Hof Arnhem-Leeuwarden, 20-06-2018, nr. 21-001638-17
ECLI:NL:GHARL:2018:5719
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
20-06-2018
- Zaaknummer
21-001638-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:5719, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑06‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1053
ECLI:NL:GHARL:2017:11129, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 19‑12‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2017:1097
Uitspraak 20‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Mestsilozaak. Bedrijfsongeval bij het reinigen van een mestsilo in Makkinga, waarbij drie mensen om het leven zijn gekomen en een persoon zwaargewond is geraakt. Overtreding van de artikelen 32, 5 en 8 van de Arbeidsomstandighedenwet, en artikel van het 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Het hof heeft het bedrijf dat zich bezighoudt met het mixen en pompen van mest en de feitelijke leidinggever van dit bedrijf veroordeeld wegens overtredingen van de arbeidsomstandighedenwetgeving. De verdediging had gesteld dat het bedrijf voldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen, gelet op de hoeveelheid rundermest die toen nog in de silo zat. Volgens de verdediging is het ongeval veroorzaakt doordat spuiwater aan de rundermest in de silo was toegevoegd, terwijl de veehouder dit niet aan de verdachten had gemeld. Daardoor zouden de verdachten niet hebben geweten dat bij het schoonmaken van de silo levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers ontstond of te verwachten was. Het hof heeft op grond van deskundigenonderzoek vastgesteld dat het toevoegen van spuiwater weliswaar kon leiden tot nog hogere concentraties van levensgevaarlijke gassen, maar dat dit niet wegneemt dat de rundermest die in de silo aanwezig was op zichzelf al voldoende was om te kunnen spreken van levensgevaar of gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid. De verdachten hebben in hun bedrijfsvoering onvoldoende maatregelen getroffen om de werknemers van het bedrijf te beschermen tegen dit gevaar. Vanuit het bedrijf waren ook geen maatregelen getroffen om doeltreffend hulp te kunnen bieden aan de werknemers als het onverhoopt zou misgaan.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001638-17
Uitspraak d.d.: 20 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel van 10 maart 2017 met parketnummer 08-994506-15 in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats en datum] ,
wonende te [adres en woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte is bij het hiervoor genoemde vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel als feitelijke leidinggever ter zake van de overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 december 2017 en 6 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (opzettelijk begaan) en veroordeling ter zake van dit feit tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
(primair):[naam bedrijf] op of omstreeks 19 juni 2013, te of bij [pleegplaats] , althans in Nederland, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen,
immers heeft [naam bedrijf] toen daar in en/of nabij een mestsilo gelegen aan de [locatie] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van genoemde wet, door een of meer van haar werknemer(s) in de zin van genoemde wet, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] arbeid doen of laten verrichten, bestaande die arbeid uit het schoonmaken van die mestsilo, terwijl niet was/werd voldaan aan
- artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers had [naam bedrijf] bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke risico's het schoonmaken van mestsilo's, althans bedoelde mestsilo, voor werknemers met zich (mee) bracht en/of
- artikel 3.5g lid 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers, terwijl het niet mogelijk was om de maatregelen, bedoeld in artikel 3.5g lid 2 van genoemd besluit te nemen en het noodzakelijk was zich in de gevaarlijke atmosfeer (in bedoelde mestsilo), bedoeld in artikel 3.5g lid 1 van genoemd besluit te begeven, werd die [slachtoffer 1] niet permanent geobserveerd en/of werden geen doeltreffende maatregelen genomen on die [slachtoffer 1] bij direct gevaar onmiddellijk op doeltreffende wijze hulp te bieden en/of
- artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers had [naam bedrijf] er niet voor gezorgd dat die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten het schoonmaken van mestsilo's, althans bedoelde mestsilo, en de daaraan verbonden risico's en/of alsmede over de maatregelen die erop gericht waren deze risico's te voorkomen of te beperken en/of
