Advies Raad van State en nader rapport, vergaderjaar 2005–2006, 30 583, nr. 5, blz. 2. bijlage 1.
HR, 27-02-2015, nr. 14/03069
14/03069, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-02-2015
- Zaaknummer
14/03069
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:472, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑02‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2014:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑02‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑02‑2015
- Vindplaatsen
V-N 2015/14.26 met annotatie van Redactie
BNB 2015/124 met annotatie van G.T.K. MEUSSEN
NTFR 2016/155
NTFR 2015/1049 met annotatie van prof. dr. J. Vleggeert
Uitspraak 27‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Artt. 1, lid 1, letter a en e, art. 2, lid 2, en art. 3, lid 1, letter a en c, Wet KSB (tekst 2009); art. 56 VWEU. Heffing van kansspelbelasting over resultaat dat is behaald bij binnen de EU gevestigde aanbieders van internetpoker is in strijd met de vrijheid van dienstenverkeer.
Partij(en)
27 februari 2015
nr. 14/03069
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 7 mei 2014, nrs. BK-12/00658 tot en met 12/00662, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank te ’s‑Gravenhage (nrs. AWB 11/6530, 11/6531, 11/6533, 11/6534 en 11/6721) betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de kansspelbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikkingen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is inwoner van Nederland. In 2008 en 2009 heeft hij deelgenomen aan internetpoker en aan live pokertoernooien in het buitenland.
2.1.2.
In de maanden januari, februari, maart en mei 2009 heeft belanghebbende volgens eigen opgave met internetpoker respectievelijk € 4495, € 1895, € 546 en € 2236 gewonnen. Ter zake van deze bedragen zijn aan belanghebbende naheffingsaanslagen in de kansspelbelasting opgelegd voor een totaalbedrag van € 2658 (hierna: de eerste naheffingsaanslagen). Bij gelijktijdig genomen beschikkingen is aan belanghebbende bij iedere naheffingsaanslag een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 50.
2.1.3.
Belanghebbende heeft in januari 2009 deelgenomen aan een live pokertoernooi in [Q] (Frankrijk). Ter zake van de aldaar behaalde speelwinst is een naheffingsaanslag kansspelbelasting opgelegd van € 7543.
2.1.4.
In een rapport dat is uitgebracht naar aanleiding van een administratief onderzoek dat bij belanghebbende is uitgevoerd, is onder meer vermeld dat belanghebbende in de maanden januari, februari, maart, mei en september 2009 respectievelijk € 5119, € 2405, € 815, € 2143 en € 5639 heeft gewonnen met internetpoker. Over deze bedragen is belanghebbende in totaal € 4673 aan kansspelbelasting verschuldigd. Voorts is in het rapport vermeld dat belanghebbende over een prijs gewonnen bij een live pokertoernooi in [Q] in Frankrijk nog een extra bedrag van € 1360 aan kansspelbelasting is verschuldigd.
2.1.5.
Op basis van de bevindingen van het hiervoor in 2.1.4 vermelde onderzoek is aan belanghebbende een naheffingsaanslag kansspelbelasting opgelegd ten bedrage van € 3375 (€ 4673 + € 1360 - € 2658) (hierna: de tweede naheffingsaanslag).
2.2.
Voor het Hof was in geschil of de eerste en tweede naheffingsaanslagen en de bij de eerste naheffingsaanslagen opgelegde boeten terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder was – voor zover in cassatie nog van belang – in geschil of de heffing van kansspelbelasting over de met internetpoker gewonnen prijzen een bij het VWEU verboden belemmering vormt van het vrije verkeer van diensten en/of kapitaal en, als dat het geval is, of de belemmering kan worden gerechtvaardigd. In dat verband was voorts in geschil of de aanbieders van poker via internet zijn gevestigd in de EU.
2.3.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse heffingssystematiek bij buitenlandse kansspelen in beginsel een belemmering vormt van het vrije verkeer van diensten. Volgens het Hof wordt het spelen van een buitenlands kansspel minder toegankelijk gemaakt voor in Nederland wonende spelers, omdat zij volgens het systeem van de Wet op de kansspelbelasting zelf worden belast naar in feite een hoger bedrag dan het geval is bij een binnenlands kansspel doordat zij in vergelijking met een binnenlandse organisator minder inzet kunnen verrekenen. Daardoor zullen zij minder vaak van de diensten van een buitenlandse organisator van kansspelen gebruik maken, zodat de met het spelen behaalde prijzen en de daarmee verband houdende grensoverschrijdende financiële stroom minder omvangrijk zijn, aldus het Hof. Voor deze belemmering heeft het Hof op Europees niveau geen rechtvaardiging gezien in redenen van algemeen belang of openbare orde.
2.3.2.
Het Hof heeft de plaats van vestiging van de organisatoren van de kansspelen via internet opgevat als de plaats waar de feitelijke leiding van de vennootschappen plaatsvindt, dat wil zeggen het bestuur en de administratie. De organisatoren van de kansspelen waaraan belanghebbende via internet heeft deelgenomen zijn volgens het Hof terug te leiden tot niet binnen de EU gevestigde vennootschappen: Everest Poker tot GIGA Media in Singapore, Pokerstars tot vennootschappen in Californië en Isle of Man en Full Tilt Poker tot vennootschappen op de Kanaaleilanden, Delaware vennootschappen en Antilliaanse vennootschappen. Voor de belastingheffing over prijzen behaald bij die internetspelen kan belanghebbende volgens het Hof geen beroep doen op het vrije verkeer van diensten.
2.3.3.
Omtrent de deelname aan het live pokertoernooi in [Q] (Frankrijk) heeft het Hof overwogen dat daarmee geen sprake is van een casinospel en dat belanghebbende kansspelbelasting is verschuldigd over de daar behaalde prijs. Voorts oordeelde het Hof dat ten aanzien van dit toernooi sprake is van een belemmering van het vrije verkeer van diensten, maar dat deze slechts door wetgeving kan worden weggenomen.
3. Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen
3.1.
De middelen komen onder meer op tegen de heffing van kansspelbelasting over de prijs die belanghebbende heeft gewonnen bij een live pokertoernooi in [Q] (Frankrijk). De middelen slagen in zoverre op de gronden die zijn vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2014, nr. 12/05519, ECLI:NL:HR:2014:1624, BNB 2014/221. In het verweerschrift wordt dit erkend en wordt geconcludeerd dat het aangegeven bedrag van € 7543 dient te worden gerestitueerd en dat de tweede naheffingsaanslag met (€ 8903 minus € 7543 =) € 1360 moet worden verminderd.
3.2.
De middelen zijn voorts gericht tegen ’s Hofs oordeel dat de organisatoren van de kansspelen waaraan belanghebbende via internet heeft deelgenomen zijn terug te leiden tot niet binnen de EU gevestigde vennootschappen.
3.3.
In zijn toelichting bij het in het incidentele beroep in cassatie aangevoerde middel betoogt de Staatssecretaris dat partijen er voor het Hof niet over van mening verschilden dat Everest Poker in het onderhavige jaar in de EU is gevestigd. Dit volgt uit het aanvullende stuk van de Inspecteur, bij het Hof ingekomen op 30 augustus 2013, waarin is vermeld dat het uitgangspunt in de onderhavige procedure is dat Everest Poker in 2009 haar statutaire zetel en/of de plaats waar haar bestuur feitelijk leiding geeft binnen de EU heeft, aldus dit betoog.
3.4.
