ABRvS, 14-07-2010, nr. 200907986/1/H2
ECLI:NL:RVS:2010:BN1136
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-07-2010
- Zaaknummer
200907986/1/H2
- LJN
BN1136
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BN1136, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑07‑2010; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2009:BJ7429
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2009:BJ7429
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Bij besluiten van 6 april 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Belastingdienst) de voorschotten huurtoeslag voor de jaren 2008 en 2009 ten behoeve van [appellant A] en [appellant B] voor de bewoning van appartementen van het zogenoemde 'Woonhotel' aan het adres [locatie] te [plaats] op nihil gesteld en voor [appellant C] vanaf 1 mei 2008 tot en met 31 december 2009 op nihil gesteld.
Partij(en)
200907986/1/H2.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] e.a., wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 augustus 2009 in zaken nrs. 09/1829, 09/1831, 09/1832, 09/1833, 09/1834 en 09/1835 in het geding tussen:
[appellant] e.a.
en
Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 6 april 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Belastingdienst) de voorschotten huurtoeslag voor de jaren 2008 en 2009 ten behoeve van [appellant A] en [appellant B] voor de bewoning van appartementen van het zogenoemde 'Woonhotel' aan het adres [locatie] te [plaats] op nihil gesteld en voor [appellant C] vanaf 1 mei 2008 tot en met 31 december 2009 op nihil gesteld.
In het daartegen door [appellant] e.a. ingediende bezwaarschrift is verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de administratieve rechter, met welk verzoek de Belastingdienst heeft ingestemd en het bezwaarschrift ter verdere behandeling naar de rechtbank Rotterdam heeft doorgezonden.
Bij uitspraak van 24 augustus 2009, verzonden op 8 september 2009, heeft de rechtbank Rotterdam het door [appellant A] e.a. ingestelde beroep - voor zover thans van belang - ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 november 2009.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] e.a. hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2010, waar [appellant] e.a., in persoon en bijgestaan door mr. T.A. Nieuwenhuijsen, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. Schütz, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, sub 1, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) wordt onder huurder verstaan: persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is.
2.2.
[appellant] e.a. hebben in 2008 en 2009 appartementen gehuurd in het Woonhotel (hierna: de woonruimte) waarvoor zij huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd hebben gesloten met Woonhotel Rotterdam B.V. (hierna: Woonhotel). In geschil is of [appellant] e.a. met het oog op het kunnen verkrijgen van huurtoeslag als huurders in de zin van de Wht zijn aan te merken. De Belastingdienst heeft aan het niet toekennen van een aanspraak op huurtoeslag ten grondslag gelegd, dat [appellant] e.a. geen huurders zijn in de zin van de Wht, omdat het gebruik van de woonruimte naar zijn aard slechts van korte duur was.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot de slotsom gekomen dat in zijn algemeenheid bij de beantwoording van de vraag of uit de huurovereenkomst volgt dat er sprake is van gebruik als woonruimte dat naar zijn aard slechts van korte duur is, beslissend wordt geacht of partijen, in aanmerking genomen de aard van het gebruik en de aard van de woonruimte, een korte duur voor ogen heeft gestaan en of zij het feitelijk gebruik daartoe hebben beperkt. De rechtbank heeft deze vraag in dit geval bevestigend beantwoord.
2.4.
[appellant] e.a. betogen - samengevat weergegeven - dat de rechtbank aan het begrip 'huurder' in de Wht, en in het bijzonder aan de zinsnede dat het 'een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is', een onjuiste uitleg heeft gegeven. Zij voeren daartoe aan dat de wetgever heeft aangesloten bij de gelijkluidende zinsnede van artikel 7:232, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), en uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak volgt dat de rechtbank deze bepaling zeer terughoudend had moeten uitleggen.
2.4.1.
De begripsomschrijving van huurder van artikel 1, aanhef en onder c en ten eerste, van de Wht is gelijkluidend aan die uit de Huursubsidiewet die aan de Wht voorafging. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II, 1996/1997, 25 090, nr. 3, blz. 28) volgt dat voor de uitleg van het begrip 'van korte duur' kan worden aangesloten bij de jurisprudentie die is ontwikkeld over de vergelijkbare uitsluitingsbepalingen in het Burgerlijk Wetboek en de Huurprijzenwet woonruimte. Gelet op de formulering van deze bepaling moet dit begrip worden beoordeeld in het licht van de aard van het gebruik. Daarbij kan, zoals de rechtbank ook heeft gedaan, naar analogie van het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1999, LJN AA5088, worden gelet op de aard van de woonruimte en hetgeen partijen omtrent de duur van het gebruik voor ogen heeft gestaan.
2.4.2.