- artikel 8 lid 4 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers had [naam bedrijf] niet, althans onvoldoende, toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de risico's bij het schoonmaken van die mestsilo, althans mestsilo's (vastgelegd in het "Werkplan veiligheid voor schoonspuiten/ reinigen mestsilo/mestputten") en/of niet, althans onvoldoende, toegezien op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen,
terwijl daardoor, naar [naam bedrijf] wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemer(s), althans levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer van die werknemers, ontstond of te verwachten was, zulks terwijl verdachte aan deze verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;(subsidiair):op of omstreeks 19 juni 2013, te of [pleegplaats] althans in Nederland, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, niet heeft voldaan aan de verplichting tot het naleven van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van artikel 16, artikel 20, eerste lid en artikel 24, negende lid van de Arbeidsomstandighedenwet vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of deze maatregel is bepaald,
immers heeft [naam bedrijf] toen daar in een mestsilo gelegen aan de [locatie] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van genoemde wet, waarin het niet mogelijk was om de maatregelen, bedoeld in artikel 3.5g. lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit te nemen en het noodzakelijk was zich in de gevaarlijke atmosfeer, bedoeld in artikel 3.5g. lid 1 van genoemd besluit te begeven, een van haar werknemers in de zin van genoemde wet, te weten J.H. van der Veer arbeid doen of laten verrichten, bestaande die arbeid uit het leegmaken en/of schoonmaken van die mestsilo, terwijl niet werd voldaan aan de verplichting dat [slachtoffer 1] tijdens die arbeid permanent werd geobserveerd en/of werden geen doeltreffende maatregelen genomen om die [slachtoffer 1] bij direct gevaar onmiddellijk op doeltreffende wijze hulp te bieden,
zulks terwijl verdachte aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De raadsman heeft bepleit dat geen hoger beroep openstond tegen de beslissing van de rechtbank tot vrijspraak van het gestelde achter het vierde aandachtsstreepje in de tenlastelegging en dat dit deel van de tenlastelegging daarom in hoger beroep niet aan de orde kan komen. Hiertoe is aangevoerd dat sprake is van een impliciet cumulatieve tenlastelegging, waarbij verschillende gedragingen ten laste zijn gelegd, telkens gebaseerd op een andere bepaling uit de arbeidsregelgeving.
De advocaat-generaal heeft zich ter zitting van het hof op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging niet moet worden opgevat als impliciet cumulatief, omdat handelen in strijd met artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet ten laste is gelegd, met daarbij de uitwerking in verschillende aandachtsstreepjes.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Het openbaar ministerie komt vrijheid toe ten aanzien van de wijze waarop feiten ten laste worden gelegd. Als uitgangspunt geldt dat de bedoeling van de steller van tenlastelegging moet worden gerespecteerd. In dit geval heeft de steller van de tenlastelegging ervoor gekozen om het geheel van de aan verdachte verweten gedragingen in één feit op te nemen, uitgewerkt in een viertal aandachtsstreepjes, in een primaire en een subsidiaire variant. Ter zitting heeft de advocaat-generaal verklaard dat hij het vierde aandachtsstreepje niet als impliciet cumulatief onderdeel van de tenlastelegging beschouwt. Het hof begrijpt aldus dat het openbaar ministerie de tenlastelegging als een samenhangend geheel beschouwt en niet als los van elkaar staande strafbare feiten. Die uitleg is niet onverenigbaar met de wijze waarop de tenlastelegging is geformuleerd. Daarom ziet het hof in de omstandigheid dat de rechtbank het gestelde achter het vierde aandachtsstreepje niet bewezen heeft verklaard geen reden om het hoger beroep van de verdachte ten aanzien van dit vierde aandachtsstreepje niet-ontvankelijk te verklaren. Het verweer wordt verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Vaststelling van de feitelijke gang van zaken
De verdachte is de feitelijk leidinggevende van een onderneming die zich bezighoudt met werkzaamheden betreffende het mixen en pompen van mest, het reinigen van mestsilo's en het verrichten van onderhoud en reparaties aan mestopslagen. [naam 1] exploiteerde in maatschapsverband met zijn zoon een melkveehouderij in [pleegplaats] .