Gelet op dit gezamenlijke uitgangspunt van partijen is ’s Hofs oordeel over de vestigingsplaats van Everest Poker zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk. In zoverre slaagt het daarop gerichte middel in het principale beroep.
3.5.
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. het heden in de zaak met nummer 13/04929 gewezen arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht).
4. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel
4.1.
Volgens het middel komt aan belanghebbende voor wat betreft Everest Poker een beroep toe op artikel 56 VWEU, maar is die bepaling niet geschonden, aangezien niet sprake is van een belemmering van het vrije dienstenverkeer waarvoor op Europees niveau geen rechtvaardiging bestaat.
4.2.
Bij deelname aan binnenlandse kansspelen die via internet worden gespeeld, wordt de kansspelbelasting geheven van degene die gelegenheid geeft tot deelneming (artikel 1, lid 1, letter b, Wet op de kansspelbelasting (tekst voor het jaar 2009; hierna: Wet KSB)). De belasting wordt in dat geval geheven naar het verschil tussen de in een tijdvak ontvangen inzetten en de ter beschikking gestelde prijzen, dan wel, zo een ander dan de belastingplichtige de prijzen ter beschikking stelt, naar hetgeen in een tijdvak wordt ontvangen voor de deelneming aan binnenlandse kansspelen welke via het internet worden gespeeld (artikel 3, lid 1, letter a, Wet KSB).
De in Nederland wonende of gevestigde gerechtigde tot prijzen van buitenlandse kansspelen die via internet worden gespeeld, is daarentegen zelf kansspelbelasting verschuldigd over het positieve verschil tussen de in een kalendermaand gewonnen prijzen en de in die kalendermaand gedane inzetten (artikel 1, lid 1, letter e, Wet KSB in verbinding met artikel 3, lid 1, letter c, Wet KSB).
4.3.1.
Volgens het middel is niet sprake van een belemmering van de vrijheid van dienstenverkeer, omdat de verschuldigde kansspelbelasting bij buitenlandse kansspelen niet in alle gevallen hoger is dan de van de binnenlandse aanbieder geheven kansspelbelasting die kan worden toegerekend aan prijzen gewonnen bij vergelijkbare binnenlandse internetkansspelen.
4.3.2.
Bij de beoordeling van het middel wordt vooropgesteld dat het verschil dat het Nederlandse heffingsregime maakt tussen binnenlandse en buitenlandse internetkansspelen, het vermoeden rechtvaardigt dat de verschuldigde kansspelbelasting bij buitenlandse internetkansspelen in het algemeen hoger is dan de – van de binnenlandse aanbieder geheven – kansspelbelasting die is toe te rekenen aan het resultaat behaald bij vergelijkbare binnenlandse internetkansspelen.
4.3.3.
Anders dan waarvan het middel uitgaat, is het voor het antwoord op de vraag of sprake is van een belemmering van de vrijheid van dienstenverkeer waar in het onderhavige geval een beroep op kan worden gedaan, niet relevant of het in theorie mogelijk is dat spelers bij deelname aan door een buitenlandse entiteit aangeboden internetkansspelen niet meer kansspelbelasting verschuldigd zijn dan bij een binnenlandse aanbieder.
4.3.4.
Om te kunnen beoordelen of belanghebbende – in afwijking van het hiervoor in onderdeel 4.3.2 vermelde uitgangspunt – niet slechter af is door het spelen van internetpoker bij een buitenlandse aanbieder, dient bekend te zijn hoeveel kansspelbelasting belanghebbende zou zijn verschuldigd over zijn spelresultaat in een kalendermaand indien het heffingsregime voor binnenlandse kansspelen van toepassing zou zijn. Om dit te kunnen bepalen moet van alle buitenlandse aanbieders waar belanghebbende prijzen heeft gewonnen bekend zijn hoeveel aan inzetten in een kalendermaand is ontvangen en hoeveel aan prijzen is uitgekeerd.
4.3.5.
Het had op de weg van de Inspecteur gelegen om de hiervoor in onderdeel 4.3.4 bedoelde informatie aan te dragen. Aangezien de Inspecteur dat heeft nagelaten, dient er gelet op het hiervoor in onderdeel 4.3.2 geformuleerde uitgangspunt vanuit te worden gegaan dat het spelen van een buitenlands kansspel voor belanghebbende nadeliger is dan een binnenlands kansspel, zodat sprake is van een belemmering van de vrijheid van dienstenverkeer.
4.4.1.
Het middel betoogt verder dat, zo er sprake is van een belemmering van de vrijheid van dienstenverkeer, er dwingende redenen van algemeen belang zijn die een beperking van het vrije verkeer van diensten rechtvaardigen.
4.4.2.
In de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet tot wijziging van de Wet op de kansspelbelasting in verband met kansspelen via internet (Stb. 2008, 385) is opgemerkt dat geen sprake is van strijdigheid met het gemeenschapsrecht, omdat de Nederlandse wetgever op grote moeilijkheden zal stuiten om buitenlandse aanbieders van internetkansspelen als inhoudingsplichtige voor de kansspelbelasting aan te wijzen (Kamerstukken II 2006/07, 30 583, nr. 7, blz. 8).
4.4.3.
De omstandigheid dat het moeilijk is om kansspelbelasting te heffen van buitenlandse aanbieders van internetkansspelen rechtvaardigt echter niet een betere behandeling van binnenlandse kansspelen. Derhalve bestaat er geen rechtvaardigingsgrond voor de hiervoor in onderdeel 4.3.5 genoemde ongelijke behandeling van binnenlandse en buitenlandse internetkansspelen.
4.5.1.
Gelet op het voorgaande levert het heffen van kansspelbelasting over het positieve verschil tussen de in een kalendermaand gewonnen prijzen en de in die kalendermaand gedane inzetten bij in andere lidstaten van de EU gevestigde aanbieders van internetpoker in het onderhavige geval een schending op van artikel 56 VWEU.
4.5.2.
De rechtstreekse werking en voorrang van artikel 56 VWEU brengen mee dat de hiermee strijdige bepalingen van nationaal recht in zoverre buiten toepassing moeten worden gelaten. In het onderhavige geval brengt dit mee dat de heffing van kansspelbelasting over het positieve verschil tussen de in een kalendermaand gewonnen prijzen en de in die kalendermaand gedane inzetten behaald bij in andere lidstaten van de EU gevestigde aanbieders achterwege moet blijven. In het gebrek dat aan de wettelijke regeling kleeft als gevolg van de hiervoor in 4.5.1 vastgestelde schending van artikel 56 VWEU kan door de rechter namelijk niet op andere wijze worden voorzien omdat uit het stelsel van de wet, de daarin geregelde gevallen en de daaraan ten grondslag liggende beginselen noch uit de wetsgeschiedenis, voldoende duidelijk kan worden afgeleid hoe dit zou dienen te geschieden (vgl. HR 14 november 2008, nr. 40597bis, ECLI:NL:HR:2008:BG4211, BNB 2009/3).
4.6.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4 en 4.5 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen ter nadere berekening van de verschuldigde kansspelbelasting met inachtneming van dit arrest.
5. Proceskosten
Wat betreft het principale beroep in cassatie van belanghebbende zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
Wat betreft het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep in cassatie van belanghebbende gegrond,
verklaart het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 122, en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 115, derhalve in totaal € 237,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 980 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1715 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2015.
Beroepschrift 27‑02‑2015
1. Feiten en omstandigheden
Voor de feiten wordt verwezen naar hetgeen namens belanghebbende in de procedure bij het Gerechtshof naar voren is gebracht.
