Hof Arnhem-Leeuwarden, 01-09-2015, nr. 200.124.297
ECLI:NL:GHARL:2015:6379
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
01-09-2015
- Zaaknummer
200.124.297
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:6379, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 01‑09‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:276, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHARL:2015:1292, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑02‑2015; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHARL:2013:3579, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 21‑05‑2013
- Vindplaatsen
JPF 2015/64
ERF-Updates.nl 2015-0153
Uitspraak 01‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Huwelijksvermogensrecht. Verdeling ontbonden huwelijksgemeenschap.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.124.297
(zaaknummer rechtbank Arnhem 221325)
arrest van 1 september 2015
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] (Italië),
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. W.P.G.M. Schellens-Stoks,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente Heumen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. H.A. Schenke.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 februari 2015 hier over. Ingevolge dat arrest heeft op 25 juni 2015 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1
In het tussenarrest van 24 februari 2015 heeft het hof geoordeeld dat de onroerende zaken gelegen in de gemeenten Conegliano en San Pietro di Felleto in Italië die [appellante] vóór het huwelijk heeft verkregen in de gemeenschap van goederen zijn gevallen. Het hof zal de daarop gerichte primaire vordering van [geïntimeerde] toewijzen en dienovereenkomstig voor recht verklaren.
2.2
Het hof dient thans de vorderingen van partijen die strekken tot verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap te beoordelen. Het hof overweegt dat, indien deelgenoten geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, de rechter de verdeling daarvan op de voet van artikel 3:185 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vaststelt en daarbij, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening houdt met de belangen van partijen en, indien dat aan de orde is, het algemeen belang. Voorts is de rechter die de verdeling vaststelt bij de vaststelling van de verdeling niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en behoeft hij niet — expliciet — in te gaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd.
2.3
Voordat het hof de verdeling kan vaststellen, dient de actuele samenstelling van de thans te verdelen ontbonden huwelijksgemeenschap te worden bepaald.
2.4
Vaststaat dat daartoe in elk geval behoren:
- het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, gelegen aan de [adres] in [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente Heumen sectie G nummer 3711, groot 46 are en 3712, groot 46.25 are;
- onroerende zaken gelegen in Italië en wat daarvoor door verkoop in geld in de plaats is gekomen.
2.5
Vaststaat dat ten tijde van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap op 1 juli 1981 daartoe een schuld uit hypothecaire geldlening van partijen aan de Stichting Gelders-Utrechtse Spaarbank behoorde (productie 6 bij conclusie van antwoord in conventie). Partijen zijn deze schuld aangegaan bij notariële akte van 30 november 1978. De hoofdsom bedroeg f 75.000,-; de verschuldigde aflossing en rente dienden te worden voldaan op basis van een dertigjarige annuïteit, te betalen in halfjaarlijkse termijnen van f 3.553,43. Op de comparitie van partijen bij de rechtbank hebben beide partijen de omvang van deze hypotheekschuld op 1 juli 1981 geschat op f 67.000,-. Niet is komen vast te staan of deze schuld thans geheel is afgelost.
2.6
Op grond van het door partijen niet weersproken rapport van landmeter [naam landmeter] van 18 december 1981 (productie 8 bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie) staat vast dat de onroerende zaken in Italië die op 1 juli 1981 tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorden bestonden uit:
- het 21/36e aandeel in drie onroerende zaken, bestaande uit een openbare ruimte gelegen op de benedenverdieping en twee appartementen gelegen op de eerste en tweede verdieping aan de [adres] in het centrum van de stad [woonplaats] (Nieuw Stedelijk Kadaster - Gemeente Conegliano nr. 1085);
- een landbouwbedrijf van circa 6 hectare deels zaailand en deels weiland met bijbehorend agrarisch gebouw, gelegen in de gemeente San Pietro di Felleto (Nieuw Terreinen-Kadaster - Gemeente S. Pietro di Felleto- perceel nr. 658), ter grootte van 6.12.97 hectare.
