiser] op non-conformiteit niet opgaat en dat hij derhalve geen grond had de overeenkomst te ontbinden. Thans resteert het geschilpunt of Vast Goed aanspraak kan maken op vergoeding van haar schade voor zover die het bedrag van de contractuele boete van € 480.000,-- te boven gaat.
3.3.1
In haar tweede tussenvonnis heeft de rechtbank de vraag aan de orde gesteld hoe de contractuele boete zich verhoudt tot de door Vast Goed gevorderde schadevergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank is gesteld noch gebleken dat partijen hebben beoogd af te wijken van het bepaalde in art. 6:92 lid 2 BW dat hetgeen ingevolge een boetebeding verschuldigd is, in de plaats treedt van de schadevergoeding op grond van de wet. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat aanvullende schadevergoeding als bedoeld in art. 6:94 lid 2 BW slechts toewijsbaar is indien de daadwerkelijk geleden schade het bedrag van de boete overtreft. (rov. 2.5)
3.3.2
In haar eindvonnis heeft de rechtbank [eiser] veroordeeld tot betaling van de contractuele boete van € 480.000,--, maar de vordering van Vast Goed tot vergoeding van haar schade afgewezen. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat (wederom) niet is gebleken dat partijen hebben beoogd van de regeling van art. 6:92 lid 2 BW af te wijken. Evenmin kan volgens de rechtbank, gelet op de tekst van het boetebeding, worden volgehouden dat de contractuele boete op de enkele vertraging in de nakoming van de overeenkomst is gesteld. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat niet valt in te zien dat de billijkheid klaarblijkelijk noopt tot een aanvullende schadevergoeding als bedoeld in art. 6:94 lid 2 BW. (rov. 2.5-2.6)
3.4
Het hof is tot het oordeel gekomen dat Vast Goed aanspraak heeft op vergoeding van de door haar geleden schade (€ 747.828,54 in hoofdsom), die hoger is dan het bedrag van de contractuele boete, maar dat Vast Goed geen aanspraak heeft op de contractuele boete naast de door haar gevorderde schade (rov. 26-27).
Daartoe heeft het hof geoordeeld dat het gebruikelijk is om af te wijken van de regel van art. 6:92 lid 2 BW (rov. 24) en dat – gelet op de beperkte mate waarin het boetebeding in de overeenkomst is geregeld en op het feit dat daarin uitdrukkelijk is voorzien in toepasselijkheid van de gebruikelijke bepalingen bij overeenkomsten als de onderhavige – het in de overeenkomst onder ‘Overige bepalingen’ gebezigde begrip ‘Voor het overige’ (zie hiervoor in 3.1 onder (iv)) mede ziet op de gebruikelijke bepalingen over de toepassing van boetebedingen (rov. 25).
3.5.1
Onderdeel 2.3 van het middel klaagt dat het hof in rov. 24 en 25 buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen is getreden, op de grond dat Vast Goed haar betoog dat zij recht heeft op schadevergoeding voor zover haar schade het bedrag van de contractuele boete te boven gaat, enkel heeft geplaatst in de context van art. 6:94 lid 2 BW. Anders dan het hof (in rov. 23) heeft overwogen, heeft Vast Goed zich niet beroepen op een door partijen overeengekomen afwijking van het bepaalde in art. 6:92 lid 2 BW ter onderbouwing van haar betoog dat zij recht heeft op schadevergoeding voor zover haar schade het bedrag van de contractuele boete te boven gaat, aldus de klacht.