2. Samenvatting geschil
Belanghebbende heeft in 2008 en 2009 prijzen gewonnen na deelname aan poker op internet en aan live pokertoernooien in de EU. Ten name van belanghebbende zijn over deze prijzen naheffingsaanslagen kansspelbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar en vervolgens beroep aangetekend tegen de naheffingsaanslagen. Tussen partijen is in geschil of de bestreden naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
3. Samenvatting van grieven
Belanghebbende kan zich om de volgende redenen niet verenigen met de uitspraak van het Gerechtshof:
Primair
- a.
Het Gerechtshof heeft in schending met de Wet op de Kansspelbelasting geoordeeld dat indien vanuit Nederland wordt deelgenomen aan een kansspel op internet, er sprake is van een buitenlands kansspel in de zin van artikel 2 van de Wet op de Kansspelbelasting (hierna: ‘Wet KSB’).
Voorts heeft het Gerechtshof ten onrechte geen antwoord gegeven op de vraag of deelname aan live pokertoernooien in het buitenland is aan te merken als een casino spel.
- b.
Het oordeel van het Gerechtshof zoals genoemd onder a is voorts ontoereikend gemotiveerd, hetgeen leidt tot verzuim van vormen waarvan de niet inachtneming tot nietigheid leidt, in het bijzonder tot schending van het motiveringsvereiste zoals gecodificeerd in artikel 8:77 Awb.
Meer subsidiair:
- c.
Het Gerechtshof heeft in schending met het recht geoordeeld, dat een beroep op deelname aan het vrije verkeer van kapitaal zoals gecodificeerd in artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: ‘het Verdrag’) niet mogelijk is ten aanzien van deelname aan een kansspel op internet of een live poker toernooi.
- d.
Het oordeel van het Gerechtshof zoals genoemd onder c is voorts ontoereikend gemotiveerd, hetgeen leidt tot verzuim van vormen waarvan de niet inachtneming tot nietigheid leidt, in het bijzonder tot schending van het motiveringsvereiste zoals gecodificeerd in artikel 8:77 Awb.
Meer subsidiair:
- e.
Het Gerechtshof heeft in schending met het recht geoordeeld dat in casu de vrijheid van diensten, zoals neergelegd in artikel 56 van het verdrag, voor buitenlandse internetkansspelen geen toepassing vindt.
- f.
Het oordeel van het Gerechtshof zoals genoemd onder e is voorts ontoereikend gemotiveerd, hetgeen leidt tot verzuim van vormen waarvan de niet inachtneming tot nietigheid leidt, in het bijzonder tot schending van het motiveringsvereiste zoals gecodificeerd in artikel 8:77 Awb.
Meer subsidiair:
- g.
Het Gerechtshof heeft in schending met het recht geoordeeld dat de bestreden naheffingsaanslagen geen inbreuk maken op het eigendomsrecht van artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM.
- h.
Het oordeel van het Gerechtshof zoals genoemd onder g is voorts ontoereikend gemotiveerd, hetgeen leidt tot verzuim van vormen waarvan de niet inachtneming tot nietigheid leidt, in het bijzonder tot schending van het motiveringsvereiste zoals gecodificeerd in artikel 8:77 Awb.
Meer subsidiair:
- i.
Het Gerechtshof heeft in schending met het recht geoordeeld dat in casu geen beroep kan worden gedaan op de vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting ex artikel 52 van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting.
- j.
Het oordeel van het Gerechtshof zoals genoemd onder i is voorts ontoereikend gemotiveerd, hetgeen leidt tot verzuim van vormen waarvan de niet inachtneming tot nietigheid leidt, in het bijzonder tot schending van het motiveringsvereiste zoals gecodificeerd in artikel 8:77 Awb.
Uiterst subsidiair
- k.
Het Gerechtshof heeft in schending met het recht geoordeeld dat een pleitbaar standpunt een verzuimboete niet kan doen vervallen.
- l.
Het oordeel van het Gerechtshof zoals genoemd onder k is voorts ontoereikend gemotiveerd, hetgeen leidt tot verzuim van vormen waarvan de niet inachtneming tot nietigheid leidt, in het bijzonder tot schending van het motiveringsvereiste zoals gecodificeerd in artikel 8:77 Awb.
4. Toelichting op de grieven:
4.1. Primair:
onder a
4.1.1.
In overweging 7.1.1 tot en met 7.1.3 overweegt het Gerechtshof dat voor de uitleg van het begrip buitenlandse kansspelen niet hoeft te worden gekeken of de gerechtigde tot de prijzen tijdens diens fysieke aanwezigheid in het buitenland aan het spel deelneemt. Volgens het Gerechtshof komt geen betekenis toe aan uitlatingen van de Staatsecretaris van Financiën hierover bij de behandeling van de Wet tot wijziging van de Wet op de kansspelbelasting in verband met kansspelen via internet.
4.1.2.
Belanghebbende is van mening dat dit oordeel in strijd is met de Wet op de Kansspelbelasting om de volgende redenen.
De Staatssecretaris van Financiën heeft in de parlementaire behandeling van de Wet op de Kansspelbelasting en de Wet op de Kansspelen uitleg gegeven aan de fiscale term binnenlands kansspel. Deze toelichting is gegeven in de Eerste Kamer, Kamerstukken I, 2007–2008, 30 583, E. In zijn woorden: ‘In de derde vraag wordt gevraagd of de regering kan aangeven of in de wet expliciet kansspelen worden genoemd die illegaal zijn. Dat is niet mogelijk, want in de wettekst is een neutrale formulering opgenomen waarmee zowel gedoeld is op niet-toegestane als op toegestane internetkansspelen. Kansspelen waaraan (via internet) vanuit Nederland kan worden deelgenomen, worden als binnenlandse kansspelen aangemerkt. Het gaat hier om verboden kansspelen, nu de Wet op de kansspelen niet voorziet in vergunningsmogelijkheden voor internetkansspelen’.
Belanghebbende heeft vanuit Nederland deelgenomen aan kansspelen op internet (poker). Gelet op de bovenstaande interpretatie van de Staatssecretaris, is in deze situatie sprake van deelname aan een binnenlandse kansspel dat via internet wordt gespeeld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft tijdens de behandeling in de Eerste Kamer (Kamerstukken I, 2007–2008, 30 583, E) een juiste uitleg gegeven aan de fiscale term binnenlands kansspel. Anders dan dat de Rechtbank en het Gerechtshof oordelen kan deze passage geen betrekking hebben op de vraag of Nederland rechtsmacht heeft om het aanbieden van internetkansspelen vanuit Nederland strafrechtelijk aan te pakken. De Wet op de Kansspelen kent de term binnenlands kansspel immers geheel niet. Dit is een uitsluitend fiscale term.
Anders dan de Rechtbank en het Gerechtshof voorstaat past het niet beter bij het systeem van de Wet KSB om de passage te lezen op de wijze die de inspecteur voorstaat. Immers, die lezing zou veronderstellen dat een in Nederland woonachtige winnaar van een prijs na deelname aan kansspelen op internet, kennis heeft van de plaats van feitelijke leiding van de organisator en een dergelijke lezing kan niet het juiste systeem van de wet KSB zijn. Het is voor een deelnemer aan kansspelen op internet immers onmogelijk om een beoordeling te maken van de plaats van feitelijke leiding van de organisator van het kansspel, mede doordat veel kansspelen op internet waar vanuit Nederland aan kan worden deelgenomen in de Nederlandse taal worden aangeboden (hetgeen al impliceert dat het een in Nederland gevestigde organisator betreft).