[geïntimeerde] stelt in eerste aanleg en in dit hoger beroep onweersproken en in navolging van een taxatie door genoemde landmeter dat de waarde van deze onroerende zaken ten tijde van de ontbinding 300.000.000 lire of f 700.000,- bedroeg. Het hof merkt op dat de landmeter blijkens de overgelegde vertaling in het Nederlands van zijn brief aan [geïntimeerde] van 10 januari 1981 het volgende schrijft: "Te Uwer kennisgeving kan ik U zeggen dat uit ter plaatse ingewonnen informaties blijkt, dat de waarde van de hele eigendom, dat wil zeggen van de goederen welke Mevr. [appellante] bezit in de gemeente Conegliano en in de gemeente S. Pietro di Felleto, een bedrag kan belopen dat ligt tussen 250.000.000.= Lire en 300.000.000.= Lire. Indien ik, zoals aan U uiteengezet, een onderzoek ter plaatse had kunnen instellen, zou ik een meer exacte schatting hebben kunnen geven, maar ik kan met zekerheid stellen dat deze niet uitgaat boven de bovengenoemde cijfers."
2.7
[appellante] heeft het hof, voor het geval het hof van oordeel is dat de Italiaanse onroerende zaken in de gemeenschap van goederen zijn gevallen, verzocht haar standpunt ten aanzien van de in aanmerking te nemen waarde en de door haar gemaakte kosten kenbaar te maken. Zij heeft verder naar voren gebracht dat zij de afgelopen jaren onroerende zaken heeft verkocht en dat voor die onroerende zaken de verkoopopbrengst heeft te gelden, zodat taxatie van (het hof begrijpt:) de verkochte onroerende zaken niet nodig of aan de orde is. Namens [appellante] is door haar dochter op de comparitie van partijen van 25 juni 2015 verklaard dat na verkoop van onroerende zaken thans alleen nog aanwezig is de boerderij met ongeveer 1,2 hectare land, waar [appellante] sinds lange tijd woont. In afwijking van de hiervoor vermelde stelling van [appellante] dat in plaats van de verkochte onroerende zaken de verkoopopbrengst in aanmerking moet worden genomen bij de verdeling, is namens [appellante] op de comparitie van partijen van 25 juni 2015 bij dit hof betoogd dat met deze verkoopopbrengst bij de verdeling nu juist geen rekening moet worden gehouden, aangezien deze is verteerd. Het hof gaat aan dit betoog voorbij. Niet valt in te zien dat deze verkoopopbrengst die tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort of heeft behoord aan slechts één van de deelgenoten ten goede zou moet komen. De enkele omstandigheid dat de opbrengst is verteerd is daarvoor onvoldoende. Het hof heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld ten behoeve van de comparitie (nadere) stukken in het geding te brengen, die betrekking hebben op de onroerende zaken in Italië die op 1 juli 1981 tot de huwelijksgemeenschap behoorden inclusief zaaksvervanging nadien, zo mogelijk onderbouwd met kadastrale en/of notariële gegevens. Dit heeft [appellante] niet gedaan. Zij heeft zich evenmin uitgelaten over de waarde van de onroerende zaken of de omvang van de verkoopopbrengst. Het hof kan dan ook geen nadere specificatie geven van de thans in de verdeling te betrekken onroerende zaken en heeft geen inzicht gekregen in de omvang van de verkoopopbrengst. Nu [appellante] al de gelegenheid heeft gehad om deze stukken over te leggen, zal het hof haar niet nogmaals de gelegenheid bieden. Het hof is van oordeel dat de weigering van [appellante] de bedoelde stukken over te leggen niet gerechtvaardigd is en dat het hof met toepassing van artikel 21 en 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die hij geraden acht.
2.8
Het hof constateert dat [geïntimeerde] aanvankelijk heeft gevorderd [appellante] te veroordelen mee te werken aan de levering van de woning aan de [adres] te [woonplaats] en, indien zij niet meewerkt, op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de aan de dagvaarding in eerste aanleg gehechte notariële akte van levering. Deze vordering heeft [geïntimeerde] in hoger beroep niet gehandhaafd; hij vordert thans vaststelling van de verdeling. Ook de vordering van [appellante] strekt tot vaststelling van de verdeling, al beperkt zij zich in haar vordering tot toedeling van de woning in [woonplaats] an [geïntimeerde] . Het hof zal hierna de verdeling vaststellen. Het hof merkt daarbij op dat partijen voor de goederenrechtelijke werking daarvan de leveringsvoorschriften, zoals die in Nederland respectievelijk Italië gelden nog moeten naleven.
2.9
Het hof zal de woning aan de [adres] in [woonplaats] aan [geïntimeerde] toedelen onder de verplichting de schuld uit hypothecaire geldlening, voor zover nog niet afgelost, over te nemen en als eigen schuld te voldoen onder vrijwaring van [appellante] en onder de verplichting zich maximaal ervoor in te spannen dat [appellante] zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke verbondenheid voor deze schuld.
