HR, 15-10-2021, nr. 21/00301
ECLI:NL:HR:2021:1512
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-10-2021
- Zaaknummer
21/00301
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1512, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑10‑2021; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2020:4106
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2020:2692
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑03‑2021
- Vindplaatsen
V-N 2021/44.12 met annotatie van Redactie
USZ 2021/402
JB 2021/216
NLF 2021/2026 met annotatie van Nick van den Hoek
USZ 2022/135
NTFR 2021/3528 met annotatie van Mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Uitspraak 15‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Immateriële schadevergoeding; art. 8:25, lid 1, Awb; weigering van vennootschappen; redelijke termijn; uitstel mondelinge behandeling wegens gedragingen (voormalige) gemachtigde.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/00301
Datum 15 oktober 2021
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 december 2020, nr. 18/00536, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant (nr. BRE 17/4579) betreffende een aan belanghebbende op de voet van artikel 7:15, lid 2, Awb toegekende vergoeding van kosten van rechtsbijstand. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door [A], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
Belanghebbende heeft “[A] van [B] BV” gemachtigd om namens haar hoger beroep in te stellen bij het Hof.
2.1.2
Het Hof heeft tijdens een op 13 december 2019 gehouden zogenoemde regiezitting over onder meer deze zaak [A] (hierna: [A]) voorgehouden dat hij diverse malen door het Hof is gewaarschuwd wegens het bezigen van onbetamelijk taalgebruik in door hem bij dit hof ingediende processtukken waaronder ook de processtukken in deze zaak. Het Hof heeft hem verzocht zich in de toekomst van dit taalgebruik te onthouden. [A] heeft op deze zitting verklaard geen afstand te nemen van de beledigingen die hij in de processtukken heeft geuit en ook niet bereid te zijn af te zien van het uiten van beledigingen in nog nader in te dienen stukken. Bij brief van 2 april 2020 heeft het Hof [A] bericht dat hem geen herstelmogelijkheid meer wordt geboden indien nieuwe stukken met beledigingen worden ingediend en dat het Hof in zulke gevallen aanleiding ziet om met toepassing van artikel 8:25, lid 1, Awb hem en de door hem vertegenwoordigde rechtspersoon zonder nadere waarschuwing of herstelmogelijkheid te weigeren als bijstandsverlener of gemachtigde.
2.1.3
Met het oog op het door het Hof aangekondigde onderzoek ter zitting op 4 september 2020 in deze zaak heeft [A] aan het Hof een pleitnota doen toekomen. Het Hof heeft mede naar aanleiding van het onbetamelijke taalgebruik in die pleitnota bij tussenuitspraak van 31 augustus 20201.(hierna: de tussenuitspraak) bijstand en vertegenwoordiging door zowel [A] als [B] B.V. en een andere besloten vennootschap waarvoor [A] bij het Hof pleegt proceshandelingen te verrichten en processtukken in te dienen, geweigerd op de voet van artikel 8:25, lid 1, Awb.Het Hof heeft een afschrift van de tussenuitspraak zowel aan [A] als aan belanghebbende verzonden. Belanghebbende is daarbij in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedure voor het Hof. Het op 4 september 2020 geplande onderzoek ter zitting heeft het Hof uitgesteld.
2.1.4
Belanghebbende heeft niet een andere gemachtigde aangewezen. Het Hof heeft daarop belanghebbende uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting op 27 november 2020. Bij dat onderzoek is namens belanghebbende niemand verschenen.
2.2.1
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof bij de thans in cassatie bestreden uitspraak van 31 december 2020 (hierna: de einduitspraak) alle in hoger beroep aangevoerde grieven van belanghebbende verworpen en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
2.2.2
Het Hof heeft in de einduitspraak verder geoordeeld dat het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1730, geen aanleiding geeft om terug te komen van de tussenuitspraak en heeft de tussenuitspraak aangemerkt als te zijn ingelast in de einduitspraak. Anders dan in de tussenuitspraak is het Hof in de einduitspraak ervan uitgegaan dat [A] in deze procedure als gemachtigde is opgetreden. Dat uitgangspunt is in cassatie niet bestreden.
2.2.3
Het Hof heeft in de einduitspraak het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting van het geschil in hoger beroep, afgewezen op de grond dat in deze zaak zich omstandigheden hebben voorgedaan die een verlenging van de redelijke termijn van twee jaar rechtvaardigen en dat met het in aanmerking nemen van die verlenging zich niet een zodanige overschrijding voordoet. Het Hof heeft in dit verband gewezen op het verzoek van belanghebbende om de behandeling van de zaak voor een bepaalde periode aan te houden en op het feit dat het geplande onderzoek ter zitting van 4 september 2020 uiteindelijk geen doorgang heeft kunnen vinden om redenen die zijn terug te voeren op de hiervoor in 2.1.2 en 2.1.3 vermelde gedragingen van [A]. De hierdoor veroorzaakte vertraging moet naar het oordeel van het Hof voor rekening van belanghebbende komen.