3.5.2
Deze klacht treft doel. In haar memorie van antwoord in principaal appel tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel is Vast Goed opgekomen tegen het hiervoor in 3.3.1-3.3.2 weergegeven oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat partijen hebben beoogd van de regeling van art. 6:92 lid 2 BW af te wijken.In dit verband heeft Vast Goed zich beperkt tot het betoog (in de toelichting op haar incidentele grief III, waarnaar in de toelichting op haar incidentele grieven V en VI telkens wordt verwezen) dat partijen hebben beoogd af te wijken van de wettelijke regeling van art. 6:92 BW in de zin dat in de koopbevestiging een ‘zuiver’ boetebeding is opgenomen, dat slechts de vertraagde nakoming sanctioneert en het recht van Vast Goed op schadevergoeding onverlet laat. Vast Goed heeft in hoger beroep niet de stelling betrokken dat partijen ook hebben willen afwijken van de wettelijke regeling van art. 6:92 lid 2 BW in de zin dat Vast Goed recht heeft op schadevergoeding voor zover haar schade het bedrag van de contractuele boete te boven gaat. Weliswaar heeft Vast Goed in hoger beroep aanspraak gemaakt op vergoeding van haar schade voor zover deze uitgaat boven het bedrag van de contractuele boete, maar daartoe heeft zij zich louter beroepen (in haar incidentele grief VII en de toelichting daarop) op art. 6:94 lid 2 BW.
3.6
Het vorenstaande brengt mee dat de overige klachten geen behandeling behoeven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 28 augustus 2012;
verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Vast Goed in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.988,35 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 7 februari 2014.
Conclusie 08‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Contractenrecht. Koopovereenkomst bedrijfspand ten onrechte ontbonden wegens non-conformiteit. Kan de verkoper aanspraak maken op vergoeding van de schade die de contractuele boete te boven gaat? Uitleg grondslag vordering vergoeding van schade die contractuele boete overstijgt. Afwijking van art. 6:92 lid 2 BW of in de context van art. 6:94 lid 2 BW?
Partij(en)
Zaaknummer: 13/00049
mr. Wuisman
Roldatum: 8 november 2013
CONCLUSIE inzake:
[eiser],
eiser tot cassatie,
advocaat: mr. R.P.J.L. Tjittes,
tegen
Goed Vast Goed Veenendaal B.V.,
verweerster in cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans.
In de onderhavige zaak is er sprake van dat eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) toerekenbaar is tekort geschoten jegens verweerster in cassatie (hierna: Vast Goed) door niet een woon/winkelpand af te nemen dat hij eerder van Vastgoed had gekocht. In cassatie speelt nog alleen de vraag welke betekenis toekomt aan een boete – 10% van het transactiebedrag – die tussen partijen is overeengekomen voor het geval de koper in de nakoming van zijn verplichtingen tekort schiet: geldt die boete krachtens artikel 6:92 lid 2 BW tevens als de maximaal verschuldigde schadevergoeding of bestaat er in het onderhavige geval toch recht op vergoeding van schade, voor zover de schade meer bedraagt dan de boete. Bij de weergave hierna van de feiten en het procesverloop ligt het accent vooral op dat wat voor deze vraag van belang is.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie staat het volgende vast(1.):
(i) [eiser] en Vast Goed zijn professionele vastgoedhandelaren.
(ii) [eiser] heeft op of rond 11 december 2007 een bod uitgebracht op een door Vast Goed op 30 november 2007 in eigendom verkregen woon- en winkelpand. Partijen hebben uiteindelijk overeenstemming bereikt over een koopprijs van € 4.800.000,-.
(iii) In de daarna opgemaakte en ondertekende verkoopbevestiging van 14 januari 2008 is omtrent de oppervlakte van de winkelruimte opgemerkt: “circa 220 m2 op de begane grond, alsmede opslagruimte in de kelder”. Verder komen in de verkoopbevestiging onder meer de volgende bepalingen voor:
Zekerheidstelling
Tot meerdere zekerheid voor de nakoming van zijn verplichting zal koper een waarborgsom ter grootte van 10 % van het transactiebedrag storten op het rekeningnummer van de betrokken notaris of afgeven op het kantoor van de betrokken notaris op uiterlijk [handgeschreven 6 februari 2008; doorgehaald is "'18 januari 2008" - hof]. De door koper gestelde waarborgsom zal van rechtswege als boete verbeurd zijn ingeval koper in de nakoming van zijn verplichtingen tekort schiet.
alsmede
Overige bepalingen
Voor het overige zijn de gebruikelijke bepalingen die bij koop en verkoop van (soortgelijke)
onroerende zaken gelden van toepassing.