Het past dan ook beter bij het systeem van de Wet KSB past om de passage te lezen op de wijze die belanghebbende voorstaat, zodat wanneer je vanuit Nederland deelneemt aan een kansspel op internet, er sprake is van een binnenlands kansspel, terwijl wanneer je als Nederlands ingezetene in het buitenland deelneemt aan een kansspel, er sprake is van een buitenlands kansspel. In feite leidt deze uitleg tot een situatie dat offline spelen en online spelen hetzelfde behandeld worden. Wanneer een speler fysiek in het buitenland speelt, is er sprake van een buitenlands kansspel: wanneer een speler fysiek in Nederland speelt, is sprake van een binnenlands kansspel. Het oordeel van het Gerechtshof op dit punt is dan ook onbegrijpelijk.
In overweging 7.1.5. overweegt het Gerechtshof als volgt:
‘(…) De Vraag of deelname aan een pokertoernooi (in het buitenland) in een casino is aan te merken als een casinospel behoeft geen beantwoording, nu in het onderhavige geval sprake is van deelname aan een binnenlands kansspel en belanghebbende in dat geval als gerechtigde tot de prijs als belastingplichtige is aan te merken.’
Het gaat hier om twee vragen die van elkaar los staan:
- 1.
Is deelname aan kansspelen die via het internet worden aangeboden aan te merken als deelname aan binnenlandse kansspelen?
- 2.
Is een live pokertoernooi een casinospel?
Het Gerechtshof verwart de discussie of een internetkansspel dat in Nederland gespeeld wordt als een binnenlandskansspel moet worden beschouwd met de discussie of een buitenlands live pokertoernooi fiscaal ongeoorloofd gediscrimineerd wordt. Immers wanneer een binnenlands live pokertoernooi als een casinospel wordt beschouwd, dan worden binnenlandse en buitenlandse live pokertoernooien fiscaal ongelijk behandeld.
onder b.
Belanghebbende heeft in hoger beroep uitgebreid beargumenteerd waarom er bij deelname aan kansspelen via internet er sprake is van een binnenlands kansspel. Het Gerechtshof gaat zonder enige motivering voorbij aan de door belanghebbende naar voren gebrachte argumenten. Het Gerechtshof had expliciet en gemotiveerd moeten ingaan op de argumenten die namens belanghebbende zijn aangevoerd. Het Gerechtshof volstaat in de uitspraak dat de passage in de parlementaire behandeling niets af doet aan de tekst en het systeem van de wet, zonder dat dit oordeel nader wordt onderbouwd. Het Gerechtshof gaat niet in op hetgeen namens belanghebbende in hoger beroep naar voren is gebracht. Het oordeel is dan ook ondeugdelijk gemotiveerd en derhalve onbegrijpelijk.
Subsidiair
Onder c.
In rechtsoverweging 7.4.1. overweegt het Gerechtshof als volgt:
Het Hof beantwoordt de vraag of het Nederlandse heffingssysteem bij buitenlandse kansspelen belemmerend werkt als volgt. Te dezen kan sprake zijn van een belemmering van het vrije verkeer van diensten. In feite wordt het spelen van een buitenlands kansspel minder toegankelijk gemaakt voor in Nederland wonende spelers, omdat zij volgens het systeem van de Wet Ksb zelf worden belast tegen een hoger bedrag dan het geval zou zijn bij een binnenlands kansspel en in vergelijking met een binnenlandse organisator minder inzet kunnen verrekenen, welke belemmering met zich brengt dat zij minder vaak van de diensten van een buitenlandse organisator van kansspelen gebruik zullen maken, zodat de met het spelen behaalde prijzen en daarmee verband houdende grensoverschrijdende financiële stroom minder omvangrijk zal zijn. De mogelijke belemmering is naar het oordeel van het Hof een onvermijdelijk gevolg van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten en niet van de vrijheid van kapitaalverkeer, aangezien de uitkering van de prijs, zoals de Inspecteur terecht stelt, feitelijk niet in de weg wordt gestaan. Het Hof ziet op Europees niveau geen rechtvaardiging voor de belemmering zoals deze plaats kan vinden in redenen van algemeen belang of openbare orde.’
Het oordeel van het Gerechtshof is in strijd met het recht en onbegrijpelijk om de hierna te noemen redenen.
Het Hof van Justitie EU heeft in het arrest van 3 oktober 2006, C-452/04, Fidium Finanz, NJ 2007, 185 (hierna: ‘Fidium Finanz’) als volgt overwogen (onderstreping is van mij):
- ‘48.
Wat de vrijheid van kapitaalverkeer in de zin van de artikelen 56 EG en volgende betreft, is het mogelijk dat de regeling, waar zij de door ondernemingen met zetel buiten de Europese Economische Ruimte aangeboden financiële dienstverrichtingen minder toegankelijk maakt voor in Duitsland wonende cliënten, met zich brengt dat die cliënten minder vaak van die diensten gebruik maken, zodat de met die verrichtingen verband houdende grensoverschrijdende financiële stromen zullen verminderen. Daarbij is evenwel enkel sprake van een onvermijdelijk gevolg van de beperking van het vrij verrichten van diensten (zie in die zin arrest Omega, reeds aangehaald, punt 27, en arrest van 12 september 2006, Cadbury Schweppes en Cadbury Schweppes Overseas, C-196/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 33. Zie ook, in overeenkomstige zin, arrest van 28 januari 1992, Bachmann, C-204/90, Jurispr. blz. I-249, punt 34).
Over het begrip ‘kapitaalverkeer’ overweegt het Hof van Justitie EU in rechtsoverweging 41 als volgt:
‘Het begrip ‘kapitaalverkeer’ wordt in het Verdrag niet gedefinieerd. Volgens vaste rechtspraak behoudt de nomenclatuur van het ‘kapitaalverkeer’ in de bijlage bij richtlijn 88/361, voor zover artikel 56 EG in hoofdzaak de inhoud van artikel 1 van die richtlijn heeft overgenomen, en ook al is die richtlijn vastgesteld op basis van de artikelen 69 en 70, lid 1, EEG-Verdrag (de artikelen 67 tot en met 73 van het EEG-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 73 B tot en met 73 G van het EG-Verdrag, thans de artikelen 56 EG tot en met 60 EG), evenwel de indicatieve waarde die zij voor de definitie van het begrip kapitaalverkeer bezat (zie in die zin met name arresten van 16 maart 1999, Trummer en Mayer, C-222/97, Jurispr. blz. I-1661, punt 21; 5 maart 2002, Reisch e.a., C-515/99, C-519/99–C-524/99 en C-526/99–C-540/99, Jurispr. blz. I-2157, punt 30, en 23 februari 2006, Van Hilten-van der Heijden, C-513/03, Jurispr. blz. I-1957, punt 39)’.
Deelname aan kansspelen op internet leidt tot kapitaalverkeer. Met een snelle opeenvolging worden bedragen ingezet en ontvangen op de pokeraccount. Over het saldo van deze inzetten en uitkeringen wordt kansspelbelasting geheven. Deze inzetten en ontvangsten vallen onder de reikwijdte van het kapitaalverkeer zoals uiteengezet in de Bijlage 1 van de Richtlijn van de Raad van 24 juni 1988, nummer 88/361. De inzetten en uitkeringen zijn immers verrichten die noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de kapitaalbewegingen en betreffen het sluiten en uitvoeren van transacties en overmakingen tussen inwoners van verschillende Lidstaten.
