Dit is het parketnummer van de onderhavige zaak bij het hof en is op de akte van uitreiking tweemaal vermeld.
HR, 02-03-2021, nr. 19/04813
ECLI:NL:HR:2021:312
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-03-2021
- Zaaknummer
19/04813
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:312, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑03‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:34
ECLI:NL:PHR:2021:34, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑01‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:312
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Cassatieberoep te laat ingesteld, art. 432.1.a Sv. In art. 432.1.a Sv is bepaald dat cassatieberoep moet worden ingesteld binnen 14 dagen na einduitspraak als dagvaarding of oproeping om op tz. te verschijnen of aanzegging of oproeping voor nadere tz. aan verdachte in persoon is gedaan of betekend. Volgens stukken is dagvaarding in h.b. aan verdachte in persoon betekend. Daarom had o.g.v. art. 432.1.a Sv cassatieberoep moeten worden ingesteld binnen 14 dagen na einduitspraak van hof van 3-6-2019. Beroep is echter pas ingesteld op 21-10-2019. Dit brengt mee dat HR cassatieberoep niet in behandeling kan nemen. Verdachte n-o. CAG merkt op dat omstandigheid dat op akte van uitreiking bij dagvaarding in h.b. ook andere parketnummers staan vermeld, dit niet anders maakt.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/04813
Datum 2 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 juni 2019, nummer 21-006422-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben T.P.A.M. Wouters en R.I. Takens, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.
De raadsman T.P.A.M. Wouters heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
In artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat het cassatieberoep moet worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak als de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend (uitgereikt).
2.2
Volgens de stukken is de dagvaarding om op de terechtzitting van het hof van 3 juni 2019 te verschijnen aan de verdachte in persoon betekend. Daarom had op grond van artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, Sv het cassatieberoep moeten worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van het hof van 3 juni 2019. Het beroep is echter pas ingesteld op 21 oktober 2019. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2021.
Conclusie 12‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat de dagvaarding in hoger beroep aan verdachte in persoon is uitgereikt. Dat op die akte van uitreiking ook andere parketnummers staan vermeld, maakt dit niet anders (art. 36h.1 Sv). Eerste lid van art. 36h Sv schrijft immers enkel voor dat van iedere uitreiking als bedoeld in art. 36b.2 Sv een akte moet worden opgemaakt. Dit is in het onderhavige geval gebeurd. Conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in het cassatieberoep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/04813
Zitting 12 januari 2021
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
Bij arrest van 3 juni 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 23 november 2017 waarbij de verdachte bij verstek wegens “medeplegen van opzetheling” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof verstek heeft verleend tegen de in hoger beroep niet verschenen verdachte op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen en heeft nagelaten het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen op een nadere terechtzitting te verschijnen, nu het hof er geen blijk van heeft gegeven te hebben onderzocht of de dagvaarding in hoger beroep op correcte wijze is betekend en of de verdachte gebruik wenste te maken van zijn aanwezigheidsrecht.
Voordat ik kan toekomen aan de bespreking van het middel, verdient de ontvankelijkheid van de verdachte in cassatie aandacht. Onder de in art. 432, eerste lid, Sv genoemde omstandigheden moet het cassatieberoep namelijk binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld.
Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden bevindt zich een akte van uitreiking van de “Dagvaarding van de verdachte in hoger beroep” (hier verder de akte van uitreiking te noemen). Uit de akte van uitreiking blijkt dat (i) de “gerechtelijke brief van de advocaat-generaal bij het bovengenoemde ressortsparket, genummerd als hieronder vermeld en bestemd voor: 21-006422-171.+21-006172-17+21-006170-17+21-006422-17” op 3 april 2019 (om 17:02 uur) op het adres [a-straat 1] te [plaats] aan de verdachte in persoon is uitgereikt, (ii) de verdachte voor ontvangst van de in de akte van uitreiking bedoelde gerechtelijke brief heeft getekend en (iii) de zittingsdatum 3 juni 2019 is. De akte van uitreiking vermeldt voorts dat zij naar waarheid is opgemaakt en is ondertekend door een medewerker van de Interdepartementale Post- en Koeriersdienst (IPKD) Houten.