2.3
Middel I faalt op de gronden die zijn vermeld in rechtsoverweging 2.3.5 van het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1730.
2.4
De middelen III, IV, VI en VII kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.5.1
Middel V is gericht tegen de hiervoor in 2.2.3 weergegeven beslissing van het Hof om het verzoek om vergoeding van immateriële schade af te wijzen. Het middel stelt dat er in hoger beroep geen bijzondere omstandigheden zijn te onderkennen die een verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigen.
2.5.2
Middel V faalt. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, rechtsoverweging 3.5.1, geven de oordelen van het Hof niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zij kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht.
2.6.1
Middel II is gericht tegen de hiervoor in 2.1.3 weergegeven beslissing van het Hof om de beide besloten vennootschappen in deze zaak te weigeren als gemachtigde. Het middel wijst daarbij op de door de Hoge Raad gegeven prejudiciële beslissing van 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:141 (hierna: de prejudiciële beslissing van 29 januari 2021).
2.6.2
Middel II wordt terecht voorgesteld. Artikel 8:25, lid 1, Awb biedt de rechter niet een grondslag om, naast de door belanghebbende gemachtigde natuurlijke persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, ook rechtspersonen waarvoor deze natuurlijke persoon werkzaam is, te weigeren. Dat geldt ook ten aanzien van andere natuurlijke personen die aan dezelfde rechtspersoon of rechtspersonen zijn verbonden en/of onder de (feitelijke) leiding staan van de natuurlijke persoon tegen wie zodanig ernstige bezwaren bestaan dat een weigering op de voet van artikel 8:25, lid 1, Awb is gerechtvaardigd.2.Wat betreft de hiervoor in 2.1.3 weergegeven weigeringsbeslissing ten aanzien van de beide besloten vennootschappen heeft het Hof het vorenstaande miskend.
2.6.3
Niettemin kan middel II niet tot cassatie leiden. Belanghebbende heeft in cassatie niet toegelicht welk belang zij heeft bij het slagen van middel II. Zij heeft met name niet aangevoerd dat zij zich voor het vervolg van de procedure voor het Hof had willen laten vertegenwoordigen door een van de geweigerde besloten vennootschappen. Belanghebbende heeft dus niet gesteld dat en waarom zij wordt benadeeld als de uitspraak van het Hof op dit punt in stand blijft.
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, M.W.C. Feteris, M.A. Fierstra en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑10‑2021
Vgl. rechtsoverwegingen 5.6 en 5.7 van de prejudiciële beslissing van 29 januari 2021.
Beroepschrift 27‑03‑2021
DIGITAAL
Hoge Raad der Nederlanden
Belastingkamer
Postbus 20303
2500 EH DEN HAAG
[…], 27 maart 2021
Procedurenummer rechtbank; BRE 17/4579
Procedurenummer gerechtshof; BK-SHE 18/00536
Procedurenummer Hoge Raad der Nederlanden;
21/00301 Ons kenmerk; […]
Betreft; cassatieberoep
CASSATIEBEROEP
[X] BV
Gemachtigde: […]
Kantooradres: […]
Postadres: [idem]
optredende als gemachtigde voor:
Belanghebbende: De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] BV
Gevestigd te: […];
Woonplaats kiezend: op het kantoor van zijn gemachtigde;
Hierna te noemen; Belanghebbende of [X];
In cassatie tegen de beslissing van de Inspecteur der Rijksbelastingen, in cassatie vertegenwoordigd door:
De publiekrechtelijke rechtspersoon: Staatssecretaris van Financiën
Kantoorhoudende te: Korte Voorhout 7, 2511 CW DEN HAAG
Hierna te noemen; Inspecteur of Staatssecretaris;
Edelhoogachtbaar college, geachte voorzitter,
Hierbij herstel ik namens belanghebbende zoals vastgesteld bij bericht van 16 februari 2021.
De feiten/totstandkoming van het geding.
Belanghebbende heeft een uit een andere lidstaat afkomstige, gebruikte personenauto doen registreren in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens en daartoe registratiebelasting voldaan.
De heffing van registratiebelasting is een beperking van het vrije verkeer van goederen en diensten en diensten en valt een registratiebelasting op motorvoertuigen als de Nederlandse BPM, voor zover deze wordt geheven op de ingebruikneming op het binnenlandse grondgebied, als verbruiksbelasting in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 83/182, onder deze richtlijn.
De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 3.911,00, vermeerderd met belastingrente.
In beroep is de naheffingsaanslag vernietigd.
Het geschil wordt aldus beheerst door het recht van de Unie.
De Inspecteur laat zich niet uit over de vergoeding van rente wegens in strijd met het recht van de Unie geheven belasting.