2.10
Het hof zal de onroerende zaken in Italië en al hetgeen daarvoor in de plaats is gekomen aan [appellante] toedelen.
2.11
Deze toedelingen zijn tussen partijen niet in geschil. Het hof is bovendien van oordeel dat aldus naar billijkheid rekening is gehouden met de persoonlijke belangen van elk van partijen bij toedeling aan hem respectievelijk haar van de onroerende zaken die deze partij al gedurende tientallen jaren alleen in gebruik heeft.
2.12
Ten aanzien van de waarde van de toegedeelde onroerende zaken overweegt het hof als volgt. Voor de waarde van de woning aan de [adres] in [woonplaats] gaat het hof met [appellante] uit van de WOZ waarde daarvan die in 2012 € 620.000,- bedroeg (akte uitlating na tussenvonnis aan de zijde van [appellante] van 26 september 2012). [appellante] is naar zij een en andermaal heeft verklaard, bereid daarop in mindering te brengen verbouwingskosten van € 141.000,-. Per saldo resteert dan een bedrag van € 479.000,- als waarde van hetgeen aan [geïntimeerde] is toegedeeld. Nu [appellante] geen nadere gegevens in het geding heeft gebracht ten aanzien van de verkoopopbrengst van de door haar verkochte onroerende zaken, kan het hof niet vaststellen wat de waarde is van het aan haar toegedeelde. Het hof ziet, nu [appellante] dit heeft nagelaten, aanleiding met toepassing van artikel 21 en 22 Rv de gevolgtrekkingen te maken die het geraden acht. Het hof zal geen nadere taxatie van de onroerende zaken gelasten, aangezien ook na deze taxatie bij gebreke van de gevraagde nadere gegevens over de verkoopopbrengst niet is vast te stellen wat de totale waarde is van het aan [appellante] toegedeelde. Bovendien acht het hof het gelet op de geschatte waarde van de onroerende zaken in Italië in 1981 van f 700.000,- of € 317.646,70 niet aannemelijk dat de totale waarde van hetgeen aan [appellante] is toegedeeld lager is dan hetgeen aan [geïntimeerde] is toegedeeld. Het hof ziet hierin aanleiding te bepalen dat de toedelingen zullen geschieden zonder verrekening van de waarde van de toegedeelde goederen over en weer. Het hof heeft ook bij deze beslissing naar billijkheid rekening gehouden met de persoonlijke belangen van elk van partijen. Ieder van hen krijgt immers toegedeeld wat hij respectievelijk zij al sedert tientallen jaren met uitsluiting van de ander in gebruik heeft zonder gehouden te zijn die toedeling te hoeven financieren, waarbij het hof op grond van hetgeen daarover in de processtukken is vermeld ervan uitgaat dat de financiële mogelijkheden van elk van partijen om aan de ander enig (substantieel) bedrag te betalen gering zijn. Het hof verwijst daarbij in het bijzonder naar de brief van [X] die is overgelegd ten behoeve van de comparitie van partijen bij dit hof van 3 juli 2013.
2.13
Op grond van al het vorenstaande en de beslissingen in het tussenarrest van 24 februari 2015 slagen de grieven in het principaal hoger beroep die zijn gericht tegen de beslissing van de rechtbank over de peildatum voor de waardering van de woning in [woonplaats] en de grieven in het incidenteel hoger beroep die zijn gericht tegen de beslissing van de rechtbank over de vraag of de onroerende zaken in Italië in de gemeenschap van goederen zijn gevallen. De overige grieven falen of kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Het hof zal de bestreden vonnissen van 20 juni 2012 en 19 december 2012 van de rechtbank Arnhem vernietigen, opnieuw recht doen en beslissen als volgt.