(iv) Bij e-mailbericht van 28 april 2008 laat [eiser] weten zich op het standpunt te stellen geen prijsovereenstemming meer te hebben, nu hem is gebleken dat de tot het pand behorende verhuurde begane grond niet 220 m² bedraagt, maar slechts 196 m². Deze afwijking van 11% noopte de beoogde opvolgend koper, ING Real Estate, af te zien van de aankoop van het pand en noopt ook [eiser] af te zien van de aankoop, althans voor zover daarmee een bedrag van € 4.800.000,- gemoeid is.
(v) In reactie op dit bericht verzoekt Vast Goed [eiser] om mee te werken aan de levering op 7 mei 2008. [eiser] antwoordt hiertoe niet bereid te zijn. Bij brief van 7 mei 2008 schrijft Vast Goed de notaris dat zij aanspraak maakt op de verschuldigde boete van 10%. Bij brief van 8 mei 2008 laat [eiser] Vast Goed weten de overeenkomst te ontbinden; het gekochte voldoet immers niet aan wat hij ervan mocht verwachten.
(vi) Vast Goed heeft na ontbinding harerzijds van de koopovereenkomst met [eiser] het pand verkocht aan Cool Invest IV B.V. tegen een koopsom van € 4.375.000,- en aan deze koper geleverd op 7 april 2011.
1.2
Bij dagvaarding van 24 juli 2008 spant Vast Goed een procedure tegen [eiser] aan bij de rechtbank Zwolle-Lelystad. Laatstgenoemde vordert een veroordeling van [eiser] tot meewerken aan de levering van het gekochte en verder tot betaling van een boete – 3 promille van de koopprijs per dag dat de medewerking aan de levering uitblijft(2.) – en van een vergoeding voor geleden schade – door haar begroot op een bedrag van eerst € 252.900,- later van € 323.826,54. [eiser] bestrijdt deze vorderingen. Zijn primaire verweer houdt in dat hij niet gehouden is medewerking aan de levering van het gekochte te verlenen, omdat het gekochte niet aan de overeenkomst beantwoordde. Verder voert hij met betrekking tot de gevorderde boete aan dat deze niet is overeengekomen en dat bovendien artikel 6:92 lid 1 BW niet toelaat zowel nakoming als een boete te vorderen.(3.) Met een beroep op artikel 6:92 lid 2 BW betoogt hij dat niet én schade én een boete kan worden gevorderd.
1.3
De rechtbank beoordeelt eerst in twee tussenvonnissen het primaire verweer van [eiser]. Dat treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. [eiser] heeft de koopovereenkomst niet wegens non-conformiteit kunnen ontbinden. Vervolgens behandelt de rechtbank de boete- en schadevordering van Vast Goed. Op 5 januari 2011 spreekt de rechtbank haar eindvonnis uit. De gevorderde boete van 3 promille per dag wijst zij af, omdat volgens haar een dergelijke boete tussen partijen niet is overeengekomen. Zij veroordeelt [eiser] wel tot betaling aan Vast Goed van een boete van € 480.000,-, die Vast Goed bij Akte uitlating tevens houdende akte wijziging van eis d.d. 28 april 2010 subsidiair alsnog is gaan vorderen op grond van de regeling van de 10 procent boete in de verkoopbevestiging van 14 januari 2008 onder het hoofd ‘Zekerheidsstelling’ (rov. 2.4). De vordering inzake de schadevergoeding wijst de rechtbank af. Daarbij gaat de rechtbank uit van de toepasselijkheid te dezen van artikel 6:92 lid 2 BW, dat inhoudt dat hetgeen krachtens het boetebeding verschuldigd is in de plaats treedt van de schadevergoeding op grond van de wet. In verband hiermee neemt de rechtbank in aanmerking dat niet gebleken is dat partijen beoogd hebben van de regeling in artikel 6:92 lid 2 BW af te wijken. Ook kan volgens de rechtbank, gelet op de tekst van de 10 procent boete, niet worden volgehouden dat die boete op de enkele vertraging in de nakoming van de koop/verkoopovereenkomst is gesteld. De rechtbank ziet verder niet in dat, zoals voorzien in artikel 6:94 lid 2 BW, de billijkheid aanleiding geeft om naast de boete aanvullend een vergoeding voor de schade toe te kennen (rov. 2.5 en 2.6).