6. De gerechtelijke brief, waarop de akte van uitreiking in dit verband ziet en voor ontvangst waarvan de verdachte heeft getekend, is de “Dagvaarding van verdachte in hoger beroep”. Deze dagvaarding houdt in:
7. “De advocaat-generaal dagvaardt
8. parketnummer : 21-006422-17
naam | [verdachte] |
voornamen | [...] |
geboren | [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] |
wonende te | [plaats] |
adres | [a-straat 1] |
om te verschijnen op maandag 3 juni 2019 te 15:50 uur, ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Walburgstraat 2-4 te Arnhem, teneinde in hoger beroep terecht te staan terzake van het hem in eerste aanleg tenlastegelegde bij de dagvaarding(en), met inbegrip van eventuele in eerste aanleg door het OM gevorderde en door de rechtbank toegestane wijzigingen, vanwege de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland betekend onder parketnummer 16-135247-17, met verwijzing naar de mededelingen aan de onderzijde van deze dagvaarding.”
Het hof heeft op de terechtzitting van 3 juni 2019 verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte en hem niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep omdat hij niet binnen de termijn van veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, heeft ingediend en hij evenmin ter terechtzitting in hoger beroep mondeling de bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven.
Blijkens de daarvan opgemaakte akte is op 21 oktober 2019 namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof (alsmede tegen alle ter ’s hofs terechtzitting genomen beslissingen).
In de schriftuur wordt onder meer betoogd dat “op basis van de verstrekte akte van uitreiking niet kan worden vastgesteld op welke dagvaarding in hoger beroep de akte van uitreiking betrekking heeft, terwijl kan worden vastgesteld dat verzoeker tot cassatie in de zaak met ressortnummer 21/006172-17 is opgeroepen voor de terechtzitting van 3 juni 2019 te 14:10 uur, dat verzoeker tot cassatie in de zaak met ressortnummer 21/006170-17 is opgeroepen voor de terechtzitting van 3 juni 2019 te 15:00 uur en dat verzoeker tot cassatie in de zaak die thans centraal staat in cassatie is opgeroepen voor de terechtzitting van 3 juni 2019 te 15:50 uur”. Dat op de akte van uitreiking ook het parketnummer van de onderhavige zaak is vermeld zou niet tot de conclusie kunnen leiden dat de desbetreffende dagvaarding aan de verdachte is uitgereikt en hij daarmee op de hoogte is geraakt van de behandeling van zijn strafzaak op 3 juni 2019 om 15:50 uur, waarbij wordt vooropgesteld dat art. 36h, eerste lid, Sv2.eist dat van iedere uitreiking een akte wordt opgemaakt die aan de gestelde eisen voldoet.
10. Uit de hierboven in de randnummers 5 en 6 vermelde gegevens, mede in onderling verband bezien, kan worden afgeleid dat op 3 april 2019 de dagvaarding in hoger beroep met betrekking tot het parketnummer 21-006422-17 – inhoudende om op 3 juni 2019 om 15:50 uur te verschijnen voor het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem – als gerechtelijke brief aan de verdachte in persoon is betekend en uitgereikt. Dit impliceert dat de verdachte op correcte wijze op de hoogte is gesteld van zowel de inhoud van die dagvaarding, als van de dag en het tijdstip waarop de zaak met parketnummer 21-006422-17 op de terechtzitting van het hof zou worden behandeld. Dat op de akte van uitreiking ook nog de andere parketnummers zijn vermeld, maakt dat niet anders. Kennelijk heeft zich hier de situatie voorgedaan dat op één en hetzelfde moment meerdere dagvaardingen aan de verdachte zijn uitgereikt en dat hiervan één akte van uitreiking is opgemaakt. Overigens zij opgemerkt dat art. 36h, eerste lid, Sv zich daartegen niet verzet (en zo ook niet art. 589, eerste lid, oud Sv j° art. 585, tweede lid, oud Sv). Het eerste lid van art. 36h Sv schrijft ter zake enkel voor dat van iedere uitreiking als bedoeld in art. 36b, tweede lid, Sv een akte wordt opgemaakt. Dat is in onderhavige geval gebeurd.
11. Nu het cassatieberoep te laat is ingesteld, kan de verdachte in het beroep niet worden ontvangen.
12. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑01‑2021
Artikel 36h, eerste lid, Sv luidt: “Van iedere uitreiking als bedoeld in artikel 36b, tweede lid, wordt een akte opgemaakt, waarin zijn vermeld: a. de autoriteit van welke de gerechtelijke mededeling uitgaat; b. het nummer van de gerechtelijke mededeling; c. de persoon voor wie de gerechtelijke mededeling bestemd is; d. de persoon aan wie de gerechtelijke mededeling is uitgereikt; e. de plaats van uitreiking; f. de dag en het uur van uitreiking”. Art. 36b, tweede lid, Sv betreft de betekening van een gerechtelijke mededeling (aan een natuurlijke persoon) onder meer door middel van uitreiking.