In de considerans van de huurovereenkomsten van Woonhotel is vermeld, dat Woonhotel bereid is woonruimte ter beschikking te stellen die door woonoppervlak en mantelfaciliteiten bij uitstek geschikt is voor een verblijf naar verwachting van een beperkte duur en dat, hoewel de huur voor onbepaalde tijd wordt aangegaan, de huurder actief naar een meer definitieve huisvesting op de reguliere huurwoningenmarkt zal zoeken.
Uit de website van het Woonhotel blijkt verder dat de hoofddoelstelling van het Woonhotel is, het oplossen van tijdelijke huisvestingsproblemen door het aanbieden van laagdrempelige en kwalitatief hoogwaardige woonruimte, aan die doelgroepen die verkeren in een knellende woonsituatie en voor wie huisvesting het primaire probleem is en normaliter een dergelijke faciliteit financieel niet binnen het bereik ligt. Het Woonhotel afficheert zich op deze website met het logo 'Woonhotel tijdelijk thuis in een wereldstad'. Voorts staat op de website van het Woonhotel dat de minimale en maximale verblijfsduur twee, respectievelijk zes maanden is. De prijs voor het gebruik van het appartement is inkomensafhankelijk en wordt met 'logiesprijs' aangeduid, de huurders worden als 'gasten' aangeduid en verder blijkt uit de website dat een intake-gesprek plaatsvindt om van aanmelding te komen tot een reservering, waarbij wordt ingeschat of het leefklimaat van het hotel en de woonvorm een passende oplossing bieden voor degene die zich heeft aangemeld.
Volgens het Huishoudelijk reglement van het Woonhotel (hierna: het reglement), dat deel uitmaakt van de huurovereenkomst, controleert het Woonhotel wekelijks of de gast het appartement schoon houdt en behoudt het zich het recht voor het appartement ook buiten de aanwezigheid van de gast te controleren. Het reglement vermeldt verder dat het de gast niet is toegestaan buiten hetgeen tot de inventarislijst behoort, groot huishoudelijke elektrische apparatuur in het appartement te hebben. Voorts is het de gast niet toegestaan eigen inventaris of goederen te plaatsen in het appartement en mag de gast geen posters en andere zaken aan wanden of ramen bevestigen, waarop ook wekelijks door Woonhotel wordt toegezien. Bezoekers moeten volgens het reglement worden aan- en afgemeld bij de receptie en moeten het Woonhotel voor 23.00 uur verlaten.
2.4.3.
Gelet op de, in de considerans van de huurovereenkomsten, de website en het reglement van Woonhotel, gegeven beschrijving van het beoogde gebruik van de woonruimte, is de aard van het gebruik dat [appellant] e.a. daarvan maken, mede gelet op de aard van de woonruimte en hetgeen partijen omtrent de duur van het gebruik voor ogen heeft gestaan, van korte duur.
De korte duur van het gebruik wordt bevestigd door het overzicht van de verblijfsduur dat [appellant] e.a. hebben overgelegd, waaruit blijkt dat deze varieert van een maand tot niet langer dan een jaar. Ter zitting hebben [appellant] e.a. desgevraagd bevestigd dat het gemiddelde verblijf vier tot vijf maanden is. Dat volgens [appellant] e.a. door partijen is beoogd een reguliere huurovereenkomst te sluiten voor onbepaalde tijd, maakt het voorgaande niet anders, aangezien die beweerdelijke bedoeling niet strookt met hetgeen is vermeld in de considerans van de huurovereenkomsten, de website en het reglement van Woonhotel over de doelstelling van Woonhotel en evenmin strookt met de praktijk blijkens het overgelegde overzicht, wat er zij van de representativiteit van dit overzicht. Met de enkele bepaling in de overeenkomst dat die is aangegaan voor onbepaalde tijd is niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik dat partijen in dit geval voor ogen stond van die doelstelling afweek.
Dat het woonoppervlak van 25 tot 35 m2 geschikt is voor het gebruik voor onbepaalde tijd, zoals [appellant] e.a. hebben gesteld, stemt evenmin overeen met de considerans van de huurovereenkomsten, waaruit immers volgt dat de woonruimte geschikt is voor een verblijf naar verwachting van een beperkte duur, zodat ook daarin geen grond is gelegen voor een ander oordeel.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat [appellant] e.a. niet als huurders in de zin van de Wht kunnen worden aangemerkt en dat de Belastingdienst hen terecht op die grond het recht op huurtoeslag heeft ontzegd.
Dat de doelgroep van het Woonhotel dezelfde doelgroep zou zijn als waarop de Wht ziet, maakt dat niet anders.
Het betoog faalt.
2.5.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010
85-615.