2.14
Het hof zal de proceskosten in het principaal en het incidenteel hoger beroep compenseren, nu deze procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen ex-echtgenoten betreft.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Arnhem van 20 juni 2012 en 19 december 2012, en doet opnieuw recht;
deelt toe aan [geïntimeerde] : het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, gelegen aan [adres] in [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente Heumen sectie G nummer 3711, groot 46 are en 3712, groot 46.25 are;
onder de verplichting voor hem om de schuld uit hypothecaire geldlening die partijen in 1978 zijn aangegaan bij de Stichting Gelders-Utrechtse Spaarbank, voor zover nog niet afgelost, over te nemen en als eigen schuld te voldoen onder vrijwaring van [appellante] en onder de verplichting zich maximaal ervoor in te spannen dat [appellante] zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke verbondenheid voor deze schuld;
deelt toe aan [appellante] :
- het 21/36e aandeel in drie onroerende zaken, bestaande uit een openbare ruimte gelegen op de benedenverdieping en twee appartementen gelegen op de eerste en tweede verdieping aan de [adres] in het centrum van de stad [woonplaats] (Nieuw Stedelijk Kadaster - Gemeente Conegliano nr. 1085);
- een landbouwbedrijf van circa 6 hectare deels zaailand en deels weiland met bijbehorend agrarisch gebouw, gelegen in de gemeente San Pietro di Felleto (Nieuw Terreinen-Kadaster - Gemeente S. Pietro di Felleto- perceel nr. 658), ter grootte van 6.12.97 hectare;
dan wel hetgeen daarvoor in de plaats is getreden;
bepaalt dat partijen over en weer niet zijn gehouden tot vergoeding van de overwaarde van hetgeen aan ieder is toegedeeld of tot verrekening van deze overwaarde over en weer;
compenseert de kosten van deze procedure in het principaal en het incidenteel hoger beroep, zodat ieder partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, J.H. Lieber en R. Prakke-Nieuwenhuizen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 september 2015.
Uitspraak 24‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Zijn onroerende zaken in Italië in de huwelijksgemeenschap van partijen gevallen?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.124.297
(zaaknummer rechtbank Oost-Nederland, locatie Arnhem 221325)
arrest van de vierde kamer van 24 februari 2015
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] (Italië),
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. W.P.G.M. Schellens-Stoks,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.A. Schenke.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 21 mei 2013 hier over. Ingevolge dat arrest heeft op 3 juli 2013 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven tevens wijziging van eis;
- de memorie van antwoord/incidentele memorie van grieven met producties 1-3;
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep met producties 1-3.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het tussenvonnis van 20 juni 2012.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd zonder het maken van huwelijkse voorwaarden en hebben hun huwelijksdomicilie tijdens het huwelijk in Nederland gehad. [appellante] had destijds en heeft ook nu nog de Italiaanse nationaliteit; [geïntimeerde] heeft de Nederlandse nationaliteit. Tussen partijen is - naar het oordeel van het hof terecht - niet in geschil dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door het Nederlands recht. Het huwelijk van partijen is op 1 juli 1981 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben de ontbonden huwelijksgemeenschap nimmer verdeeld. Tussen partijen zijn geschillen ontstaan over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Die geschillen betreffen de vraag:
( a) of de onroerende zaken gelegen in de gemeenten [plaatsnaam] en [plaatsnaam] in Italië die [appellante] vóór het huwelijk heeft verkregen in de gemeenschap van goederen zijn gevallen;
( b) op welke wijze de woning aan de [straatnaam] te [woonplaats], kadastraal bekend [gemeente] sectie G nummers 3711 en 3712 in de verdeling moet worden betrokken.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 19 december 2012 voor recht verklaard dat de onroerende zaken in Italië privé eigendom van [appellante] zijn en niet vallen in de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen en de woning in [woonplaats] aan [geïntimeerde] toegedeeld onder de verplichting bij de levering van de woning aan [appellante] een bedrag van
€ 103.396,- te voldoen. De rechtbank heeft de peildatum voor de overwaarde van de woning te [woonplaats] in het kader van de verdeling bepaald op 1 juli 1981, die overwaarde berekend op ƒ 98.000,- en vervolgens de vordering wegens onderbedeling van [appellante] van ƒ 49.000,- gecorrigeerd met een enkelvoudige rente van 5% over de periode van 1 juli 1981 tot en met 31 december 2012 en is aldus gekomen tot het door [geïntimeerde] te betalen bedrag van € 103.396,-.
3.2
De grieven van [appellante] in het principaal hoger beroep richten zich tegen de beslissingen van de rechtbank over de peildatum voor de waarde van de woning te [woonplaats] en de berekening van de overwaarde. Zij vordert in het principaal hoger beroep, na wijziging van eis, dat het hof het dictum onder 3.2 en 3.3 van het eindvonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest:
- 1.
aan [geïntimeerde] zal toedelen het onroerend goed aan de [straatnaam] te [woonplaats], (…) onder de voorwaarde dat [appellante] bij de levering van het onroerend goed aan [geïntimeerde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld, zo die nog zou bestaan;
- 2.
