Rb. Den Haag, 14-10-2016, nr. AWB 16/13942
ECLI:NL:RBDHA:2016:17267, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
14-10-2016
- Zaaknummer
AWB 16/13942
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:17267, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 14‑10‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2017:2219, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 14‑10‑2016
Inhoudsindicatie
AA; asiel; Dublin/Duitsland; artikel 8 Dv III; conclusie dat eiser evident meerderjarig is in pv schouw kan niet worden gedragen door bevindingen; beroep gegrond.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: AWB 16/13942, V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2016 in de zaak tussen
[naam eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. S.S.M. van Beek,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. R.G.A. Wever.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft nog een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen [naam tolk] , tolk, en [persoon A] .
De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij mondelinge uitspraak van 14 juli 2016 het aan het onderhavige verzoek connexe verzoek om voorlopige voorziening (AWB 16/13943) toegewezen in die zin dat verweerder is gelast de overdracht van eiser aan Duitsland achterwege te laten totdat op het beroep is beslist.
Voorts heeft de rechtbank in de onderhavige beroepsprocedure het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen relevante stukken uit de asiel- en gezinsherenigingsdossiers van de gestelde vader en broer van eiser over te leggen.
Op 25 juli 2016 heeft verweerder deze stukken overgelegd waarbij een beroep is gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij beslissing van 5 augustus 2016 heeft de rechter-commissaris beslist dat beperking van de kennisneming van de stukken gerechtvaardigd is te achten.
Bij brief van 5 augustus 2016 heeft de rechtbank eiser verzocht om de toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, die reeds ter zitting was gegeven, te bevestigen.
Bij brief van 8 augustus 2016 heeft eiser de rechtbank toestemming gegeven om mede op grond van de door verweerder overgelegde stukken uitspraak te doen.
Tot slot hebben partijen de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
1. Eiser heeft hier te lande op 27 november 2015 een asielaanvraag ingediend. Op diezelfde datum zijn de vingerafdrukken van eiser naar Eurodac verzonden. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 5 november 2015 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
Op 27 januari 2016 heeft verweerder de Duitse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, aanhef en onder b, c, of d, van de Dublinverordening. Op
3 februari 2016 hebben de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag.
Het beroep op artikel 8 van de Dublinverordening kan niet slagen, nu eiser evident meerderjarig is. Deze conclusie is gebaseerd op het proces-verbaal van de schouw van
13 mei 2016. In dit proces-verbaal staat dat uit optische waarneming is gebleken dat eiser evident meerderjarig is, dat eiser inconsistente verklaringen heeft afgelegd over zijn geboorteplaats en dat uit het asieldossier van eisers vader blijkt dat deze heeft verklaard dat zijn zoon is genaamd [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] , terwijl eiser zelf heeft verklaard [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] , te zijn. De gegevens uit het dossier van eisers vader kunnen volgens verweerder op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens niet aan eiser worden verstrekt.
Verder is uit dactyloscopisch onderzoek gebleken dat eiser in Duitsland zijn verzoek om internationale bescherming heeft ingediend onder de personalia [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] . Verweerders acht eisers verklaringen over de reden waarom hij op deze wijze in Duitsland is geregistreerd ongeloofwaardig.
Nu eiser evident meerderjarig is, heeft verweerder kunnen afzien van het laten verrichten van een leeftijdsonderzoek.
Het beroep op de artikelen 16 en 17 van de Dublinverordening slaagt volgens verweerder niet, nu eiser de gestelde afhankelijkheid tussen zijn in Nederland wonende broer en tante niet aannemelijk heeft gemaakt. Niet is gebleken dat eiser zijn familieleden niet vanuit Duitsland kan bezoeken of dat hij niet op andere wijze contact met hen zou kunnen onderhouden, aldus verweerder.
3. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij evident meerderjarig is, nu verweerder deze conclusie ten onrechte heeft gebaseerd op het proces-verbaal van 13 mei 2016. De verbalisanten hebben hun conclusie dat eiser evident meerderjarig is op basis van zijn uiterlijke kenmerken niet nader onderbouwd. Dat de schouw volgens de in het beleid neergelegde regels is verlopen, zegt niets over de inhoudelijke juistheid van deze schouw. Nu verweerder het gestelde causale verband tussen de inconsistente verklaringen van eiser en de meerderjarige leeftijd niet heeft onderbouwd, kan verweerder de evidente meerderjarigheid niet op deze grond baseren.
