Hof 's-Hertogenbosch, 15-04-2016, nr. 14/00554
ECLI:NL:GHSHE:2016:1475
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
15-04-2016
- Zaaknummer
14/00554
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:1475, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 15‑04‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2350, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 26a Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
NTFR 2016/2857 met annotatie van mr. N. ten Broek
Uitspraak 15‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende terecht in zijn beroep inzake een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd aan een vennootschap onder firma niet ontvankelijk is verklaard omdat hij geen “belanghebbende” is volgens artikel 26a AWR.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00554
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 april 2014, nummer AWB 12/5962 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden naheffingsaanslag, beschikking heffingsrente en boete.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan Rijschool [naam] v.o.f. (hierna: [naam] ) is met dagtekening 25 april 2012 onder nummer [aanslagnummer] over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 21.799 opgelegd, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 10.899. Tegelijkertijd is bij beschikking heffingsrente van € 1.193 in rekening gebracht. Tegen deze aanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente is bij brief, ingekomen op 21 mei 2012, door [P] bezwaar gemaakt. Door belanghebbende is op 1 juni 2012 bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag. Met dagtekening 29 september 2012 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het door [P] ingediende bezwaarschrift.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen laatstvermelde uitspraak op 5 november 2012 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 156. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 17 april 2014 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 246. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 24 september 2015 heeft in het kader van het vooronderzoek een inlichtingencomparitie plaatsgevonden te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen voor het verstrekken van inlichtingen belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de heer [A] en de heer [B] , en namens de Inspecteur de heer [C] , de heer [D] en mevrouw [E] . Het Hof heeft partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
1.5.
Van de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is toegezonden.
1.6.
Bij brief van 8 januari 2016 heeft belanghebbende op de voet van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een verzoek bij het Hof ingediend strekkende tot wraking van de raadsheer-commissaris mr. A.J. Kromhout. Het Hof heeft daarop het onderzoek geschorst totdat de wrakingskamer uitspraak heeft gedaan. De wrakingskamer van het Hof heeft dit verzoek ter zitting van 13 januari 2016 behandeld en op die datum onder nummer 200.183.944/01 uitspraak gedaan. Bij deze uitspraak is het wrakingsverzoek afgewezen.
1.7.
Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.8.
De zitting heeft plaatsgehad op 15 januari 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, [C] , [D] , [E] , [F] en [G] . Belanghebbende is, met bericht daarvan, niet verschenen.
1.9.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.10.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Op 21 mei 2012 is door [P] , namens [naam] pro-forma bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Vervolgens hebben ook andere rijinstructeurs van [naam] bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De Inspecteur heeft de bezwaren van de andere bezwaarmakers niet afzonderlijk in behandeling genomen, maar bij het bezwaar van [P] gevoegd.
2.2.
Door belanghebbende is bij brief gedateerd 5 juni 2012, door de Inspecteur ontvangen op 1 juni 2012 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Ook dit bezwaar is aangemerkt als een aanvulling op het door [P] ingediende bezwaar.
2.3.
Met dagtekening 29 september 2012 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het door [P] ingediende, en door de overige bezwaarmakers aangevulde, bezwaarschrift.
2.4.
Op 7 november 2012 is door belanghebbende, namens [naam] , beroep ingesteld tegen die uitspraak op bezwaar. Bij brief van 13 december 2012 heeft belanghebbende dit beroep ingetrokken.
2.5.
Op 5 november 2012 heeft belanghebbende op persoonlijke titel beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 29 september 2012.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep?
Bij bevestigend antwoord is vervolgens in geschil:
2. Is de naheffingsaanslag ten onrechte en tot een te hoog bedrag opgelegd?
3. Is de boete ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag opgelegd?
4. Is de heffingsrente ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag in rekening gebracht?
3.2.
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur, van de naheffingsaanslag, de boete en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
De Rechtbank in de bestreden uitspraak het volgende overwogen.
“4.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Volgens artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Artikel 26a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, het beroep slechts kan worden ingesteld door de belanghebbende aan wie de aanslag is opgelegd, de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden, of degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt. Ingevolge artikel 26a, tweede lid, van de AWR kan het beroep mede worden ingesteld door degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking betrekking heeft.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de naheffingsaanslag die belanghebbende bestrijdt, is opgelegd aan [naam] . Uit artikel 26a, eerste lid, van de AWR volgt dat [naam] tegen de naheffingsaanslag beroep kan instellen. Bij de Kamer van Koophandel is vastgelegd wie namens [naam] in rechte mag optreden. Belanghebbende heeft een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd. Daaruit blijkt dat belanghebbende onbeperkt bevoegd is namens [naam] in rechte op te treden.
4.3.
De mogelijkheid om op grond van artikel 26a, tweede lid, van de AWR beroep in te stellen, heeft naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend betrekking op belanghebbenden die op grond van artikel 26a, eerste lid, van de AWR niet als belanghebbende aangemerkt hadden kunnen worden, maar van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting van een ander. Uit de memorie van toelichting (Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 491, nr. 3) blijkt dat het tweede lid ziet op de gevallen waarin inkomensbestanddelen van bijvoorbeeld een minstverdienende echtgenoot of minderjarige kinderen worden toegerekend aan de meestverdienende echtgenoot of ouder. Met het tweede lid wordt een rechtsingang geopend voor bijvoorbeeld de minstverdienende echtgenoot om beroep in te stellen tegen de aanslag inkomstenbelasting van de meestverdienende echtgenoot. Naar de rechtbank begrijpt betekent dit dat de persoon van wie een inkomensbestanddeel in de aanslag van de echtgenoot is begrepen, tegen de aanslag van die echtgenoot een rechtsingang heeft. Op deze wijze kan iemand zelfstandig een rechtsmiddel aanwenden tegen een aanslag van een ander, die hem of haar wel aangaat, zonder daarvoor afhankelijk te zijn van die ander. In het onderhavige beroep is dit echter niet het geval. Belanghebbende kan immers op grond van artikel 26a, eerste lid, van de AWR, zelf namens [naam] in rechte optreden. Hij kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als privépersoon op grond van artikel 26a, tweede lid, van de AWR beroep instellen inzake de naheffingsaanslag opgelegd aan [naam] .
4.4.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.”
4.2.
Belanghebbende heeft in beroep en hoger beroep dezelfde grieven aangevoerd. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden de juiste beslissing heeft genomen. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep aanvullend heeft aangevoerd brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
4.3.
Gelet op het voorgaande moet vraag 1 ontkennend worden beantwoord. De overige vragen hoeven derhalve geen behandeling.
Slotsom
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
5. Beslissing
Het Hof:
- -
verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- -
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 15 april 2016 door A.J. Kromhout, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.