1.4
[eiser] stelt principaal en Vast Goed incidenteel beroep in tegen de door de rechtbank gewezen vonnissen.(4.) Vast Goed bestrijdt onder meer de afwijzing door de rechtbank van haar schadevordering. Zij begroot haar vordering alsnog op een bedrag van € 828.326,54 en voert verder aan primair dat zij aanspraak kan maken op volledige vergoeding van de schade naast de gehele boete van € 480.000,-, en subsidiair dat zij naast de gehele boete van € 480.000,- recht heeft op vergoeding van de schade, voor zover de schade uitstijgt boven het boetebedrag van €480.000,-. Voor het primaire standpunt voert zij aan dat de overeengekomen boete louter een sanctie vormt op de vertraagde nakoming en de aanspraken op vervangende en aanvullende) schadevergoeding onverlet laat. Voor her subsidiaire standpunt verwijst zij naar artikel 6:94 lid 2 BW.(5.)
1.5
Het hof komt in zijn arrest van 28 augustus 2012 tot het oordeel, dat aan Vast Goed toekomt niet alleen de contractuele boete van € 480.000,-, maar ook een vergoeding voor de schade, voor zover die uitstijgt boven het bedrag van de contractuele boete.(6.) Ter onderbouwing van dat oordeel wijst het hof erop dat partijen in hun koopovereenkomst hebben voorzien in de toepasselijkheid van de gebruikelijke bepalingen bij koop en verkoop van soortgelijke onroerende zaken (rov. 25), dat die gebruikelijke bepalingen – zoals de NVM-voorwaarden en de door de KNB gehanteerde algemene voorwaarden – een afwijking van artikel 6:92 lid 2 BW inhouden in die zin dat schade uitgaande boven het boetebeding ook voor vergoeding in aanmerking komt (rov. 24), en dat, gelet op de beperkte mate waarin het boetebeding in de koopovereenkomst is geregeld, de overeengekomen gelding van genoemde gebruikelijke voorwaarden zich ook uitstrekt tot het in de koopovereenkomst opgenomen boetebeding (rov. 25).
1.6
[eiser] komt bij dagvaarding van 28 november 2012, derhalve tijdig, in cassatie van het arrest van het hof. Vast Goed concludeert voor antwoord tot verwerping van het cassatieberoep. Partijen hebben hun standpunt schriftelijk doen toelichten door hun cassatieadvocaten, [eiser] mede door mr. L. van Eshof.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
[eiser] komt tegen ’s hofs eindarrest op met één cassatiemiddel, waarin hij alleen ’s hofs oordeel bestrijdt dat Vast Goed aanspraak heeft op vergoeding van de door haar geleden schade, voor zover die schade hoger is dan het boetebedrag. De klachten zijn verdeeld over de paragrafen 2.1 t/m 2.7.
klachten sub 2.1
2.2
In de eerste van de klachten sub 2.1 wordt aangevoerd dat het hof heeft miskend dat om tot afwijking van artikel 6:92 lid 2 te kunnen concluderen niet volstaan kan worden met het relevant te achten dat het gebruikelijk is om bij kooptransacties betreffende onroerende zaken af te wijken van de regel in artikel 6:92 lid 2 BW, maar dat daartoe vereist is dat de betrokken partijen die afwijking zijn overeengekomen.
2.3
Deze klacht faalt, omdat zij uitgaat van een onjuiste lezing van het arrest. Het hof komt tot de conclusie dat te dezen van de bepaling in artikel 6:92 lid 2 BW is afgeweken, omdat partijen zijn overeengekomen dat op hun koopovereenkomst ook van toepassing zullen zijn ‘de gebruikelijke bepalingen die bij koop en verkoop van (soortgelijke) onroerende zaken gelden’. Die ‘gebruikelijke bepalingen’ houden in, aldus het hof, dat bij koop/verkoop van onroerende zaken als waarvan in casu sprake is van het in artikel 6:92 lid 2 BW wordt afgeweken in die zin dat aanspraak kan worden gemaakt op volledige schadevergoeding wanneer de schade hoger is dan het boetebedrag. En ten slotte, die overeengekomen gelding van de ‘gebruikelijke bepalingen’ strekt zich ook uit tot het overeengekomen boetebeding. Anders gezegd, de afwijking in casu van het bepaalde in artikel 6:92 lid 2 BW stoelt op een wilsovereenstemming over de gelding in casu van de ‘gebruikelijke bepalingen’ bij overeenkomsten van koop/verkoop van onroerende zake als waarvan in het onderhavige geval sprake is.
