Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2009/45/EG inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 15-07-2009
- Bronpublicatie:
06-05-2009, PbEU 2009, L 163 (uitgifte: 25-06-2009, regelingnummer: 2009/45/EG)
- Inwerkingtreding
15-07-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-05-2009, PbEU 2009, L 163 (uitgifte: 25-06-2009, regelingnummer: 2009/45/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Openbare orde en veiligheid / Preventie
Vervoersrecht / Zeevervoer
(Herschikking) (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Richtlijn 98/18/EG van de Raad van 17 maart 1998 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.
- (2)
In het kader van het gemeenschappelijk vervoerbeleid moeten er maatregelen worden genomen om de veiligheid van het zeevervoer te verhogen.
- (3)
De Gemeenschap is ernstig bezorgd over ongevallen met passagiersschepen, waarbij veel mensen het leven verloren. Personen die in de Gemeenschap van passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen gebruikmaken, mogen met recht verwachten en erop vertrouwen dat er aan boord een passend veiligheidsniveau is.
- (4)
De werkuitrusting en de persoonlijke beschermingsmiddelen van werknemers worden niet door deze richtlijn bestreken, aangezien de bepalingen van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (5) en de desbetreffende bepalingen van de toepasselijke bijzondere richtlijnen daarvan van toepassing zijn op het gebruik van dergelijke uitrusting op passagiersschepen die voor binnenlandse reizen worden gebruikt.
- (5)
Het passagiersvervoer over zee tussen de lidstaten is reeds geliberaliseerd bij Verordening (EEG) nr. 4055/86 van de Raad van 22 december 1986 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen (6). De toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer), is geregeld in Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad (7).
- (6)
Om te komen tot een hoog veiligheidsniveau en teneinde handelsbelemmeringen op te heffen, is het nodig geharmoniseerde veiligheidsnormen op een passend niveau vast te stellen voor passagiersschepen en -vaartuigen die voor binnenlandse reizen worden gebruikt. Voor schepen die voor internationale reizen worden gebruikt, worden in het kader van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) normen uitgewerkt. Er moeten procedures beschikbaar zijn om bij de IMO te bewerkstelligen dat de normen voor internationale reizen worden afgestemd op de normen van deze richtlijn.
- (7)
Met name gezien de interne-marktdimensie van het passagiersvervoer over zee, is een optreden op het niveau van de Gemeenschap de enige manier om een gemeenschappelijk veiligheidsniveau voor schepen in de gehele Gemeenschap vast te stellen.
- (8)
Gelet op het evenredigheidsbeginsel, is een richtlijn het passende rechtsinstrument, aangezien deze een kader biedt voor de eenvormige en verplichte toepassing van veiligheidsnormen door de lidstaten, waarbij het aan elke lidstaat wordt overgelaten te besluiten welke toepassingsbepalingen het beste in zijn binnenlandse systeem passen.
- (9)
Om de veiligheid te verbeteren en concurrentievervalsingen te vermijden moeten de gemeenschappelijke veiligheidseisen van toepassing zijn op de passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen die in de Gemeenschap voor binnenlandse reizen worden gebruikt, ongeacht onder welke vlag zij varen. Het is evenwel noodzakelijk sommige categorieën schepen waarvoor de regels van deze richtlijn technisch ongeschikt of economisch niet haalbaar zijn, uit te sluiten.
- (10)
Passagiersschepen moeten in verschillende klassen worden ingedeeld, afhankelijk van de omstandigheden in de zeegebieden waarin zij varen. Hogesnelheidspassagiersvaartuigen moeten worden ingedeeld overeenkomstig de door de IMO vastgestelde High Speed Craft Code.
- (11)
Het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (het SOLAS-Verdrag van 1974), als gewijzigd, dat onder meer internationaal overeengekomen normen bevat voor passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen die voor internationale reizen worden gebruikt, alsmede de toepasselijke resoluties van de IMO en andere maatregelen ter aanvulling en uitlegging van dit Verdrag moet het voornaamste referentiekader voor de veiligheidsnormen vormen.
- (12)
Om voor de verschillende klassen nieuwe en bestaande passagiersschepen veiligheidseisen te kunnen vaststellen die een gelijkwaardig veiligheidsniveau waarborgen, gelet op de specifieke behoeften en beperkingen van de verschillende klassen, is een verschillende aanpak nodig. Het is dienstig wat betreft de na te leven veiligheidseisen een onderscheid te maken tussen nieuwe en bestaande schepen, aangezien oplegging van de voor nieuwe schepen geldende regels aan bestaande schepen dermate ingrijpende wijzigingen in de constructie noodzakelijk zou maken dat zulks economisch niet haalbaar is.