[geïntimeerde] zal veroordelen om de helft van de waarde van de ondergrond van het onroerend goed aan de [straatnaam] te [woonplaats] per 19 december 2012, vast te stellen door een door het hof benoemde makelaar, aan [appellante] te voldoen; of
- 3.
de helft van de waarde van de ondergrond en opstal aan de [straatnaam] te [woonplaats] per 19 december 2012, vast te stellen door een door het hof te benoemen makelaar, aan [appellante] zal voldoen, waarop in mindering komt de hypotheekschuld per 1 juli 1981 ad € 30.403,27 en de verbouwingskosten ad € 141.000,- althans een zodanig bedrag als het hof redelijk oordeelt.
3.3
De grieven van [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep richten zich, kort weergegeven, tegen de verklaring voor recht dat de onroerende zaken in Italië niet in de gemeenschap zijn gevallen en op de vaststelling van de vergoeding van de overwaarde op
€ 103.396,-. De vorderingen van [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep strekken kort gezegd tot verdeling van de onroerende zaken in Italië en de woning in [woonplaats].
onroerende zaken in Italië
3.4
Ingevolge artikel 1:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zoals dat luidde ten tijde van de huwelijkssluiting, geldt dat goederen die één van de echtgenoten krachtens erfrecht verkrijgt in de gemeenschap van goederen vallen, met uitzondering van goederen waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen (de zogeheten uitsluitingsclausule). Indien het hof met [appellante] ervan zou uitgaan dat zij deze onroerende zaken krachtens erfrecht heeft verkregen, zijn deze, nu vaststaat dat er geen uitsluitingsclausule is gemaakt, in de gemeenschap van goederen gevallen. Dit rechtsgevolg treedt niet in indien het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat deze geërfde onroerende zaken in de gemeenschap vallen. De vrouw beroept zich op deze uitzondering en stelt dat onverkorte toepassing van artikel 1:94 lid 1 BW in strijd is met de eisen van de redelijkheid en billijkheid.
Naar het oordeel van het hof is de enkele (gestelde) omstandigheid dat de erflater of erflaters niet erop bedacht hoefden te zijn dat de onroerende zaken in een gemeenschap van goederen zouden vallen, omdat naar Italiaans recht een erfenis altijd uitsluitend toekomt aan degene die erfgenaam is en niet mede aan diens (toekomstige) echtgenoot, onvoldoende om het oordeel te dragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat deze onroerende goederen in de gemeenschap vallen. Andere feiten en omstandigheden die toepassing van de onaanvaardbaarheidsexceptie in deze zaak rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken. Vast staat dat [appellante] de Italiaanse onroerende zaken heeft verkregen voordat zij met [geïntimeerde] huwde. Zij had kunnen bewerkstelligen om bij huwelijkse voorwaarden deze onroerende zaken buiten de gemeenschap te houden. [geïntimeerde] heeft onbetwist gesteld dat [appellante] niet is ingegaan op zijn suggestie om huwelijkse voorwaarden te maken.
De grieven I en II van [geïntimeerde] slagen. Grief III ontbeert zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen verdere bespreking. Verdeling van de Italiaanse onroerende zaken zal dienen te geschieden naar de waarde ten tijde van de uitspraak in dit hoger beroep of tegen een tijdstip dat zo dicht mogelijk daarbij ligt (HR 24 oktober 2003,
de woning aan de [straatnaam] in [woonplaats]
3.5
Tussen partijen is de peildatum voor de waardering van deze woning in geschil. Het hof stelt voorop, dat de datum van de verdeling als peildatum geldt voor de waardering van de tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende goederen. Dit is slechts anders als partijen een andere datum zijn overeengekomen of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard (vgl. HR 22 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7205). Gesteld noch gebleken is dat partijen anders zijn overeengekomen. Het hof ziet anders dan de rechtbank geen aanleiding op grond van de redelijkheid en billijkheid 1 juli 1981 als peildatum voor de waardering van de woning te bepalen. Dat sedert de echtscheiding meer dan dertig jaar zijn verstreken is daarvoor op zich niet voldoende. Er zijn geen andere feiten of omstandigheden komen vast te staan die afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen. Beide partijen hebben willens en wetens de mogelijkheid eerder (al dan niet in rechte) tot een verdeling te komen onbenut gelaten. Dat [appellante] het Italiaanse vermogen buiten iedere rekening en verantwoording heeft gehouden met inbegrip van de revenuen die zij daaruit verkreeg, zoals [geïntimeerde] aanvoert, kan dat niet anders maken. [geïntimeerde] was bekend met dit Italiaanse vermogen en heeft ook hier de mogelijkheid al dan niet in rechte rekening en verantwoording van [appellante] te verlangen onbenut gelaten. Dat de woning in [woonplaats] thans veel meer waard is dan in 1981 leidt niet tot een ander oordeel. Het hof constateert in dit verband tevens dat [appellante] ermee akkoord gaat dat bij de verdeling rekening wordt gehouden met de verbouwingskosten, voor zover deze komen vast te staan en de hypotheekschuld. De grieven van [appellante] slagen. De peildatum voor de waardering van de woning is 19 december 2012, nu de rechtbank de woning op die dag aan [geïntimeerde] heeft toegedeeld en partijen in dit hoger beroep niet de toedeling, maar de slechts waarde van de woning aan de orde hebben gesteld (HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176).