Daartoe moet belanghebbende zich in een gerechtelijke procedure begeven bij de rechtbank en die heft — onafhankelijk van het betwiste bedrag — voorafgaande aan de inleiding van het geschil — op straffe van verval van recht — € 333,00 griffierecht, welk griffierecht bij een gegrond beroep wordt terugbetaald, overeenkomstig de nationale bepalingen. Voor toegang tot het gerechtshof betaald hij € 519,00 (bovenop de € 333,00).
De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om te oordelen over de vergoeding van rente wegens in strijd met het Unierecht geheven belasting, nu de Hoge Raad der Nederlanden, met misbruik van bevoegdheid, met verzuim van zijn verwijzingsplicht, zelfstandig het geschil dat leidde tot het arrest van 3 maart 2017, heeft opgelost, hetgeen in kennelijke, ernstige strijd is met het recht van de Unie.
In hoger beroep heeft belanghebbende zijn grieven herhaald, deels uitgebreid of verduidelijkt en aangaande de vergoeding van rente wegens in strijd met het recht van de Unie geheven belasting, aangevuld met de recente uitlegging van het Hof in zijn arrest van 23 april 2020, Sole-Mizo,EU:C:2020:292 en herhaald — onder verwijzing naar rechtspraak van het Hof — dat belanghebbende recht heeft op een passende rentevergoeding.
Het gerechtshof heeft bij arrest van 12 januari 2021 o.m. geoordeeld dat belastingplichtige een verzoek moet doen voor het verkrijgen van een passende rentevergoeding, daarmee kennelijk onbevoegd uitlegging gevend over het recht van de Unie en dat zijn Unierechtelijke aanspraken vervallen omdat de Hoge Raad der Nederlanden uitlegging heeft gegeven over de draagwijdte en de betekenis van het recht van de Unie.
Vast staat dat de nationale rechtspraak een broertje dood heeft aan het recht van de Unie en zelf zijn eigen regels maakt teneinde een interne rechtsorde te creëren en te handhaven die niet strookt met bepalingen van het recht van de Unie. Ten gronde.
Ten gronde.
Middel I.
Als eerste middel van cassatie stelt belanghebbende voor schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer bepaald artikel 267, letter a juncto artikel 267, tweede alinea VWEU, doordat het gerechtshof — bij tussenuitspraak — zelfstandig het recht van de Unie uitleggendheeft geoordeeld dat artikel 8:25 Awb niet in strijd is met artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Toelichting.
Schending artikel 267, letter a VWEU.
Het gerechtshof heeft als nationale rechteruitlegginggegeven over de draagwijdte en de betekenis van het recht van de Unie en is daarmee getreden op het exclusieve domein van de Unierechter, hetgeen a priori in strijd is met het recht van de Unie.
Vgl. mr. baron Koenraad Lenaerts (president van het Hof van Justitie) en mr. P.J.O. (Piet) van Nuffel (procesgemachtigde Europese Commissie bij het Hof van Justitie), Europees recht, blz. 119, par. 85 e.v.;
‘85.
Exclusieve bevoegdheden zijn bevoegdheden die door eenvoudige overdracht aan de Gemeenschap definitief en onomkeerbaar verloren zijn gegaan voor de lidstaten. Een gemeenschapsbevoegdheid is exclusief wanneer uit de tekst of de context van de betrokken Verdragsbepalingen volgt dat elk optreden van de lidstaten ermee in strijd zou zijn.
89.
Wanneer een bevoegdheid van de Gemeenschap exclusief is, houdt dit in dat elk optreden van een lidstaat op hetzelfde domein a priori in strijd is met het Verdrag.’
Overeenkomstig artikel 267, letter a VWEU is het Hof van Justitie exclusief bevoegd uitlegging te geven over het recht van de Unie (bij prejudiciële beslissing).
Aldus is middel I is kennelijk — niet voor enige mogelijke twijfel — gegrond!
Schending artikel 267. tweede alinea VWEU.
Het gerechtshof Amsterdam (dat zichzelf duidt als Hof, kennelijk onjuist, stelletje ongelikte beren, red. JV) heeft door het Hof van Justitie (het Hof) geen vraag voor te leggen, eenrisicovan uiteenlopende rechtspraak binnen de Unie gecreëerd, wat onverenigbaar is met de verplichting tot prejudiciële verwijzing die krachtens artikel 267, tweede alinea, VWEU op hem rust als rechterlijke instantie waarvan de beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep en hem een vraag wordt opgeworpen van Unierecht.
Vergelijk in identieke zin, Hof van Justitie, van 26 februari 2013, Hans Akerberg Frans-son, EU:C:2013:105, r.o. 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak;
‘47
Voorts heeft een nationale rechter bij wie een geschil over het Unierecht aanhangig is, indien de betekenis of de draagwijdte van dat recht onduidelijk is, krachtens artikel 267 VWEU de mogelijkheid of in voorkomend geval de verplichting om zich tot het Hof te wenden met vragen over de uitlegging van de betrokken bepaling van Unierecht (zie in die zin arrest van 6 oktober 1982, Cilfit e.a., 283/81, Jurispr. blz. 3415).’