- (13)
De financiële en technische gevolgen van de opwaardering van bestaande schepen tot de normen van deze richtlijn rechtvaardigen bepaalde overgangsperioden.
- (14)
Gezien de grote verschillen die er qua ontwerp, bouw en gebruik zijn tussen hogesnelheidspassagiersvaartuigen en de traditionele passagiersschepen, moeten voor die vaartuigen speciale regels gelden.
- (15)
Wanneer scheepsuitrusting die voldoet aan de bepalingen van Richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake uitrusting van zeeschepen (8), aan boord van een passagiersschip wordt geplaatst, dient deze niet aan bijkomende tests te worden onderworpen aangezien dergelijke uitrusting reeds voldoet aan de normen en procedures van die richtlijn.
- (16)
Bij Richtlijn 2003/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 april 2003 inzake specifieke stabiliteitseisen voor ro-ro-passagiersschepen (9) zijn strengere stabiliteitseisen ingevoerd voor ro-ro-passagiersschepen die worden gebruikt voor internationale diensten naar en vanuit havens in de Gemeenschap. Deze verscherpte maatregel moet ook gelden voor bepaalde categorieën schepen die onder dezelfde zeecondities binnenlandse diensten verzorgen. Wanneer niet aan deze stabiliteitseisen wordt voldaan, moet dit een reden zijn om ro-ro-passagiersschepen na een bepaald aantal dienstjaren uit de vaart te nemen. Omdat de constructie van sommige ro-ro-passagiersschepen zal moeten worden aangepast om aan de specifieke stabiliteitsvereisten te kunnen voldoen, dient de invoering van die vereisten over een aantal jaren te worden gespreid om de betrokken tak van industrie voldoende tijd te geven; daarom moet voor bestaande schepen in een tijdschema voor de geleidelijke invoering worden voorzien. Dit tijdschema mag geen afbreuk doen aan de handhaving van de specifieke stabiliteitsvereisten in de zeegebieden die zijn opgenomen in de bijlagen bij het Verdrag van Stockholm van 28 februari 1996.
- (17)
Er moeten passende maatregelen genomen worden om personen met verminderde mobiliteit een veilige toegang te bieden tot passagiersschepen of hogesnelheidspassagiersvaartuigen tijdens binnenlandse diensten in de lidstaten.
- (18)
Onder voorbehoud van toetsing volgens de comitéprocedure, mogen de lidstaten aanvullende veiligheidseisen vaststellen indien dat gerechtvaardigd wordt door plaatselijke omstandigheden, het gebruik van gelijkwaardige eisen toestaan, of vrijstellingen van de bepalingen van deze richtlijn onder bepaalde operationele omstandigheden vaststellen, of in uitzonderlijke gevaarlijke omstandigheden vrijwaringsmaatregelen treffen.
- (19)
Bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS) (10), werden de taken van de krachtens de desbetreffende communautaire wetgeving op het gebied van maritieme veiligheid, voorkoming van verontreiniging door schepen en bescherming van de leef- en werkomstandigheden aan boord opgerichte comités gecentraliseerd.
- (20)
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (11).
- (21)
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven, sommige bepalingen van deze richtlijn, alsmede de bijlagen daarbij, aan te passen om rekening te houden met de ontwikkelingen op internationaal niveau, en meer bepaald wijzigingen in de internationale verdragen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.
- (22)
Om na te gaan of de richtlijn daadwerkelijk wordt toegepast en nageleefd, moeten onderzoeken worden uitgevoerd op nieuwe en bestaande passagiersschepen en -vaartuigen. De naleving van deze richtlijn moet door of namens de administratie van de vlaggenstaat worden gecertificeerd.
- (23)
Om ervoor te zorgen dat deze richtlijn onverkort wordt toegepast, moeten de lidstaten een systeem van sancties invoeren op overtredingen van de nationale bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld, en moeten zij op de naleving van de bepalingen van deze richtlijn toezien krachtens de bepalingen van Richtlijn 95/21/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende havenstaatcontrole (12).
- (24)
Daar de in deze richtlijn opgenomen nieuwe onderdelen alleen de comitéprocedure betreffen, is omzetting ervan door de lidstaten niet nodig.
- (25)
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage IV, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 151 van 17.6.2008, blz. 35.
Advies van het Europees Parlement van 21 oktober 2008 (nog niet in het PB bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 23 april 2009.
PB L 144 van 15.5.1998, blz. 1.
Zie bijlage IV, deel A.
PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.
PB L 378 van 31.12.1986, blz. 1.
PB L 364 van 12.12.1992, blz. 7.
PB L 46 van 17.2.1997, blz. 25.
PB L 123 van 17.5.2003, blz. 22.
PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1.
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
PB L 157 van 7.7.1995, blz. 1.