3.6
Het hof ziet in dit stadium van de procedure aanleiding een comparitie te gelasten.
Tijdens de comparitie van partijen zal in elk geval aan de orde komen door wie en voor rekening van welke partij de waardebepaling in zowel Italië als in [woonplaats] zal dienen plaats te vinden. Ook zullen de mogelijkheden worden besproken om tot spoedige beëindiging van dit geschil te komen, ruim 33 jaar na de echtscheiding en met de nodige, deels kostbare en tijdrovende proceshandelingen nog in het verschiet. [appellante] wordt verzocht om uiterlijk 14 dagen voorafgaand aan de te gelasten comparitie stukken in het geding te brengen die betrekking hebben op de onroerende zaken in Italië die op 1 juli 1981 (de datum van ontbinding van het huwelijk en derhalve de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap) tot de huwelijksgemeenschap behoorden (inclusief eventuele zaaksvervanging nadien), zo mogelijk onderbouwd met kadastrale en/of notariële gegevens.
3.7
Iedere verdere beslissing wordt door het hof aangehouden.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bepaalt dat partijen in persoon samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hof, dat daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als hiervoor is overwogen en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bij deze comparitie bestaat geen gelegenheid om pleitnotities voor te dragen;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden januari, februari en maart 2015 zullen opgeven op de roldatum 17 maart 2015, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door het hof zullen worden vastgesteld;
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, J.H. Lieber en R. Prakke-Nieuwenhuizen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2015.
Uitspraak 21‑05‑2013
Mrs. J.H. Lieber, R.A. Dozy, M.H.H.A. Moes
Partij(en)
arrest van de vierde kamer van 21 mei 2013
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ([provincie]), Italië,
appellante,
hierna: ‘de vrouw’,
advocaat: mr. W.P.G.M. Schellens-Stoks,
tegen:
[de man],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde,
hierna: ‘de man’,
advocaat: mr. H.A. Schenke.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 28 december 2011, 20 juni 2012 en 19 december 2012 die de rechtbank Arnhem heeft gewezen tussen de vrouw als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en de man als eiser in conventie, verweerder in reconventie.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De vrouw heeft bij exploot van 13 maart 2013 de man aangezegd van de hiervoor genoemde vonnissen van 20 juni 2012 en 19 december 2012 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de man voor dit hof.
2.2
Op de roldatum 23 april 2013 heeft de vrouw de zaak aangebracht en is de man bij advocaat verschenen.
2.3
Partijen hebben opgave gedaan van hun verhinderingen en de vrouw heeft in kopie het volledige procesdossier van de eerste aanleg overgelegd.
3. De beoordeling van het geschil in hoger beroep
3.1
Het hof ziet aanleiding om een comparitie van partij en te gelasten. Het doel is het beproeven van een minnelijke regeling, maar de zitting kan daarnaast benut worden om inlichtingen in te winnen, de mogelijkheden van mediation te bezien en/of om bewijsvoering of rapportage door deskundigen te bespreken. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3.2
Indien partijen uiterlijk twee weken na het wijzen van dit arrest de raadsheer-commissaris eenparig verzoeken om van de comparitie af te zien, zal deze geen doorgang vinden en zal een nieuwe roldatum worden bepaald voor memorie van grieven.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen in persoon tezamen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.H. Lieber, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2–4 te Arnhem op woensdag 3 juli 2013 om 11.00 uur, opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bij deze comparitie bestaat geen gelegenheid om pleitnotities voor te dragen;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proces-handeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat de raadsheer-commissaris en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R.A. Dozy en M.H.H.A. Moes, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2013.