Aldus staat buiten enige mogelijke twijfel mogelijk vast dat het gerechtshof Amsterdam, door uitlegging te geven over het recht van de Unie, meer bepaald artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 267, tweede alinea VWEU, in samenhang gelezen met artikel 267, letter a VWEU, kennelijk, heeft geschonden, en met misbruik van bevoegdheid en met misbruik van recht heeft geoordeeld!! Het cassatieberoep is ook op dit punt kennelijk gegrond.
Gerechtshof 's‑Hertogenbosch heeft in zijn arrest van 31 augustus 2020, bij tussenuitspraak, waarvoor geen wettelijke basis is in de betreffende nationale regeling, geoordeeld dat;
‘voor zover [A] stelt dat het hem weigeren als gemachtigde in strijd is met artikel 47 Handvest, het Hof dit standpunt verwerpt. Aan de belanghebbende wordt immers niet het recht op toegang tot de rechter ontzegd of de mogelijkheid ontnomen zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Hem wordt slechts de mogelijkheid ontnomen om door [A] te worden bijgestaan en/of vertegenwoordigd. Met de weigering wordt een legitiem doel nagestreefd, te weten het waken voor onnodige en ernstige verstoring van de gang van zaken bij rechterlijke procedures, zoals in dit geval bij dit Hof. Een normale gang van zaken wordt hersteld door degene die deze gang van zaken verstoort te weigeren als bijstandverlener en/of gemachtigde. Door de beperking van deze weigering tot de onderhavige zaken bestaat naar het oordeel van het Hof een redelijke verhouding tussen die beperking en het doel van de schorsing, de verzekering van een normale gang van zaken bij de onderhavige procedures.’
De stelling van het gerechtshof Amsterdam dat de toepassing van de nationale bepaling, ex. artikel 8:25 Awb zich verhoudt tot artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geeft an sich dus al blijk van uitlegging van de draagwijdte en de betekenis van het recht van de Unie en daarmee Is de ‘race al gelopen’.
Het gerechtshof 's‑Hertogenbosch is getreden op het gebied van de exclusieve bevoegdheid van de Unierechter, welke bevoegdheden door eenvoudige overdracht aan de Gemeenschap definitief en onomkeerbaar verloren zijn gegaan voor de lidstaten. Een gemeenschapsbevoegdheid is exclusief wanneer uit de tekst of de context van de betrokken Verdragsbepalingen volgt dat elk optreden van de lidstaten ermee in strijd zou zijn.
Uit artikel 267, letter a VWEU volgt immers overduidelijk — niet voor enige mogelijke twijfel vatbaar — dat deze bepaling een exclusieve bevoegdheid impliceert van het Hof van Justitie voor het geven van uitlegging van het recht van de Unie.
Wanneer een bevoegdheid van de Gemeenschap exclusief is, houdt dit in dat elk optreden van een lidstaat op hetzelfde domein a priori in strijd is met het Verdrag.
Aldus is middel I kennelijk, op diverse gronden — integraal gegrond!!!
Het gegeven oordeel is — overigens — voor zover het er nog toe doet — ook met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid onjuist — nu beperkingen aan artikel 47 Handvest van de grondrechten — in elk geval niet het litigieuze artikel in de kern mogen aantasten.
Nu artikel 47 Handvest, tweede alinea het recht geeft aan een belanghebbende zich in een jegens hem genomen, voor hem nadelige beslissing, zich kan laten adviseren, vertegenwoordigen en verdedigen door een gemachtigde naar vrije keuze, is de beperking een aantasting in de kern.
Aldus had buiten elke mogetijke twijfel verheven het gerechtshof 's‑Hertogenbosch het Hof van Justitie moeten consulteren teneinde het Hof uitlegging te vragen of een nationale regeling — zoals artikel 8:25 Awb, die een subjectieve interpretatiemogelijkheid bevat voor de betrokken rechterlijke instantie die niet strookt met het Unierechtelijk rechtszekerheidsbeginsel, t.w. ‘ernstige bezwaren’ zich verhoudt met de beperking van fundamentele grondrechten, zoals besloten liggen in artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Conclusie:
Het gerechtshof 's‑Hertogenbosch heeft met misbruik van bevoegdheid en met misbruik van recht geoordeeld dat artikel 8:25 Awb zich verhoudt tot het recht van de Unie, meer bepaald artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Daarmee staat de kennelijke onrechtmatigheid vast. Het cassatieberoep is kennelijk gegrond. Het gerechtshof heeft kort gezegd geoordeeld dat de schending van fundamentele grondrechten geregeld kan worden door nationale bepalingen, die met voorrang worden toegepast op het recht van de Unie!! Echt de schande ver voorbij!!!