Deelname aan een kansspel valt daardoor dus zowel onder de reikwijdte van het vrije verkeer van kapitaal. Het feit dat tegelijk met het doen van de verrichtingen van een dienst wordt gebruik gemaakt heeft niet tot gevolg dat het kapitaalverkeer ondergeschikt is aan de dienstverlening.
Deelname aan poker op internet is vergelijkbaar met speculeren op de aandelenbeurs via een platform van een bank. Ook dan wordt van diensten van de bank gebruik gemaakt. Echter, in deze situatie staat buiten kijf dat belastingheffing over deze transacties of het saldo daarvan onder de reikwijdte van het kapitaalverkeer vallen.
Op basis van het voormelde is het Gerechtshof derhalve tot een onbegrijpelijk oordeel gekomen.
Onder d.
Belanghebbende heeft in hoger beroep uitgebreid beargumenteerd waarom een beroep kan worden gedaan op het vrije verkeer van kapitaal en waarom de bestreden naheffingsaanslagen in strijd met het vrije verkeer van kapitaal zijn opgelegd. Het Gerechtshof gaat zonder enige motivering voorbij aan de door belanghebbende naar voren gebrachte argumenten. Het Gerechtshof had expliciet en gemotiveerd moeten ingaan op de argumenten die namens belanghebbende zijn aangevoerd. Het Gerechtshof gaat niet in op hetgeen namens belanghebbende in hoger beroep naar voren is gebracht. Het oordeel is dan ook ondeugdelijk gemotiveerd en derhalve onbegrijpelijk.
Meer subsidiair:
Onder e.
Het Gerechtshof overweegt dat belanghebbende geen beroep kan doen op het vrije verkeer van diensten, omdat volgens het Gerechtshof de organisatoren van de Everest Poker, Pokerstars en Full Tilt Poker in 2009 niet binnen de EU waren gevestigd. Het Gerechtshof overweegt, zonder enige onderbouwing, dat de vestigingsplaats wordt opgevat als de plaats van feitelijke leiding en dat deze feitelijke leiding niet binnen de EU is gelegen.
Belanghebbende is van mening dat voormeld oordeel in strijd is met het recht en derhalve onbegrijpelijk.
Kern van geschil is de vraag welke entiteit moet worden gezien als de verrichter van een; dienst die via internet wordt aangeboden en waar de dienstverrichter dan is gevestigd. In het arrest Hof van Justitie EU van 11 juli 2002, zaak C-60/00, (Carpenter) heeft het Hof van Justitie EU een dienstverrichter op internet in wezen gelijkgesteld met iemand die; zich naar een andere lidstaat begeeft om daar diensten te verrichten. In de ratio van dit arrest kan de aanbieder van een pokerroom op internet die vanuit Nederland toegankelijk is dus worden gelijkgesteld met de aanbieder van een pokerroom die in; Nederland is gevestigd.
Het Hof van Justitie heeft in Schindler immers als volgt beslist (onderstreping is van mij):
- ‘44.
Volstaan kan worden met vast te stellen dat dit het geval is met een nationale wettelijke regeling als de Britse loterijwetgeving, die het in andere Lid-Staten gevestigde organisatoren van loterijen volstrekt onmogelijk maakt om, rechtstreeks dan wel door tussenkomst van onafhankelijke agenten, de verkoop van hun loterijen te bevorderen en hun loten te verkopen op het grondgebied van de Lid-Staat die deze wettelijke regeling heeft uitgevaardigd.
- 45.
Mitsdien moet op de vijfde prejudiciële vraag worden geantwoord, dat een nationale wettelijke regeling als de Britse loterijwetgeving, die, behoudens in die wettelijke regeling bepaalde uitzonderingen, het houden van loterijen op het grondgebied van een Lid-Staat verbiedt, een belemmering vormt voor het vrij verrichten van diensten’.
- ‘48.
Het staat immers vast, dat een verbod als neergelegd in de Britse wettelijke regeling, die betrekking heeft op de organisatie van grootschalige loterijen en, meer in het bijzonder, op de reclame en de verspreiding van loterijbriefjes voor dergelijke loterijen, van toepassing is ongeacht de nationaliteit van de organisator van de loterij of van diens agenten en ongeacht de Lid-Staat of Lid-Staten waarin de organisator of diens agenten zijn gevestigd. Het impliceert derhalve geen verschil in behandeling op grond van de nationaliteit van de betrokken ondernemers of op grond van de Lid-Staat waarin zij gevestigd zijn’.
Uit voormelde overwegingen van het Hof van Justitie EU volgt dat agenten worden vereenzelvigd met de organisator en dat de dienstverrichting van beiden wordt belemmerd door de Britse wetgeving (hetgeen leidt tot schending van het vrije verkeer van diensten).
De belemmering van de het vrije verkeer van diensten, waartoe het Gerechtshof in rechtsoverweging 7.5.6. concludeert voor wat betreft de deelname van belanghebbende [Q], aan een live pokertoernooi in Frankrijk doet zich ook voor ten aanzien van de deelname aan kansspelen via internet. Het andersluidende oordeel van het Gerechtshof wat dit betreft is onbegrijpelijk.
Deze belemmering van de vrijheid van dienstenverkeer moet door het directe beroep i van belanghebbende op artikel 56 van het verdrag worden weggenomen. Op basis van HvJ EU, 19 juni 1990, Factortame Ltd. e.a., C-213/89, dient de nationale rechter die oordeelt dat een regel van nationaal recht strijdig is met gemeenschapsrecht, die regel buiten toepassing te laten. Het oordeel van het Hof dat dit door de wetgever dient te gebeuren is onbegrijpelijk
Onder f.
Belanghebbende heeft in hoger beroep uitgebreid beargumenteerd waarom een beroep: kan worden gedaan op het vrije verkeer van diensten. Het Gerechtshof gaat zonder enige motivering voorbij aan de door belanghebbende naar voren gebrachte argumenten. Het; Gerechtshof had expliciet en gemotiveerd moeten ingaan op de argumenten die namens belanghebbende zijn aangevoerd. Het oordeel is dan ook ondeugdelijk gemotiveerd en derhalve onbegrijpelijk.
Meer subsidiair:
Onder g.
Het Gerechtshof heeft in schending met het recht geoordeeld dat de bestreden naheffingsaanslag een inbreuk maken op het eigendomsrecht van artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM.
In rechtsoverweging 7.2.2 tot en met 7.2.5 van de bestreden uitspraak overweegt het Gerechtshof dat geen sprake is van een inbreuk op artikel 1 Eerste Protocol EVRM. Heffing van kansspelbelasting is volgens het Gerechtshof legitiem doordat kansspelen worden gereguleerd. Volgens het Gerechtshof valt de heffing van kansspelbelasting in het onderhavige geval bij de winnaar in plaats van de organisator binnen de ruime beoordelingsvrijheid van de wetgever. Voorts is volgens het Gerechtshof voldaan aan het beginsel van evenredigheid doordat een vrijstelling kan worden verleend op grond van artikel 52 Bvdb.
Dit oordeel van het Gerechtshof is in strijd met het recht en derhalve onbegrijpelijk om de volgende redenen:
Art. 1 Eerste protocol EVRM luidt als volgt:
- ‘1.
Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
- 2.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendomen te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.’