Voorts stelt eiser dat verweerder de evidente meerderjarigheid niet heeft kunnen baseren op de informatie uit het dossier van de man van wie verweerder stelt dat het eisers vader zou zijn. Eiser kan enkel op basis van de gegevens in het proces-verbaal van 13 mei 2016 niet controleren of het inderdaad zijn vader betreft, die verklaringen over hem heeft afgelegd. Verder stelt eiser dat verweerder de evidente meerderjarigheid niet heeft kunnen baseren op de leeftijd die de vader van het Afghaanse gezin, waarmee hij heeft gereisd, heeft opgegeven.
3.1.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Dublinverordening is, indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, de verantwoordelijke lidstaat de lidstaat waar een gezinslid of een broer of zus van de niet-begeleide minderjarige zich wettig ophoudt, voor zover dit in het belang van de minderjarige is.
Op grond van artikel 3.109d, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan verweerder in het kader van de behandeling van de aanvraag van een alleenstaande minderjarige vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, besluiten om door middel van een medisch onderzoek zijn gestelde minderjarigheid vast te stellen, wanneer Onze Minister, nadat er een algemene verklaring is afgelegd of andere relevante aanwijzingen zijn, twijfels heeft over diens leeftijd. Voor dit onderzoek is de schriftelijke toestemming van de vreemdeling vereist. Als het onderzoek deze twijfels niet wegneemt, wordt ervan uitgegaan dat de aanvrager minderjarig is.
Op grond van paragraaf C1/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt een leeftijdsonderzoek niet aan de vreemdeling aangeboden als de vreemdeling naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en/of verweerder evident meerderjarig of minderjarig is.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen concludeert samen met één medewerker van verweerder (indien er twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelinge betrokken zijn) of twee medewerkers van verweerder (indien er één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen betrokken is) of er sprake is van evidente meerderjarigheid of minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en/of verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn.
3.2.
Uit het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 13 mei 2016, dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, blijkt het volgende.
Omdat eiser in Duitsland een andere naam ( [naam 3] ) en geboortedatum ( [geboortedatum 3] ) had opgegeven dan in Nederland, was bij verweerder twijfel gerezen over de juistheid van de opgegeven leeftijd van eiser. Om deze reden heeft op 28 april 2016 een schouw plaatsgevonden, waarbij de volgende personen aanwezig waren: [persoon B] , brigadier van het regionaal politiekorps [naam afdeling] en [persoon C] , hoofdagent van het regionaal politiekorps [naam afdeling] , de heer [persoon D] namens verweerder en [persoon E] namens stichting Nidos.
Op grond van de volgende zaken is eiser volgens dit proces-verbaal van bevindingen evident meerderjarig bevonden:
1. optische waarneming;
volwassen uiterlijk, ook in spreken, veel gezichtsbeharing en borstbeharing;
2. eiser was niet consistent met zijn verhaal met betrekking tot de gehoren bij verweerder en de verbalisanten. Eiser gaf aan bij de gehoren van verweerder dat hij geboren was in Kandahar, terwijl hij bij het verhoor van 28 april 2016 tegenover verbalisanten heeft verklaard geboren te zijn in Herat (Afghanistan);
3. Eiser verklaarde desgevraagd over zijn vader en broer. Zijn broer was al woonachtig in Nederland. Op basis van die verklaring is een onderzoek ingesteld bij verweerder. In het systeem Indigo werden op basis van de gehoren van eiser de gegevens gevonden van zijn broer en vader. Tijdens het behoor bij verweerder heeft de vader verklaard over zijn familieleden, die niet waren meegereisd omdat er niet genoeg tijd voor hem was om dat te regelen. Over eiser verklaarde de vader dat zijn zoon was genaamd [naam 1] , geboren is op [geboortedatum 1] .