Middel II.
Als tweede middel van cassatie stelt belanghebbende voor schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer bepaald artikel 8:25 Awb, doordat het gerechtshof — bij tussenuitspraak — waarvoor geen wettelijke grondslag bestaat in de nationale bestuursrechtelijke regeling (Awb) — dat niet alleen [A] geweigerd kan worden in persoon, maar ook alle (rechtspersonen die onder zijn (feitelijke) leiding als gemachtigde optreden om bijstand te verlenen aan belanghebbenden dan wel hen te vertegenwoordigen in de onderhavige procedures (onder beslissing, eerste streepje).
Toelichting.
Uw Raad oordeelde overeenkomstig op 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:141 dat artikel 8:25 Awb slechts een weigering van een persoon kan inhouden en niet van de rechtspersonen waaraan de betrokkene gelieerd is.
Middel II is kennelijk gegrond.
Middel III.
Als derde middel van cassatie stelt belanghebbende voor schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer bepaald artikel 47 en 48 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, nu het gerechtshof heeft geoordeeld dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat verweerder aan belanghebbende tegemoet is gekomen door de naheffingsaanslag en de boete te vernietigen.
Verder oordeelt het gerechtshof, onder verwijzing naar met misbruik van bevoegdheid tot stand gekomen uitlegging van de Hoge Raad der Nederlanden van 25 oktober 2019, dat artikel 7:3 Awb niet ziet op de bijkomende verzoeken, zoals een vergoeding van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand, immateriële schadevergoeding als gevolg van de lange duur van behandeling, etc. etc… Uitsluitend hoeft rekening gehouden te worden met de heroverweging van het primaire besluit, de materiele belasting, aldus de Hoge Raad der Nederlanden, het Unierecht uitleggend en buiten spel zettend en belanghebbende al zijn Unierechtelijke aanspraken ontnemend.
Toelichting.
Het gerechtshof heeft voorrang gegeven aan nationale bepalingen, teneinde de schending van het recht van de Unie buiten toepassing te laten/onbehandeld te laten en daartoe uitlegging gegeven, met misbruik van bevoegdheid, verwijzend naar met misbruik van bevoegdheid tot stand gekomen uitlegging van het recht van de Unie door de Hoge Raad der Nederlanden in zijn ‘arrest’ van 25 oktober 2019.
Als die uitkomst als juist zou worden aanvaard, nog daargelaten dat het gerechtshof en de Hoge Raad hun wettelijke verwijzingsplicht — kennelijk — willens en wetens — opzettelijk — hebben geschonden, kan de nationale heffingsautoriteit naar hartenlust — zonder wettelijke grondslag of anderszins — zoals in casu — heffingen opleggen, wachten tot er bezwaar wordt gemaakt, in bezwaar de naheffingsaanslag vernietigen, de hoorplicht schenden en geen vergoeding toekennen voor de Unierechtelijke rechten ex. artikel 47, tweede alinea Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Dat is uiteraard, buiten elke mogelijke twijfel verheven, kennelijk ernstig onjuist!!!!
De Hoge Raad is een gekende criminele organisatie en Gladpootjes en zijn vies smerige vriendinnetjes (waaronder Klein Tank, die er al een zooi van gemaakt heeft in Arnhem en den Haag) miskennen het recht ernstig en schenden het tot op het bot!!!!!
Middel III is kennelijk gegrond. Artikel 7:3 Awb moet buiten toepassing blijven, nu artikel 47 Handvest vordert dat belanghebbende het recht heeft zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen en wanneer daartoe geen passende vergoeding wordt gegeven, zoals in casu, en daaraan voorbij gegaan mag worden, zoals in casu, zonder toe te komen aan de rechten van verdediging in artikel 47 Handvest, tot een dode letter is verworden.
Het gerechtshof heeft het recht zeer ernstig miskend en moet uiteraard niet verwijzen naar uitlegging van de Hoge Raad der Nederlanden van het recht van de Unie, nu dat blijk geeft van misbruik van bevoegdheid en misbruik van recht.
Middel IV.
Als vierde middel van cassatie stelt belanghebbende voor schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer bepaald artikel 267, letter a VWEU, in samenhang met artikel 267, tweede alinea VWEU, artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 4, lid 3 VEU, artikel 19, lid 1 VEU en artikel 2 VEU, doordat het gerechtshof door het ontbreken van een prejudiciële verwijzing, in zijn arrest gekozen voor een zelfstandige oplossing op basis van een uitlegging van de draagwijdte en de betekenis van het recht van de Unie, zoals het Hof uitlegging gaf in zijn arrest van 23 april 2020, Sole-Mizo, EU:C:2020:292, die strijdig is met de oplossing die het Hof gaf in zijn arrest van 23 april 2020, Sole-Mizo, EU:C:2020:292, over de terugbetaling van in strijd met het recht van de Unie geheven belasting, vermeerderd met een passende rentevergoeding, van rechtswege, zoals uitgelegd door het Hof in zijn arrest van 9 september 2016, Wortmann, EU:C:2016:663, r.o. 70, in de door het gerechtshof in r.o. 4.4. van zijn arrest uitgelegde draagwijdte of betekenis van het recht van de Unie is gekozen, hetgeen impliceert dat niet kan worden uitgesloten dat op het moment van de uitspraak van het gerechtshof redelijkerwijze ruimte was voor twijfel over deze uitlegging.