[naam 1] is met verdachtes onderneming overeengekomen dat deze de mestsilo op het erf van de melkveehouderij zou reinigen en de defecte mixer in de silo zou repareren. Het betrof een ronde stalen silo van 5.60 meter hoog en een diameter van 14.51 meter, met een dak van zeildoek. In de silo bevond zich nog een hoeveelheid mest.
Op 19 juni 2013 omstreeks 6:30 uur zijn twee medewerkers van verdachtes onderneming, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , aangekomen op de melkveehouderij. Rond 7:30 uur zijn zij begonnen met de schoonmaakwerkzaamheden in de silo. Zowel aan de binnen- als de buitenzijde van de silo hadden zij een ladder geplaatst. [slachtoffer 1] bevond zich in de silo en [slachtoffer 2] stond op de ladder aan buitenzijde, bij de rand van het dak van de silo, om toezicht op [slachtoffer 1] te houden. [slachtoffer 1] spoot de silo schoon met water, met behulp van een hogedrukslang. Het water en de weggespoten mest werden door medewerkers van een loonbedrijf, onder wie [medewerker] , weggezogen en afgevoerd.
De uitrusting van [slachtoffer 1] bestond uit een ademluchtkap. De ademluchtkap was met een lange flexibele luchtslang verbonden met één elektrisch aangedreven compressor, die naast de silo was geplaatst. Bij dit type adembeschermingsapparatuur zorgt overdruk in het masker voor de toevoer van frisse ademlucht. [slachtoffer 1] beschikte verder over een multigasdetector, die was voorzien van een zuurstofsensor, een waterstofsulfidemetersensor en een methaansensor.
Rond 11 uur ging er iets mis in de silo. [slachtoffer 2] riep om hulp en ging de silo in, zonder enige vorm van ademluchtvoorziening. Ook de op dat moment aanwezige werknemer van het loonbedrijf ging zonder ademluchtbescherming de silo in, evenals de toegesnelde zoon van de veehouder, [slachtoffer 3] . De werknemers van verdachtes onderneming en de zoon van de veehouder zijn in de silo onwel geworden en overleden. De medewerker van het loonbedrijf is zwaargewond naar het ziekenhuis vervoerd. Hij heeft restgevolgen aan het ongeval overgehouden.
Uit het toxicologische en pathologische verslag dat betrekking heeft op [slachtoffer 1] kan worden geconcludeerd dat [slachtoffer 1] is overleden als gevolg van een in de silo opgelopen hoge concentratie waterstofsulfaat en thiosulfaat, al dan niet in combinatie met methaan. Ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn hieraan overleden.
Bewijsoverwegingen
Het hof stelt op grond van de feitelijke en de juridische rol van de verdachte (als enig bestuurder van [naam bedrijf] .) vast dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan [naam bedrijf] . ter zake van de ten laste gelegde gedragingen.
De verdediging bestrijdt dat verdachtes onderneming wist of redelijkerwijs moest weten, dat bij het schoonmaken van de silo levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers, althans levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer van die werknemers, ontstond of te verwachten was, omdat de veehouder [naam 1] ten onrechte niet had gemeld dat zich spuiwater in de silo bevond. Volgens de verdediging is het ongeval uitsluitend te wijten aan de toevoeging van spuiwater en zou de bij de aanvang van de werkzaamheden in de silo aanwezige hoeveelheid rundermest geen levensgevaar of gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid kunnen opleveren. In dit verband is gesteld dat de conclusie in de rapportage over het effect van de toevoeging van spuiwater aan mest van juli 2016, van [deskundige 1] en [deskundige 2] , werkzaam bij Wageningen UR Livestock Research, "dat ook in geval er geen spuiwater wordt toegevoegd, dodelijke concentraties verstikkende gassen waaronder H2S kunnen ontstaan bij het mixen en verpompen", niet gebaseerd is op deugdelijk onderzoek. De rechtbank heeft deze rapportage mede ten grondslag gelegd aan haar conclusie dat verdachtes onderneming onder deze omstandigheden haar werknemers niet had mogen opdragen om de betreffende werkzaamheden te verrichten.
