ABRvS, 31-07-2024, nr. 202304538/1/A2
ECLI:NL:RVS:2024:3101
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
31-07-2024
- Zaaknummer
202304538/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2024:3101, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 31‑07‑2024; (Hoger beroep)
Uitspraak 31‑07‑2024
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 1 mei 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (thans: Dienst Toeslagen) [appellant] meegedeeld dat de dienst na de lichte toets (nog) geen reden ziet om aan [appellant] € 30.000,00 te betalen. In januari 2021 heeft [appellant] verzocht om een herbeoordeling van zijn kinderopvangtoeslag over de jaren 2014-2016. Bij besluit van 10 augustus 2022 is [appellant] over toeslagjaar 2016 aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Bij het vaststellen van de kinderopvangtoeslag over dat jaar is sprake geweest van een brede uitvraag van bewijsstukken. Daarom is aan hem een bedrag van € 30.000,00 toegekend. Dit bedrag bestaat uit een compensatie van € 19.915,00, dat op grond van de Catshuisregeling is aangevuld tot € 30.000,00. Bij afzonderlijk besluit van 10 augustus 2022 is [appellant] over de toeslagjaren 2014 en 2015 niet aangemerkt als gedupeerde.
202304538/1/A2.
Datum uitspraak: 31 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 juli 2023 in zaak nr. 22/1677 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (thans: Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] meegedeeld dat de dienst na de lichte toets (nog) geen reden ziet om aan [appellant] € 30.000,00 te betalen.
Bij besluit van 26 augustus 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 augustus 2022 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld, samen met zaken nrs. 202301886/1/A2, 202302072/1/A2, 202302075/1/A2, 202302133/1/A2, 202302149/1/A2, 202302339/1/A2 en 202304601/1/A2, op 19 maart 2024, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In januari 2021 heeft [appellant] verzocht om een herbeoordeling van zijn kinderopvangtoeslag over de jaren 2014-2016. Bij besluit van 10 augustus 2022 is [appellant] over toeslagjaar 2016 aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Bij het vaststellen van de kinderopvangtoeslag over dat jaar is sprake geweest van een brede uitvraag van bewijsstukken. Daarom is aan hem een bedrag van € 30.000,00 toegekend. Dit bedrag bestaat uit een compensatie van € 19.915,00, dat op grond van de Catshuisregeling is aangevuld tot € 30.000,00. Bij afzonderlijk besluit van 10 augustus 2022 is [appellant] over de toeslagjaren 2014 en 2015 niet aangemerkt als gedupeerde.
2. De hoger beroepen van [appellant] die de Afdeling op 19 maart 2024 heeft behandeld hebben allemaal betrekking op besluiten die de Belastingdienst/Toeslagen in het kader van de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2014-2016 heeft genomen. Deze besluiten zijn veelal in elkaars verlengde genomen. Het hoger beroep in deze zaak ziet op het oordeel van de rechtbank over de gegrondverklaring door de dienst van het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een lichte toets.
3. Op de zitting heeft [appellant] toegelicht dat de uitvoering van de hersteloperatie bij hem veel boosheid heeft veroorzaakt. In de zaken die de Afdeling op 19 maart 2024 heeft behandeld stelt [appellant] daarom ook de procedurele fouten aan de orde die de Belastingdienst/Toeslagen en de rechtbank volgens hem hebben gemaakt. Door deze procedurele fouten krijgt [appellant] het gevoel onzorgvuldig behandeld en genegeerd te worden door de overheid.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank is er vanuit gegaan dat de brief van 26 augustus 2022 een besluit is en heeft geoordeeld dat dit besluit niet bevoegd is genomen. Ook de Belastingdienst/Toeslagen heeft dit standpunt ingenomen. De rechtbank heeft het besluit van 26 augustus 2022 vernietigd omdat een mandaat van de desbetreffende ambtenaar ontbrak. Zij heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In dit verband heeft de rechtbank geoordeeld dat aan [appellant] inmiddels € 30.000,00 en de wettelijke rente is uitbetaald. Met zijn beroep kan [appellant] volgens de rechtbank niet bereiken dat aan hem nogmaals € 30.000,00 op grond van de Catshuisregeling wordt uitbetaald. Daarom heeft de rechtbank hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd, onbesproken gelaten. Volgens de rechtbank zijn de door [appellant] genoemde kosten geen verletkosten. Zij heeft geen aanleiding gezien om de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de proceskosten.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
5. [appellant] betoogt allereerst dat het oordeel van de rechtbank over het besluit van 26 augustus 2022 en het bevoegdheidsgebrek onjuist is.
5.1. Dit betoog slaagt niet. Het gaat hier om een besluit genomen op het bezwaar van [appellant]. Gelet op de inhoud van de beslissing, de verwijzing naar de bezwaargrond van [appellant] en het mandaatbesluit in de bijlage, kon er bij [appellant] geen misverstand over bestaan dat het besluit afkomstig was van de Belastingdienst/Toeslagen. Van belang is dat ook een onbevoegd genomen besluit een besluit is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1416). De rechtbank is er terecht en op goede gronden vanuit gegaan dat het besluit op bezwaar van 26 augustus 2022 bij besluit van 9 maart 2023 is bekrachtigd door iemand die daartoe mandaat had. Daarmee is het bevoegdheidsgebrek hersteld.
6. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat hij geen procesbelang heeft, aldus [appellant]. Hij onderbouwt dit door naar zeven belangen te verwijzen.
6.1. De Afdeling stelt voorop dat de rechtbank heeft geoordeeld dat wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, onbesproken kan blijven omdat [appellant] hiermee niet kan bereiken dat hij nogmaals € 30.000,00 zal krijgen. De rechtbank heeft dit weliswaar onder het kopje ‘procesbelang’ overwogen, maar zij heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 augustus 2022 vernietigd en de rechtsgevolgen hiervan in stand gelaten. De rechtbank heeft dus niet het beroep wegens het ontbreken van procesbelang bij het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Omdat [appellant] al op grond van de Catshuisregeling € 30.000,00 toegekend heeft gekregen en een tweede toekenning van dit bedrag niet tot de mogelijkheden behoort, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de overige gronden onbesproken kunnen blijven en dat de gronden die betrekking hebben op de toeslagjaren 2014 en 2015 aan de orde kunnen worden gesteld in de procedure die over die jaren gaat.
7. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over het feit dat er van de kant van de Belastingdienst/Toeslagen veel stukken ontbraken. Dit is volgens hem in strijd met artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
7.1. [appellant] heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank niet op deze grond is ingegaan. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Uit artikel 8:42, eerste lid, van de Awb volgt dat een bestuursorgaan in beginsel de op een zaak betrekking hebbende stukken in het geding moet brengen. Niet alle stukken die [appellant] heeft opgesomd zijn als op de zaak betrekking hebbende stukken aan te merken. Ook bij de Afdeling heeft [appellant] niet concreet gemaakt welke stukken ontbraken of waren gelakt die relevant hadden kunnen zijn voor de rechtbank om tot een uitspraak te komen.
8. [appellant] betoogt dat de rechtbank hem ten onrechte geen vergoeding van verletkosten voor zijn vrouw heeft toegekend. Zijn vrouw heeft namelijk verlof opgenomen zodat hij bij de zitting aanwezig kon zijn. Hij voert aan dat zijn vrouw belanghebbende is bij de procedures die hij voert. Daarbij komt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om zijn eigen verletkosten te vergoeden. Hij heeft op de dag van de zitting ouderschapsverlof opgenomen, aldus [appellant].
8.1. Verletkosten als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn kosten van tijdverzuim die, voor zover hier relevant, een partij moet maken om een (hoor)zitting te kunnen bijwonen in een procedure. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op de kosten van die betreffende partij. Kosten die de echtgenote van [appellant] heeft gemaakt komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:434, onder 4.8.4.) Ook verletkosten van een derde belanghebbende kunnen in aanmerking komen voor vergoeding. Die belanghebbende moet dan wel als partij bij de zitting aanwezig zijn geweest. Vast staat dat de echtgenote van [appellant] niet bij de zitting van de rechtbank aanwezig is geweest. De rechtbank heeft reeds daarom terecht geen aanleiding gezien om een vergoeding van haar kosten toe te kennen. Voorts geldt dat [appellant] bij de rechtbank niet om eigen verletkosten heeft verzocht. Dit blijkt uit zijn brief aan de rechtbank van 12 februari 2023, waarin hij alleen de kosten van zijn echtgenote opvoert als verletkosten zodat de rechtbank die terecht niet bij haar beslissing heeft betrokken.
9. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft nagelaten om het besluit van 1 mei 2021 te herroepen. Ook is er volgens hem ten onrechte geen nieuw besluit genomen. [appellant] verzoekt de Afdeling te oordelen dat de Belastingdienst/Toeslagen alsnog het forfaitaire bedrag van de Catshuisregeling aan hem moet toekennen.
9.1. Niet valt in te zien waarom de rechtbank het besluit van 1 mei 2021 had moeten herroepen. In het besluit van 26 augustus 2022 staat duidelijk dat [appellant] gedupeerde is en dat hij in aanmerking komt voor compensatie. De compensatie van € 30.000,00 is ook uitbetaald. Daar komt bij dat het besluit van 1 mei 2021 kan worden geacht te zijn herroepen bij het besluit van 26 augustus 2022 van de Belastingdienst/Toeslagen. Zoals de Afdeling onder 6.1 heeft overwogen is er geen grond om aan [appellant] nogmaals het forfaitaire bedrag van de Catshuisregeling toe te kennen.
10. Tot slot stelt [appellant] door de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen te zijn benadeeld. Volgens [appellant] was hij in een betere positie gekomen als de Belastingdienst/Toeslagen eerder € 30.000,00 had uitbetaald. Hij vreest hierdoor minder rente te hebben ontvangen.
10.1. De Afdeling volgt het betoog van [appellant] niet. Het forfaitaire bedrag van de Catshuisregeling is op 8 augustus 2022 aan [appellant] uitbetaald. Omdat het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 1 mei 2021 gegrond is verklaard, heeft de Belastingdienst/Toeslagen na de uitbetaling van het forfaitaire bedrag bepaald dat [appellant] recht heeft op wettelijke rente over de periode vanaf het moment dat de dienst had moeten betalen (op 12 juni 2021) tot en met de datum waarop het bedrag aan [appellant] is betaald (op 8 augustus 2022).
Conclusie
11. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen wordt bevestigd.
12. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, mr. C.H.M. van Altena en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024
85-1067