Toelichting.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof blijkt dat het recht op terugbetaling van heffingen die een lidstaat in strijd met het recht van de Unie heeft geïnd, het gevolg en het complement is van de rechten die de justitiabelen ontlenen aan de bepalingen van het Unierecht, zoals die door het Hof zijn uitgelegd. De lidstaten zijn dus in beginsel verplicht om de in strijd met het recht van de Unie geïnde belastingen terug te betalen (arrest van 19 juli 2012, Littlewoods Retail e.a., C-591/10, EU:C:2012:478, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Het Hof heeft bovendien geoordeeld dat wanneer een lidstaat in strijd met het Unierecht heffingen heeft toegepast, de justitiabelen recht hebben op terugbetaling, niet alleen van de ten onrechte geheven belasting, maar ook van de in rechtstreeks verband met die belasting aan die staat betaalde of door hem ingehouden bedragen. Daaronder vallen ook de verliezen die eruit voortvloeien dat geldsommen wegens de voortijdige verschuldigdheid van de belasting niet beschikbaar waren (arrest van 19 juli 2012, Littlewoods Retail e.a., C-591/10, EU:C:2012:478, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Uit die rechtspraak volgt dat het beginsel dat de lidstaten verplicht zijn om in strijd met het Unierecht geheven belastingen met rente terug te betalen, uit het Unierecht zelf voortvloeit (arrest van 19 juli 2012, Littlewoods Retail e.a., C-591/10, EU:C:2012:478, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
In die gevallen vloeit de betalingsverplichting rechtstreeks voort uit het Unierecht en ontstaat zij dus van rechtswege zonder dat het recht op vergoeding afhankelijk is van een specifiek bevel tot betaling van rente over de hoofdsom (HvJ, 8 september 2016, Wortmann, EU:C:2016:663).
De overwegingen die die ongekende crimineel van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden maakt, met misbruik van bevoegdheid, met misbruik van recht, met misbruik van artikel 47 Handvest, juncto artikel 19, lid 1 VEU, juncto artikel 4, lid 3 VEU, kan uiteraard geen opgang vinden en moet geduid worden als ‘naai nog eens een burgertje’(de zgn. Rutte-doctrine).
De overwegingen in r.o. 4.4. van zijn arrest zijn sowieso onrechtmatig omdat ze onbevoegd genomen zijn en het gerechtshof op het domein van de Unierechter treedt.
Maar het arrest Sole-Mizo ‘valt uiteen in 2 delen’ zeg maar. Het eerste deel gaat over de terugbetaling wegens in strijd met het Unierecht geheven belasting, het ‘tweede deel’ gaat over te late terugbetaling.
Het gerechtshof tracht nu met uitlegging van tekst en het scheppen van verwarring burgers op te lichten en te ontdoen van hun uit het Unierecht zelf voortkomende rechten.
Ze moeten die Gladpootjes en zijn vriendinnen eens langere tijd opsluiten, op water en brood, kan hij zich bezinnen over onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak, waar hij weigert aan toe te komen.
De overwegingen zijn onrechtmatig, slaan als een tang op een varken, geven blijk van een zeer gebrekkig inzicht in het recht en/of de vermeende noodzaak van de rechterlijke macht burgers te belazeren en te bedoezelen, zoals in casu!!!
Uw Raad deugt helemaal voor geen millimeter, genoegzaam bekend, dus daar gaan we weer…
Het gerechtshof neemt met misbruik van bevoegdheid een beslissing, die onjuist is, onrechtmatig en mert misbruik van recht en bevoegdheid tot stand is gekomen en de Hoge Raad der Nederlanden doet de zaak af met een 81 RO. Vies kutland is het, helemaal afgezakt naar de laatste plaats in Europa, vergelijkbaar met politiestaten en bananenrepublieken.
Middel IV is kennelijk gegrond.
Middel V.
Als vijfde middel van cassatie stelt belanghebbende voor schending van het recht en/of verzuim van vormen, doordat het gerechtshof overweegt dat de redelijke termijn van berechting verlengd moet worden door de door het gerechtshof geduide bijzondere omstandigheden, zoals uitgelegd in r.o. 4.15 van zijn ‘arrest’.
Toelichting.