Het hof stelt vast dat [deskundige 1] en [deskundige 2] in hun rapportage over het effect van de toevoeging van spuiwater aan mest hebben gesteld: "Ook als geen spuiwater in mest aanwezig is, kan een dodelijke hoeveelheid verstikkende gassen en H2S vrijkomen (Counotte et al, 1998)" [in plaats van 1998 leest het hof hier: 1988]. In de literatuurlijst bij deze rapportage is onder andere opgenomen: "Counotte, G.H.M., B. van Keulen, G.W. Lieben, E. Mulder, L.T. van der Veen, D. Verbiesen en P. Zandstra, 1988. Gevaren bij het mixen van mengmest in ligboxenstallen: het vrijkomen van zwavelwaterstofgas en blauwzuurgas. Arbeidsinspectie regio Noord te Groningen, Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord Nederland, Gezondheidsdienst voor Dieren in Overijssel en Flevoland". Voor zover de verdediging stelt dat het onderzoek en de verklaringen ter zitting van Verdoes en De Buisonjé de conclusie niet kunnen dragen, dat de aanwezigheid van een hoeveelheid rundermest in een silo als hier aan de orde op zichzelf al levensgevaarlijk is, is dat een terechte constatering. Genoemde deskundigen hebben daar zelf geen onderzoek naar verricht, terwijl zij desgevraagd ter zitting niet konden onderbouwen waarop hun conclusie is gestoeld dat rundermest in situaties als hier aan de orde levensgevaarlijk is. Dit betekent dat de verdediging terecht heeft gesteld dat de rapportage van [deskundige 1] en [deskundige 2] , en hun verklaringen als deskundige ter zitting, niet voor het bewijs van het desbetreffende deel van de tenlastelegging kunnen worden gebruikt.
Het vorenstaande neemt niet weg dat het onderzoek van Counotte et al. wel een rol kan spelen voor het bewijs. Dit rapport is als bijlage bij het proces-verbaal gevoegd van [deskundige 3] en [deskundige 4] , arbeidsinspecteurs van de Inspectie SZW, evenals een deskundigenrapportage van [deskundige 5] , specialistisch inspecteur Arbeidshygiëne en Chemische veiligheid bij het Expertisecentrum van de Directie Arbeidsomstandigheden van het ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid.
Het rapport van Counotte et al. is gestoeld op een onderzoek naar vrijkomende gassen bij het mixen van mest in mestkelders. Het onderzoek betrof 22 representatief geachte rundveehouderijen en strekte zich uit over het gehele jaar om seizoensgebonden invloeden uit te kunnen sluiten. De onderzoekers hebben, onder andere, het volgende geconcludeerd. Zwavelwaterstof en cyanidegas zijn in dermate uitzonderlijk hoge concentraties aanwezig, dat zij afzonderlijk een acute dood tot gevolg kunnen hebben, nog afgezien van het kooldioxide-effect. Vooralsnog moet worden aangenomen dat bij een optredende vergiftiging de zwavelwaterstof een overheersende rol zal spelen. De diepte van de kelder of de hoeveelheid mest die was opgeslagen in de kelder, had geen invloed op de concentratie van de gassen. Er zijn vele factoren die invloed hebben op de hoogte van de gevonden gasconcentraties. Geen enkele factor kan als zodanig overheersend worden beschouwd. Dit betekent dat er noch een garantie kan worden gegeven ten aanzien van de veiligheid, noch een verklaring voor de opgetreden gasconcentraties.