2.4
De in par. 2.1 ook nog opgenomen motiveringsklacht slaagt eveneens niet wegens gemis aan feitelijke grondslag. Het arrest, meer in het bijzonder rov. 23 daaruit, geeft geen aanleiding voor de veronderstelling dat het hof van oordeel is dat [eiser] niet het verweer heeft gevoerd dat partijen niet zijn overeengekomen van artikel 6:92 lid 2 BW af te wijken.
klacht sub 2.2
2.5
Mede blijkens de toelichting op de klacht sub 2.2 is deze klacht aldus te verstaan dat, in aanmerking genomen dat op meer wijzen van het in artikel 6:92 lid 2 BW bepaalde kan worden afgeweken, het hof niet duidelijk heeft gemaakt, – en daarmee in zijn motiveringsplicht is tekort geschoten –, waarom in het onderhavige geval onder het afwijken van artikel 6:92 lid 2 BW is te begrijpen dat aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van die schade die uitstijgt boven het boetebedrag.
2.6
Deze motiveringsklacht slaagt niet, omdat met name uit rov. 24 voldoende duidelijk blijkt waarop het hof de afwijking van artikel 6:92 lid 2 BW baseert dat aanspraak op vergoeding van die schade kan worden gemaakt die hoger is dan het boetebedrag. Vast Goed heeft nl., aldus het hof, gesteld dat het bij koop/verkoopovereenkomsten inzake onroerende zaken als de onderhavig gebruikelijk is af te wijken van artikel 6:92 lid 2 BW, en [eiser] heeft die stelling onvoldoende gemotiveerd betwist. De stelling van Vast Goed is derhalve voor juist te houden. Het hof leidt vervolgens wel uit de NVM-voorwaarden en de door de KNB gehanteerde voorwaarden af dat de afwijking niet verder gaat dan dat op volledige schadevergoeding aanspraak kan worden gemaakt wanneer de schade hoger is dan het boetebedrag, maar dan niet in die zin dat aanspraak op zowel de boete als op de schadevergoeding bestaat.
klacht sub 2.3
2.7
De klacht sub 2.3 komt hierop neer dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden. Vast Goed heeft het standpunt dat zij recht heeft op vergoeding van schade die uitgaat boven het boetebedrag enkel gebaseerd op artikel 6:94 lid 2 BW. Alleen met betrekking tot de – primair gevorderde – boete van 3 promille is door Vast Goed een beroep gedaan op de tussen partijen overeengekomen gelding van de gebruikelijke bepalingen bij koop/verkoop van onroerende zaken als de onderhavige en is door haar gewezen op de KNB en NVM algemene voorwaarden. Voor zover het hof over dit laatste anders oordeelt, is dat een onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd oordeel.