In de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) is bepaald dat de heffing van belasting onder de reikwijdte van artikel 1 Eerste Protocol valt. Een belastingwet dient derhalve aan artikel 1 Eerste Protocol te worden getoetst. Het is een Staat toegestaan om het eigendomsrecht te schenden door middel van de heffing van belasting, indien en voor zover de schending geschiedt in het kader van het algemeen belang (algemeen belang-toets) en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht (wetmatigheidstoets). De schending dient beide toetsen te doorstaan. Een nationale maatregel voldoet aan de algemeen belang-toetst indien er sprake is van een gerechtvaardigd doel, alsmede van een redelijke proportionaliteit in de verhouding tussen het na te streven doel en de maatregel. De maatregel mag echter niet tot gevolg hebben dat er een disproportionele last rust op de belastingplichtige, waarbij onder andere het effectieve tarief en de belastinggrondslag wordt getoetst.
Het EHRM heeft dit als volgt geformuleerd:
‘despite its important financial consequences for the applicants, the measure cannot be said to have imposed an excessive burden on them, taking into account the maximum percentage of the tax levy and the fact that the levy, which in part was a reflection of the very high general income level of the applicants, was based on real profits made from the sale of the stock options’.
De nationale wetgever heeft een ruime beoordelingsmarge om te oordelen of de schending in het algemeen belang is. Het EHRM zal de wetgever volgen in de redenatie, tenzij er geen redelijke grond is voor de schending.
Op grond van artikel 3 eerste lid onder e van de Wet op de Kansspelbelasting, is een in Nederland woonachtige gerechtigde tot een prijs uit deelname aan buitenlandse kansspelen op internet, kansspelbelasting verschuldigd over de ontvangen prijzen minus de gedane inzet. Doordat de verschuldigde kansspelbelasting op grond van artikel 3 eerste lid onder c van de Wet op de Kansspelbelasting per maand wordt bepaald, zonder dat verliezen uit andere maanden verrekend kunnen worden, ontstaat de situatie dat kansspelbelasting is verschuldigd indien feitelijk geen voordeel is behaald of dat het behaalde voordeel (nagenoeg) geheel wordt weggenomen door de heffing van kansspelbelasting. Deze hoge belastingdruk leidt tot een disproportionele last voor de belastingplichtige, hetgeen niet kan worden gerechtvaardigd door een redelijke grond in het kader van het algemeen belang
De uitwerking van de Wet op de Kansspelbelasting, waarvan wij uitdrukkelijk opmerken dat deze in de praktijk niet sporadisch voorkomt, is dat de belastingdruk dermate hoog is dat er sprake is van een schending van het recht van eigendom op grond van artikel 1 Eerste Protocol EVRM, zonder dat er sprake is van een rechtvaardiging en redelijke proportionaliteit van het na te streven doel en de heffing van kansspelbelasting. Belanghebbende dient immers, doordat de verschuldigde kansspelbelasting per maand wordt bepaald zonder dat de verliezen tussen de maanden onderling kunnen worden verrekend, meer kansspelbelasting te betalen dan dat op jaarbasis als voordeel is genoten. In de punt 5.2.14 en 5.2.15 van het beroepschrift dat bij het Gerechtshof is ingebracht hebben wij een cijfermatig voorbeeld gegeven waaruit deze disproportionele last blijkt.
Op grond van artikel 3 lid 1 onder b Wet op de Kansspelbelasting, wordt bij deelname aan buitenlandse casinospelen de kansspelbelasting geheven naar de prijzen, zonder dat de inleg kan worden verrekend. Door deze wijze van berekening van de belastinggrondslag ontstaat de situatie dat kansspelbelasting is verschuldigd indien feitelijk geen voordeel is behaald of dat het behaalde voordeel (nagenoeg) geheel wordt weggenomen door de heffing van kansspelbelasting. Deze hoge belastingdruk leidt tot een disproportionele last voor de belastingplichtige, hetgeen niet kan worden gerechtvaardigd door een redelijke grond in het kader van het algemeen belang.
In de parlementaire behandeling van de Wet op de Kansspelbelasting, is aangegeven dat de rechtvaardiging van de kansspelbelasting bestaat uit de beginselen van draagkracht en buitenkans. De redelijke proportionaliteit tussen de heffing van kansspelbelasting, de effectieve belastingdruk en de na te streven doelen ontbreekt echter in de onderhavige situatie. Aangezien de wetgever kansspelbelasting naar draagkracht wenst te heffen, dient de maatregel in een meer redelijke proportionaliteit met het doel te worden gebracht door de verrekening van de positieve en negatieve resultaten per maand toe te staan en de inleg (bij buitenlandse casinospelen) in aanmerking te nemen. De redelijke proportionaliteit welke artikel 1 Eerste Protocol EVRM vereist, dient conform de voorwaarde van proportionaliteit te worden uitgelegd. Deze redelijke proportionaliteit heeft de wetgever overschreden.
De Raad van State heeft in haar advies omtrent de wijziging van de Wet op de Kansspelen aangegeven dat de wetgever hiermee verder afstand neemt van de oorspronkelijke beginselen van buitenkans en draagkracht en dat de grondslagen van de heffing van kansspelbelasting dienen te worden heroverwogen voordat de wijziging van de Wet op de Kansspelbelasting wordt ingevoerd.1. De wetgever heeft dit echter nagelaten.
Voorts is het niet het tarief van de kansspelbelasting dat tot gevolg heeft dat er sprake is van een buitensporige last, maar het gebrek aan verliesverrekening tussen de maanden onderling bij online kansspelen en het gebrek aan de mogelijkheid om de inzet te verrekenen bij live kansspelen. De wetgever heeft voor de in Nederland gevestigde aanbieder van kansspelen verliesverrekening mogelijk gemaakt (artikel 5a, lid 3, Wet KSB). Het moge duidelijk zijn dat de aanbieder van kansspelen, indien deze tevens deelneemt aan een kansspel en niet slechts faciliteert, tevens een risico op verlies loopt, hetgeen gelijk is aan de speler. Tevens is het de aanbieder toegestaan om de uitgekeerde prijzen in mindering te brengen op de ontvangen inzetten voor de bepaling van het belastbare resultaat. De wetgever heeft door de verliesverrekening en het in mindering brengen van de inzetten uit te sluiten voor de speler, op ongefundeerde redenen, geen ‘fair balance’ in acht genomen en daarmee zijn ruime beoordelingsvrijheid overschreden.
Anders dan het Gerechtshof voorstaat in r.o. 7.2.3 ,neemt het verschil tussen de gelegenheidsgever de speler niet weg dat de Wet KSB op zich zelf tot een buitensporige last leidt voor spelers en dat de wetgever heeft verzuimd de vereiste fair balance in acht te nemen.
Onder h.
Belanghebbende heeft in hoger beroep uitgebreid beargumenteerd waarom de Wet KSB een inbreuk maakt op het eigendomsrecht ex artikel 1 Eerste Protocol EVRM. Het Gerechtshof gaat zonder enige motivering voorbij aan de door belanghebbende naar voren gebrachte argumenten. Het Gerechtshof had expliciet en gemotiveerd moeten ingaan op de argumenten die namens belanghebbende zijn aangevoerd. Het Gerechtshof volstaat in de uitspraak met de verwijzing naar de uitspraak van de Rechtbank. Het Gerechtshof gaat niet in op hetgeen namens belanghebbende in hoger beroep naar voren is gebracht. Het oordeel is dan ook ondeugdelijk gemotiveerd en derhalve onbegrijpelijk
Meer subsidiair
Onder i
Het Gerechtshof overweegt dat geen beroep kan worden gedaan op de vrijstellingsbepaling van artikel 52 Bvdb. Belanghebbende kan zich om de volgende redenen niet met de uitspraak verenigen.