Op grond hiervan is aan eiser de geboortedatum [geboortedatum 1] toegekend.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat de schouw niet is uitgevoerd door leeftijdsdeskundigen en evenmin is gebaseerd op een wetenschappelijke grondslag. Van een deskundigenonderzoek is dan ook geen sprake. Beoordeeld moet worden of de conclusie dat eiser evident meerderjarig is, kan worden gedragen door de bevindingen zoals vermeld in het proces-verbaal. De rechtbank verwijst in dit verband naar de door eiser genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 19 april 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:3514.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de in het proces-verbaal vermelde kenmerken – een volwassen uiterlijk, veel gezichtsbeharing en borstbeharing - op zichzelf niet de conclusie dragen dat eiser evident meerderjarig is. Deze conclusie is kennelijk gebaseerd op de vooronderstelling dat de waargenomen kenmerken uitsluitend bij personen kunnen voorkomen die ouder zijn dan 18 jaar, hetgeen op geen enkele wijze is onderbouwd met objectieve, verifieerbare gegevens. Dat eiser ook in zijn manier van praten volwassen zou overkomen, acht de rechtbank eveneens ontoereikend voor die conclusie, nu niet is geconcretiseerd waaruit dit zou blijken. Daarbij is van belang dat verweerder ervan uitgaat dat eiser een jongvolwassene is die bij de schouw de leeftijd had van negentien jaar en ruim vier maanden en dus slechts een jaar en ruim vier maanden ouder zou zijn dan een minderjarige.
3.5.
Uit de in het proces-verbaal genoemde inconsistentie in de verklaringen met betrekking tot de geboorteplaats van eiser volgt evenmin dat eiser evident meerderjarig is. Voor zover al van een tegenstrijdigheid op dit punt kan worden gesproken, kan dit niet als argument voor de conclusie dat eiser evident meerderjarig is, gelden. Dat eiser tijdens de gehoren niet consistent over zijn geboorteplaats zou hebben kunnen verklaren, zegt immers niets over zijn leeftijd.
3.6.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken uit de dossiers van de gestelde vader en broer van eiser, die van belang zijn in het kader van het derde in het proces-verbaal genoemde punt. Uit verweerders brief van 25 juli 2016, die bekend is gemaakt aan eiser, blijkt het gaat om de dossiers van [persoon F] ( [persoon F] , de gestelde vader) en [persoon A] ( [persoon A] , de gestelde broer).
3.7.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van eiser en [persoon F] met betrekking tot de naam van de moeder, broer en zus van eiser, het verblijf van het gezin in Iran (zonder de vader) en de woonplaats van eiser, geheel dan wel in grote lijnen, met elkaar overeenkomen. Eiser en [persoon F] hebben evenwel op twee belangrijke punten wisselende verklaringen afgelegd. Zo heeft eiser tijdens het gehoor aanmeldfase (pagina 3 van het rapport gehoor aanmeldfase en pagina 4 van het rapport aanvullend Dublingehoor) verklaard dat hij zijn vader voor het laatst heeft gezien toen hij vijf jaar oud was, terwijl uit de verklaringen van [persoon F] volgt dat de zoon [naam 1] ongeveer één jaar oud moet zijn geweest toen hij in maart 1998 van huis is vertrokken. Daarnaast heeft eiser tijdens het gehoor aanmeldfase (pagina 2) verklaard dat hij een tante in Nederland heeft, de zus van zijn vader, en tijdens het aanvullend Dublingehoor (pagina 5) dat zij [persoon G] heet en al 25 jaar in Nederland woont. [persoon F] heeft echter verklaard geen familie in Nederland te hebben en heeft geen melding gemaakt van een zus, genaamd [persoon G] (rapport eerste gehoor, pagina 3 en 4). Gelet op de hiervoor genoemde verschillen in de verklaringen tussen eiser en [persoon F] , is niet evident dat [persoon F] daadwerkelijk de vader van eiser is. Daarbij is bovendien van belang dat eiser tijdens de gehoren niet de naam van zijn vader heeft genoemd. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de door [persoon F] genoemde geboortedatum van zijn zoon ( [geboortedatum 1] ) aan eiser toebehoort en dat eiser meerderjarig is.
3.8.
Gelet op het voorgaande kan de conclusie dat eiser evident minderjarig is niet worden gedragen door de bevindingen zoals die in het proces-verbaal van 13 mei 2016 worden vermeld. Dit betekent dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen leeftijdsonderzoek wordt aangeboden en geen toepassing wordt gegeven aan artikel 8 van de Dublinverordening.
3.9.
Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. De overige gronden behoeven geen bespreking.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op € 992,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen een week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.