ABRvS, 10-11-2010, nr. 201003090/1/H3
ECLI:NL:RVS:2010:BO3490
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-11-2010
- Zaaknummer
201003090/1/H3
- LJN
BO3490
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BO3490, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑11‑2010; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBUTR:2010:BL5741
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBUTR:2010:BL5741
- Vindplaatsen
ABkort 2011/62
Uitspraak 10‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Bij appelmemorie van 29 september 2009 heeft de deken hoger beroep ingesteld bij het hof van discipline tegen de beslissing van de raad van discipline in het ressort Amsterdam van 31 augustus 2009 in zaak nr. 07-143U, waarbij een tegen [appellant] ingediende klacht ongegrond is verklaard.
Partij(en)
201003090/1/H3.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 23 februari 2010 in de zaken nrs. 10/78 en 10/80 in het geding tussen:
[appellant]
en
de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
1. Procesverloop
Bij appelmemorie van 29 september 2009 heeft de deken hoger beroep ingesteld bij het hof van discipline tegen de beslissing van de raad van discipline in het ressort Amsterdam van 31 augustus 2009 in zaak nr. 07-143U, waarbij een tegen [appellant] ingediende klacht ongegrond is verklaard.
Bij besluit van 14 januari 2010 heeft de deken het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 6 mei 2010 heeft de deken een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 september 2010 heeft [appellant] nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.J.F. Stelling, advocaat te Zeist, en de deken, vertegenwoordigd door mr. M.E. Veenboer en mr. R. Sanders, beiden werkzaam bij de Nederlandse orde van advocaten, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het tweede lid wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Ingevolge het derde lid wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, voor zover thans van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, tegen dat besluit bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de deken het door [appellant] tegen de appelmemorie gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, aangezien deze memorie niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, inhoudt. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het instellen van hoger beroep tegen de beslissing van de raad van discipline op zich geen verandering heeft gebracht in de juridische positie van [appellant], welke positie pas mogelijk wordt gewijzigd door de beslissing van het hof van discipline.
2.3.
[appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de appelmemorie geen besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, inhoudt. Hij voert daartoe aan dat de appelmemorie wel degelijk op rechtsgevolg is gericht, aangezien het instellen van hoger beroep tegen de beslissing van de raad van discipline tot gevolg heeft gehad dat deze beslissing niet rechtens onaantastbaar is geworden en er tevens toe heeft geleid dat hij zich voor het hof van discipline moet verantwoorden.
2.3.1.
Het instellen van hoger beroep bij het hof van discipline tegen een beslissing van een raad van discipline heeft tot gevolg dat voor het hof van discipline de verplichting ontstaat om op het voorgelegde rechtsmiddel uitspraak te doen. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, is de appelmemorie reeds hierom op rechtsgevolg gericht. Dit geeft echter geen aanleiding tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.3.2.
Artikel 1:3 van de Awb maakt een onderscheid tussen besluiten en aanvragen, zijnde verzoeken tot het nemen van een besluit. Ook een bestuursorgaan kan een aanvraag indienen. Het verricht dan een op rechtsgevolg gerichte handeling. Uit evenbedoeld onderscheid kan echter worden afgeleid dat de beslissing van een bestuursorgaan om een ander orgaan te verzoeken een besluit te nemen zelf niet als besluit dient te worden aangemerkt. Volgens het systeem van de Awb leidt zo'n verzoek via een genormeerde besluitvorming tot een besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste en tweede lid, en maakt het als zodanig deel uit van die besluitvorming. Derhalve valt de beslissing van een bestuursorgaan om een ander bestuursorgaan te verzoeken om bijvoorbeeld goedkeuring of een verklaring van geen bezwaar buiten het besluitbegrip van de Awb. Datzelfde geldt voor de beslissing van een bestuursorgaan om bezwaar te maken of administratief beroep in te stellen, welke beslissing blijkens de wetsgeschiedenis strekt tot het indienen van een aanvraag (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 139). Er is geen reden om aan te nemen dat de wetgever wel onder het besluitbegrip heeft willen begrijpen de beslissing van een bestuursorgaan om een rechtsmiddel in te stellen bij een rechtsprekend college. Die beslissing komt naar haar aard overeen met de beslissing om bezwaar te maken of administratief beroep in te stellen, met dien verstande dat ze deel uitmaakt van een rechterlijke procedure en leidt tot een rechterlijke uitspraak.
2.3.3.
Gezien het voorgaande, heeft de voorzieningenrechter, zij het op andere gronden, met juistheid overwogen dat de appelmemorie geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb inhoudt.
2.4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010
- 582.