De prijzen die zijn gewonnen in bij deelname aan overige buitenlandse kansspelen dienen te worden vrijgesteld van de heffing van kansspelbelasting op grond van artikel 52 Bvdb.
Artikel 52 eerste lid Bvdb luidt in dit kader als volgt:
‘Een in Nederland wonende of gevestigde gerechtigde tot een prijs van een buitenlands kansspel is vrijgesteld van de daarop betrekking hebbende kansspelbelasting, indien die prijs is onderworpen aan een gelijksoortige belasting, die vanwege een ander land of een andere Mogendheid wordt geheven’.
Op grond van het tweede lid vindt het eerste lid geen toepassing, indien de prijs als winst uit onderneming moet worden aangemerkt.
De Staatssecretaris van Financiën heeft in het besluit van 18 december 2000, nr. IFZ 2000/1329M bepaald dat het in beginsel niet vereist is dat er daadwerkelijk belasting over de prijs is verschuldigd, noch dat er belastingheffing over het volle bedrag van de prijs plaatsvindt. Dit zijn, net als het tarief van de belasting, zaken die in beginsel de andere Mogendheid aangaan. Een en ander betekent echter niet dat een belastingplichtige kan volstaan met een enkele verwijzing naar heffingsbepalingen van het andere land. Het is aan de belastingplichtige om aannemelijk te maken dat voldaan is aan het onderworpenheidsvereiste.
De Staatssecretaris heeft de term gelijksoortige belasting in zijn Besluit van 7 december 2005, nr. CPP2005/1649M, inzake voorkoming dubbel successierecht, uitgelegd als een belasting die naar aard en oorzaak gelijk is.
Meer specifiek gericht op buitenlandse kansspelen heeft de Staatssecretaris in de toelichting op de Wet op de Loterijbelasting (Beschikking van 15 dec. 1961, no. B1/22 403, blz. 27) aangegeven dat prijzen gewonnen bij deelname aan buitenlandse kansspelen in Belgje en Duitsland de vrijstelling van toepassing is (bijlage). Dit standpunt wordt door de Belastingdienst ook expliciet ingenomen in de toelichting bij het aangifteformulier voor de kansspelbelasting (bijlage). Tot slot heeft de Staatssecretaris bij de parlementaire behandeling van de Wet op de Kansspelbelasting aangegeven dat de vrijstelling op grond van artikel 52 Bvdb doorgaans van toepassing zal zijn indien een prijs binnen de Europese Unie is gewonnen.
Op grond van het bovenstaande is belanghebbende van mening dat artikel 52 Bvdb volgens de toelichting die door de Staatssecretaris is gegeven zodanig moet worden uitgelegd dat prijzen zijn vrijgesteld van de heffing van kansspelbelasting, indien in het buitenland een prijs is onderworpen aan een belasting.
De vrijstelling van artikel 52 BVDB is een dode letter indien de vrijstelling wordt uitgelegd conform het oordeel van het Gerechtshof en de belastingheffing van de rake, het totaal van het prijzengeld of een algemene inhouding (de 12% contribution sociale généralisée (CSG) in Frankrijk) niet wordt gekwalificeerd als onderworpenheid. Deze uitleg heeft de wetgever ook niet bedoeld. De Minister heeft bij de parlementaire behandeling van de Wet op de Kansspelbelasting immers aangegeven dat de vrijstelling op grond van artikel 52 Bvdb doorgaans van toepassing zal zijn indien een prijs binnen de Europese Unie is gewonnen (Nota naar aanleiding van het verslag, 30 583, blz. 9. bijlage ).
Onder j.
Belanghebbende heeft in hoger beroep uitgebreid beargumenteerd waarom de vrijstelling ex artikel 52 Bvdb van toepassing is. Het Gerechtshof gaat zonder enige motivering voorbij aan de door belanghebbende naar voren gebrachte argumenten. Het Gerechtshof had expliciet en gemotiveerd moeten ingaan op de argumenten die namens belanghebbende zijn aangevoerd. Het Gerechtshof gaat niet in op hetgeen namens belanghebbende in hoger beroep naar voren is gebracht. Het oordeel is dan ook ondeugdelijk gemotiveerd en derhalve onbegrijpelijk
Uiterst Subsidiair
Onder k.
Ter zake van de opgelegde verzuimboete overweegt het Gerechtshof in rechtsoverweging 7.7.2. als volgt:
‘De stelling dat belanghebbende een pleitbaar standpunt heeft ingenomen kan een verzuimboete niet doen vervallen omdat de bestanddelen opzet of grove schuld geen deel uitmaken van de delictsomschrijving van een dergelijke boete en derhalve geen bewijs behoeven. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, merkt het Hof op dat van omstandigheden die zulks rechtvaardigen niet is gebleken. Bij een duidelijke wettekst als in dit geval die bij het spelen op internet van een kansspel met een in het buitenland gevestigde organisator de prijswinnaar als belastingplichtige aanmerkt, doet zich zo'n situatie niet voor. Voor zover belanghebbende zich beroept op opgewekt vertrouwen zijn in het dossier geen uitlatingen van de Inspecteur vast te stellen die een beroep daarop rechtvaardigen.’
Belanghebbende heeft op basis van een pleitbaar standpunt zijn conclusie getrokken dat hij geen kansspelbelasting is verschuldigd. Om die reden is geen plaats voor het opleggen van een verzuimboete wegens het niet betalen van de onverschuldigde kansspelbelasting.
In verwijs hiervoor naar punt 2 van paragraaf 4 van het Beluit Bestuurlijke Boeten Belasting, Nr. BLKB2013/1814M. Deze luidt als volgt:
‘Van een pleitbaar standpunt is sprake als een door belanghebbende ingenomen standpunt, gelet op de stand van de jurisprudentie en de heersende leer, in die mate juridisch pleitbaar of verdedigbaar is dat belanghebbende redelijkerwijs kan menen juist te handelen. Is er sprake van een pleitbaar standpunt, dan kan de belanghebbende er geen verwijt van worden gemaakt dat er aanvankelijk geen of te weinig belasting is geheven. Een pleitbaar standpunt sluit het opleggen van zowel een verzuimboete als een vergrijpboete uit.’
Onder l.
Het oordeel van het Gerechtshof dat een pleitbaar standpunt een verzuimboete niet doet vervallen is ondeugdelijk gemotiveerd en derhalve onbegrijpelijk.
Tot slot
Op grond van het voorgaande moge ik uw Raad in overweging geven, de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarvan beroep in cassatie, te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien, althans om na vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof de zaak te verwijzen om alsnog overeenkomstig uw aanwijzingen tot afdoening van de geschillen te komen.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 27‑02‑2015
Beroepschrift 27‑02‑2015
Incidenteel beroep in cassatie
Schending van artikel 56 VWEU, artikel 1, aanhef en onderdeel e, Wet KSB en artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet KSB en/of artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, doordat het Hof in r.o. 7.4.1 van diens uitspraak heeft geoordeeld dat ook voor wat betreft internetkansspelen sprake is van een belemmering van het vrije verkeer van diensten waarvoor op Europees niveau geen rechtvaardiging bestaat, zulks ten onrechte dan wel op gronden die de beslissing niet kunnen dragen.