Het gerechtshof heeft een beperking toegepast op artikel 11 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie door te oordelen dat de door de gemachtigde gebezigde meningsuiting naar zijn oordeel beperkt moet worden, met toepassing van artikel 8:25 Awb, met voorrang op de rechtstreeks werkende grondrechten uit het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Daarmee geeft het gerechtshof, met misbruik van bevoegdheid, met misbruik van recht, uitlegging over de draagwijdte en de betekenis van het recht van de Unie, zijn verwijzingsverplichting omzeilend. Dat is echt topcrimineel en extreem scary!!! Wat een kutland, wat is die Gladpootjes toch een ongekende criminele diender!!!!!!!!!
Als klap op de vuurpijl geeft het gerechtshof [A] ook nog eens de schuld van al die onjuiste rechtstoepassing en ontneemt belanghebbende op die wijze ook nog eens een keer de uit het recht van de Unie voortkomende rechten ex. artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
[A] staat het geheel vrij op zijn eigen wijze zijn mening te uiten, zonder beperkingen. Als er al twijfel zou zijn of de grondrechten ex. artikel 11 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie beperkt mogen worden en in welke mate, had het gerechtshof prejudiciële vragen moeten voorleggen aan de Unierechter!! Klaar!
Er kan onmogelijk anders geconcludeerd worden als dat ze Gladpootjes en zijn vieze vriendinnetjes eens heel erg lang moeten opsluiten en tenminste voor de eeuwigheid moeten bannen uit elke publiekrechtelijke functie!! Wat een gajes, wat een klootjesvolk wat een misdadiger die Gladpootjes, Willem Holleeder is een mietje vergeleken met die viespeuk die ai heel veel mensenlevens nadelig heeft beïnvloed met zijn vooringenomen handelen!!!
Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden, [A] valt niets te verwijten, hij is onrechtmatig geweigerd, en daartoe heeft het gerechtshof de nodige tijd genomen. Het gerechtshof heeft uiteindelijk het risico aanvaard dat belanghebbende in rechte zou komen zonder gemachtigde!!!!
Hier is maar 1 conclusie mogelijk, gerechtshof 's‑Hertogenbosch in deze samenstelling (topcrimineel Gladpootjes en zijn intens akelige vieze vriendinnen) moet onmiddellijk van elke mogelijke bevoegdheid ontzegd worden!!
Middel V is kennelijk gegrond.
Middel VI.
Als zesde middel van cassatie stelt belanghebbende voor schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer bepaald het voorrangsbeginsel, het beginsel van rechtstreeks werking en artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het beginsel dat lidstaten verplicht zijn in strijd met het recht van de Unie geheven heffingen met rente terug te betalen, nu het gerechtshof heeft geoordeeld zoals hij heeft geoordeeld, door te oordelen dat de nationale regeling — die niet voorziet in een Unierechtelijke verplichting zoals artikel 8:74 Awb — hetgeen met misbruik van bevoegdheid is geoordeeld door de Hoge Raad der Nederlanden, gajesclub, om die reden geen rentevergoeding wordt gegeven!
Toelichting.
Het griffierecht in bananenrepubliek Nederland wordt in bestuursrechtelijke geschillen op voorhand geheven, op straffe van verval van recht, zonder rekening te houden met de waarde van het onderliggende geschil (artikel 8:41 Awb) en wordt teruggegeven bij een gegrond beroep, zonder rente.
Artikel 47 Handvest van de grondrechten bepaald de vrije toegang tot de rechter. De heffing van griffierecht kan — hoewel in beginsel niet verboden en gehanteerd in meerdere lidstaten — een beperking van het recht van toegang tot de rechter impliceren.
De werking van artikel 47 Handvest is niet absoluut, maar kan beperkingen bevatten, mits die voldoen aan het bepaalde in artikel 52, lid 1 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waaronder het evenredigheidsbeginsel.
Het Hof van Justitie, volgens mij nog altijd de hoogste rechter (ik ben nog niet bekend met een Nexit) heef overduidelijk uitlegging gegeven over door artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie beheerste materie, in zijn arrest van 4 oktober 2018, Kantarev, EU:C:2018:807, dat een heffing van vastrecht van meer dan 4% een beperking tot de toegang tot de rechter kan impliceren.
Ik verwijs u gajesclub naar uitlegging van de exclusief bevoegde rechter, de Unierechter, in zijn arrest van 11 juni 2015, Brito, EU:C:2015:390 en aldaar aangehaalde rechtspraak;
‘99.