2.8
In de rov. 2.5 en 2.6 van haar eindvonnis d.d. 5 januari 2011 oordeelt de rechtbank bij de bespreking van de door Vast Goed – subsidiair – gevorderde boete van €480.000,- onder meer, dat niet gebleken is dat partijen – nogmaals wat die boete betreft – beoogd hebben van het bepaalde in artikel 92 lid 2 BW af te wijken (in die zin dat aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van die schade die uitstijgt boven het boetebedrag). In het kader van het door haar ingestelde incidenteel hoger beroep bestrijdt Vast Goed de rov. 2.5 en 2.6 met de aangevoerde grieven V, VI en VII. Lezing van die grieven en van de eerdere grieven waarnaar verwezen wordt, inclusief de toelichting op iedere grief, maakt duidelijk dat Vast Goed het zojuist genoemde oordeel van de rechtbank niet bestrijdt. Aldaar treft men niet een klacht aan van de inhoud of strekking dat de rechtbank ten onrechte aanneemt dat niet van de bedoeling van partijen is gebleken om, voor wat de 10 procent boete betreft, in het hiervoor genoemde opzicht af te wijken van het in artikel 6:92 lid 2 BW bepaalde. Ook treft men naar aanleiding van het oordeel van de rechtbank niet alsnog een duidelijk betoog aan dat bedoelde afwijking – dus dat de schade die uitstijgt boven het bedrag van de 10% boete in afwijking van het in artikel 6:982 lid 2 BW bepaalde voor vergoeding in aanmerking komt – volgt uit het overeengekomen zijn van de gelding van de gebruikelijke bepalingen bij overeenkomsten van koop en verkoop van onroerende zaken als de onderhavige. Wel verdedigt Vast Goed haar aanspraak op vergoeding van de schade die uitgaat boven het boetebedrag van 10% van de koopprijs op grond van artikel 6:94 lid 2 BW: de billijkheid eist dat aanvullende schadevergoeding wordt toegekend.(7.) Een en ander betekent dat bij gebreke van een grief tegen het hiervoor genoemde oordeel in de rov. 2.5 en 2.6 of van een alsnog daarop gericht betoog de grenzen van de rechtsstrijd in appel aldus zijn getrokken dat tot die rechtsstrijd niet behoort de vraag of aanspraak op vergoeding van boven het boetenbedrag gelegen schade kan verkregen, omdat partijen – direct of indirect, nl. via het afspreken van de gelding van gebruikelijke bepalingen – zijn overeengekomen om in dat opzicht van artikel 6:92 lid 2 BW af te wijken.
2.9
Het hiervoor in 2.8 gestelde voert tot de slotsom dat de klacht over overschrijding van de grenzen van de rechtsstrijd doel treft. En dit laatste brengt op zijn beurt mee dat de overige in cassatie voorgedragen klachten geen bespreking behoeven.
2.10
Na vernietiging van het arrest van het hof op grond van de hiervoor in 2.8 besproken grief, behoeft het geschil tussen partijen geen nadere beoordeling. Het eindvonnis van de rechtbank moet immers na vernietiging van het arrest van het hof op de hierboven besproken voet worden beschouwd als geheel tevergeefs bestreden. Verwijzing naar een ander hof kan dan ook, naar het voorkomt, achterwege blijven.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
(A-G)
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑11‑2013
. In de inleidende dagvaarding wordt sub 54 als grondslag voor deze 3 promille boete aangevoerd dat partijen zijn overeengekomen dat tussen hen de bepalingen, die bij koop en verkoop van soortgelijke onroerende zaken gebruikelijk zijn, van toepassing zijn en dat een dergelijke bepaling is een boete van 3 promille van de koopprijs per dag dat de levering uitblijft.
. In haar conclusie van repliek d.d. 5 november 2008 reageert Vast Goed sub 25 t/m 28 hierop aldus dat de boete een boete vormt die enkel gesteld is op vertraging in het uitvoering van de overeenkomst, zodat nakoming van de overeenkomst en betaling van de boete wel naast elkaar kunnen worden gevorderd.
. Het principaal hoger beroep is ingesteld bij het hof Arnhem, dat zich onbevoegd heeft verklaard en de zaak heeft verwezen naar het hof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden.
. Zie de memorie van antwoord in het principaal beroep tevens houdende memorie van grieven in het incidenteel beroep, blz. 20, zevende en achtste alinea.
. De door Vast Goed geleden schade stelt het hof vast op een bedrag van € 747.828,54.
. Zie nogmaals de memorie van antwoord in het principaal beroep tevens houdende memorie van grieven in het incidenteel beroep, blz. 20, achtste alinea. Deze alinea moet gelezen worden in samenhang met de zevende alinea, waar het primaire standpunt wordt ingenomen dat naast de boete van € 480.000,- de gevorderde schade volledig kan worden toegewezen, omdat de boete alleen betrekking heeft op de vertraging in de nakoming van de koopovereenkomst. De gedachte is dat dan de regeling in lid 2 van artikel 6:92 BW niet aan vergoeding van de schade, die niet met de vertraging in de nakoming van de overeenkomst heeft te maken, in de weg staat. Voor het geval dat het primaire standpunt niet opgaat, brengt de billijkheid van artikel 6:94 lid 2 BW mee dat de schade, voor zover deze meer dan het boetebedrag bedraagt, vergoed dient te worden.