Het Hof overweegt in r.o. 7.4.1 van diens uitspraak dat voor wat betreft buitenlandse kansspelen in beginsel sprake is van een belemmering van het vrije verkeer van diensten, aangezien het spelen van een buitenlands kansspel minder toegankelijk wordt gemaakt voor in Nederland wonende spelers, omdat zij volgens het systeem van de KSB zelf worden belast tegen in feite een hoger bedrag dan het geval is bij een binnenlands kansspel doordat zij in vergelijking met een binnenlandse organisator minder inzet kunnen verrekenen. Voorts heeft het Hof overwogen dat voor de belemmering geen rechtvaardiging bestaat op Europees niveau zoals deze plaats kan vinden in redenen van algemeen belang of openbare orde. Voor zover deze overwegingen tevens zien op de heffing van kansspelbelasting over prijzen gewonnen met internetpoker, acht ik 's Hofs oordeel onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd. Het Hof maakt in zijn overwegingen ten onrechte geen onderscheid tussen (live) pokertoernooien en internetkansspelen.
Bij buitenlandse pokertoernooien, waarop de hiervoor aangehaalde rechtsoverwegingen van de arresten van HR 11 juli 2014, nr. 12/05519, V-N 2014/36.31 zien, gelden op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, Wet KSB, de prijzen als maatstaf van heffing en komen de inzetten daarop derhalve niet in mindering. Voor wat betreft buitenlandse internetkansspelen is, anders dan bij buitenlands pokertoernooien, de maatstaf van heffing het positieve verschil tussen de (in een kalendermaand) gewonnen prijzen en de gedane inzetten (zie artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet KSB). Belastingplichtige is de in Nederland woonachtige gerechtigde tot de prijzen van buitenlandse internetkansspelen (artikel 1, eerste lid, onderdeel e, Wet KSB). Bij binnenlandse internetkansspelen geldt, op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet KSB, als maatstaf van heffing het verschil tussen de in een tijdvak ontvangen inzetten en de ter beschikking gestelde prijzen. Belastingplichtige is degene die gelegenheid geeft tot deelneming aan het binnenlandse internetkansspel (de aanbieder). Eventuele verliezen kunnen door de aanbieder worden verrekend met toekomstige winsten (artikel 5a, derde lid, Wet KSB).
De Inspecteur heeft zich in het incidentele hoger beroep op het standpunt gesteld dat hoewel er sprake is van een verschil in maatstaf van heffing voor wat betreft binnenlandse en buitenlandse internetkansspelen, de verschuldigde kansspelbelasting bij buitenlandse internetkansspelen niet in alle gevallen hoger is dan de — van de (illegale) binnenlandse aanbieder geheven — kansspelbelasting die is toe te rekenen aan prijzen gewonnen bij vergelijkbare binnenlandse internetkansspelen (zie zijn pleitnota d.d. 11 april 2012, p. 5 en gronden incidenteel beroep d.d. 31 oktober 2012, p. 2 e.v.). Voorts heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat mocht er sprake zijn van een belemmering van artikel 56 VWEU, hiervoor een rechtvaardigingsgrond bestaat.
Nu aan de buitenlandse aanbieders van (illegale) internetkansspelen niet de plicht kan worden opgelegd tot inhouding en afdracht van door de gerechtigde tot de prijs verschuldigde kansspelbelasting, is het mijns inziens EU-rechtelijk toegestaan dat de kansspelbelasting wordt geheven bij belanghebbende als gerechtigde tot de prijs.2. Voor het verschil in wijze van heffen voor wat betreft binnenlandse en buitenlandse internetkansspelen wordt in de wetsgeschiedenis van de Wet van 11 september 2008, Stb. 2008, 385, als rechtvaardigingsgrond onder meer het strikte ontmoedigingsbeleid voor het participeren in internetkansspelen genoemd (zie onder meer Kamerstukken II 2006/07, 30 583, nr. 7, p. 4 en 8):
‘Naar mijn mening is op dit punt [het verschil in systematiek tussen binnenlandse aanbieders van internetkansspelen enerzijds en buitenlandse aanbieden van internetkansspelen anderzijds] dan ook geen strijdigheid met het gemeenschapsrecht, te meer daar de Nederlandse wetgever op grote moeilijkheden zal stuiten om buitenlandse aanbieders van internetkansspelen als inhoudingsplichtige voor de kansspelbelasting aan te wijzen. De buitenlandse aanbieders bevinden zich buiten de Nederlandse jurisdictie. Een dergelijke extraterritoriale werking van de kansspelbelasting wordt niet wenselijk geacht, vandaar dat is aangeknoopt bij het subject dat zich wel binnen de Nederlandse jurisdictie bevindt. Hier komt bij dat de bij buitenlandse aanbieders van internetspelen gewonnen prijzen (verminderd met de inleg) alleen in de heffing van de kansspelbelasting worden betrokken indien artikel 52 van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting 2001 niet voorziet in een objectvrijstelling, hetgeen het geval zal zijn indien de gewonnen prijs in het buitenland niet is onderworpen aan een met de Nederlandse kansspelbelasting vergelijkbare heffing. Binnen de EU zal hiervan echter grosso modo geen sprake zijn, waardoor naar mijn mening geen sprake is van een belemmering van het vrije verkeer van diensten. De bepaling is dan ook voornamelijk van belang ten aanzien van prijzen die zijn gewonnen bij in derdelanden gevestigde aanbieders van internetkansspelen en in deze gevallen is het vrije verkeer van diensten zoals opgenomen in artikel 49 van het EG-verdrag niet van toepassing. (…). In Nederland bestaat immers een strikt ontmoedigingsbeleid voor het participeren in kansspelen. De kansspelbelasting is een factor die een belangrijke rol speelt bij het nastreven van deze doelstelling. In het geval Nederland niet zou overgaan tot het heffen over belastingvrije prijzen uit het buitenland zou een deel van de effectiviteit van het Nederlandse beleid worden ondergraven. (…). Ik ben dan ook van mening dat de voorgestelde vormgeving van de Wet op de kansspelbelasting zich goed verhoudt met de uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende vereisten’.
Het aanbieden van internetkansspelen is in de tijdvakken waarover het geschil gaat, in strijd met de Wet op de kansspelen en dus illegaal, zodat de aanbieders van internetkansspelen over het algemeen buiten Nederland zijn gevestigd. Wegens het ontbreken van direct contact tussen de speler en de kansspelaanbieder kunnen deze internetspelen andere en grotere risico's op fraude en kansspelverslaving met zich brengen dan de traditionele fysieke, landgebonden kansspelen.3. Door de wijze van heffing wordt getracht te voorkomen dat de effectiviteit van het Nederlandse ontmoedigingsbeleid van internetkansspelen teniet wordt gedaan. Mocht er al sprake zijn van een belemmering van de vrijheid van dienstenverkeer voor wat betreft de — illegale — internetkansspelen, in casu internetpoker, dan kan deze mijns inziens worden gerechtvaardigd.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,
namens deze,
DE DIRECTEUR-GENERAAL BELASTINGDIENST,
loco
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 27‑02‑2015
Ik wijs naar het arrest HvJ EU 18 oktober 2012, C-498/10, V-N 2012/57.13, waarin is beslist dat de behoefte om doelmatige invordering van belastingen te verzekeren de belemmerende ongelijke behandeling rechtvaardigt.
Zie de MvT bij het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand. Kamerstukken II 2013/14, 33996, nr. 3, p. 2.