In een situatie als in het hoofdgeding, waarin rechtspraak van het Hof bestaat over het uit te leggen begrip, heeft een nationale rechterlijke instantie, die in beginsel is onderworpen aan een verwijzingsverplichtrng en die van mening is dat het geding dat voor haar dient een vraag over de uitlegging van het Unierecht opwerpt, de keuze uit twee mogelijkheden. Zij wendt zich tot het Hof voor aanvullende preciseringen met betrekking tot het geding waarover zij moet beslissen, of zij besluit niet te voldoen aan haar verwijzingsplicht, maar dan moet zij het antwoord dat het Hof reeds heeft aangedragen accepteren en toepassen. Als zij voor geen van beide mogelijkheden kiest en het betrokken begrip van Unierecht anders uitlegt, maakt zij zich schuldig aan een voldoende gekwalificeerde schending van dit recht.(62) Dit vloeit voort uit vaste rechtspraak volgens welke een schending van het Unierecht voldoende gekwalificeerd is wanneer daarbij de desbetreffende rechtspraak van het Hof kennelijk is miskend.(63)’
Aldus staat vast, buiten elke mogelijke twijfel verheven dat het gerechtshof, door voorrang te geven aan nationale bepalingen, zoals in casu de kennelijk onbevoegde en kennelijk onrechtmatige uitlegging van de Hoge Raad der Nederlanden over de draagwijdte en de betekenis van het recht van de Unie, een onrechtmatige daad heeft gepleegd en verzuimd heeft het recht van de Unie te waarborgen!!
Middel VI is kennelijk gegrond.
Middel VII.
Als zevende middel van cassatie stelt belanghebbende voor schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer bepaald artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, doordat het gerechtshof — wederom onder verwijzing naar met misbruik van bevoegdheid tot stand gekomen uitlegging van de draagwijdte en de betekenis van het recht van de Unie door de hoerenkindertjes van de Korte Voorhout, lekker met zijn allen onder de vleugels van Maarten en Dineke nette burgers tillen en oplichten, heeft geoordeeld dat het hem vrij staat elke hem passende vergoeding toe te kennen aan de procederende burger, als ‘tegemoetkoming’ in de kosten van rechtsbijstand.
Toelichting.
Artikel 47, tweede alinea Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bevat het recht op advisering, vertegenwoordiging en verdediging.
Dat recht verwordt tot een dode letter wanneer de rechten, die rechtstreeks en met voorrang werken worden bepaald door een nationale regeling met forfaitaire tarieven die, wegens te lage maximumbedragen, niet waarborgen dat minstens een significant en passend deel van de redelijke kosten van de in het gelijk gestelde partij door de verliezende partij wordt gedragen.
Blijkbaar biedt die regeling, zoals in casu toegepast door deze ongekende minkukel van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waar de afhankelijkheid en partijdigheid er langs alle kanten vanaf druipt, ook nog naar hartenlust geïnterpreteerd en aangepast worden zodat — zoals in casu in een door het recht van de Unie beheerst geschil — een vergoeding van € 300,00 overblijft voor een geslaagd beroep, te betalen door de verliezende partij!!
Dat behoeft uiteraard gelukkig geen toelichting dat dart bedrag geen significant en passend deel van de redelijke kosten is van de in het gelijk gestelde partij die door de verliezende partij wordt gedragen.
Artikel 47 Handvest is tot op het bot geschonden, kenmerkend voor de rechtspraak in Nederland, die de burger wil ontmoedigen zijn uit het Unierecht voortkomende rechten ten gelde te maken en moet toezien hoe hij genaaid en beduveld wordt door de nationale overheid in lidstaat Nederland!! Gajesland pur sang!!
Conclusie.
Gladpootjes en zijn bizarre vriendinnen van gerechtshof 's‑Hertogenbosch hebben zich ontwikkeld tot een gekende boevenbende, Gladpootjes is een ongekend vies mannetje dat van het ontdoen van rechten van de Unie van burgers van lidstaat Nederland, die met hem in aanraking kunnen komen omdat ze in een bepaald gebied van Nederland wonen of een bedrijf hebben, tot een ware kunst heeft ontwikkeld.
Ze zouden hem eens langere tijd moeten opbergen, zodat hij zich kan bezinnen over zijn taak als nationaal rechter, die de rechten die burgers aan het Unierecht kunnen ontlenen, moet waarborgen en niet moet verneuken. Hij zou zo bij de Hoge Raad der Nederlanden kunnen gaan werken, dat heeft hij wel bewezen in dit arrest, hij heeft zijn kontje verkocht aan de Hoge Raad, die nog veel verder geprofessionaliseerd is in het ontdoen van rechtsonderhorigen van hun uit het hoogst recht voortkomende aanspraken.
Het cassatieberoep is op alle punten kennelijk gegrond.
Ik zou iedereen die geen uitkering heeft, niet bij de overheid werkt en niet verweven is met verdovende middelen willens adviseren zijn leven in een andere lidstaat te gaan leiden, Nederland is echt het aller slechtste kindje van de klas en toont elke dag weer aan hoe respectloos ze acteren jegens nette, lieve, goedbedoelende burgers!!! Vies smerig kloteland is het, niks anders, helemaal doodgegaan onder 10 jaar Rutte!!
Met behoud van rechten en weren,