Wet implementatie Richtlijn kleineondernemersregeling
Artikel II
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2024
- Bronpublicatie:
10-07-2023, Stb. 2023, 278 (uitgifte: 14-08-2023, kamerstukken: 36312)
- Inwerkingtreding
01-10-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-07-2023, Stb. 2023, 278 (uitgifte: 14-08-2023, kamerstukken: 36312)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Bijzondere OB-regelingen
1.
De ondernemer die in Nederland is gevestigd en die met ingang van 1 januari 2025 de vrijstelling, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals dat artikel komt te luiden na inwerkingtreding van artikel I, wil toepassen, doet hiervan melding bij de inspecteur uiterlijk op 3 december 2024. De melding geschiedt op een door de inspecteur voorgeschreven wijze en bevat ten minste de jaaromzet in Nederland tijdens het kalenderjaar 2024 tot het tijdstip waarop de melding wordt gedaan. De inspecteur kan bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen dat de ondernemer niet in aanmerking komt voor toepassing van de vrijstelling, indien aannemelijk is dat niet zal worden voldaan aan de gestelde voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling.
2.
De ondernemer die in Nederland is gevestigd, komt in het kalenderjaar 2025 niet in aanmerking voor de vrijstelling, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals dat artikel komt te luiden na de inwerkingtreding van artikel I, indien de jaaromzet in Nederland in het kalenderjaar 2024 meer dan € 20.000 bedraagt.
3.
De ondernemer die in Nederland is gevestigd en die op 31 december 2024 de vrijstelling toepast, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals dat artikel luidde op die datum, wordt geacht de melding, bedoeld in het eerste lid, te hebben gedaan.
4.
De ondernemer kan de vrijstelling, bedoeld in het derde lid, met ingang van 1 januari 2025 beëindigen, indien deze ondernemer uiterlijk op 3 december 2024 de wederopzegging doet bij de inspecteur op een door de inspecteur voorgeschreven wijze.