Aan de rapportage van [deskundige 5] ontleent het hof de volgende passages. Het komt voor dat spuiwater, afkomstig uit luchtwassers gebruikt in de varkenshouderij, wordt toegevoegd aan mest. Bij menging van spuiwater en mest kan zwavelwaterstof vrijkomen. Het is mogelijk dat de totale hoeveelheid zwavelwaterstof uit een stilstaande laag mest waaraan spuiwater is toegevoegd hoger kan uitvallen dan uit rundermest alleen. Voor de te treffen maatregelen maakt dit gezien het feit dat uit rundermest al dodelijke concentraties mestgassen kunnen voorkomen geen verschil. Een mestsilo moet gezien worden als een besloten ruimte. In een mestsilo, waarin mest aanwezig is, moet altijd uitgegaan worden van een situatie met direct levens- of gezondheidsgevaar. Plotseling kan er een hoeveelheid gevaarlijke stoffen vrijkomen die direct gevaar voor leven kan veroorzaken. Voor rundermest, wanneer er anaerobe vergisting kan plaatsvinden, zijn bij metingen tijdens mixen waarden vastgesteld die tot honderden ppm’s zwavelwaterstof oplopen. Een dergelijke concentratie kan dodelijk zijn (hetgeen bij eerdere ongevallen, zoals het overlijden van twee personen bij het mixen van mest in St. Nicolaasga in 2008, het geval is geweest, zie ook het rapport van de OVV, bijlage ADM-004 van het onderzoeksdossier RENDEUX van de Politie voor een overzicht van ongevallen). Bij de werkzaamheden in de mestsilo in [pleegplaats] moest van te voren uitgegaan worden van een situatie die potentieel levensbedreigend was. Hierop hadden de maatregelen bij de werkzaamheden afgestemd moeten worden. Het werkplan dat beschikbaar was geeft onvoldoende houvast voor het veilig uitvoeren van de werkzaamheden in een silo.
Verdachte heeft verklaard dat hij de folder "Mest, stink er niet in" van de Stichting Gezondheidszorg Agrarische Sector (STIGAS) kende. In deze folder staat onder andere de volgende vuistregel: "Ga er altijd vanuit dat gevaarlijke gassen in de opslag- en giertank aanwezig zijn en dat er bovendien een gebrek aan zuurstof is".
Het hof ziet geen aanleiding om de conclusies uit het onderzoek van Counotte et al. over de aanwezigheid van gevaarlijke gassen in mestkelders en het vrijkomen van die gassen bij mixen niet van overeenkomstige toepassing te achten op de situatie in de silo waarin de werknemers van verdachte op 19 juni 2013 aan het werk zijn gegaan. Hoewel achteraf niet exact meer kon worden vastgesteld hoeveel mest zich bij de aanvang van de werkzaamheden in de silo bevond, is voldoende gebleken dat sprake was van een zodanige hoeveelheid rundermest dat de enkele aanwezigheid daarvan al levensgevaar of gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid met zich meebracht, in aanmerking genomen de conclusie uit het onderzoek van Counotte et al. dat de diepte van de kelder of de hoeveelheid mest die was opgeslagen in de kelder geen invloed had op de concentratie van de gassen. Dat dit gevaar waarschijnlijk nog groter zou zijn geweest als gevolg van de toevoeging van spuiwater, terwijl achteraf evenmin kon worden vastgesteld welke hoeveelheid hiervan nog in de silo aanwezig was, maakt dit oordeel niet anders. Evenmin kan aan dit oordeel afdoen dat [naam 1] niet aan verdachte heeft meegedeeld dat spuiwater aan de silo was toegevoegd. Ook de door de verdediging ingeschakelde deskundige [deskundige 7] , die heeft gerapporteerd over de invloed van spuiwater, heeft desgevraagd ter zitting erkend dat de in de silo aanwezige hoeveelheid mest ook zonder de toevoeging van spuiwater levensbedreigende gassen kon bevatten. Het hof ziet geen aanleiding om het door de verdediging overgelegde rapport gasmetingen van mestopslagadvies Knijnenburg in zijn overwegingen te betrekken, omdat dit rapport niet kan worden beschouwd als een onafhankelijk deskundigenadvies dat is gebaseerd op een deugdelijk wetenschappelijk onderzoek.
In aanmerking genomen het onderzoek van Counotte et al., de rapportage van [deskundige 8] en de verklaring van verdachte dat hij bekend was met vorengenoemde folder van STIGAS, en gezien het op de silo waarin de werkzaamheden werden verricht aangebrachte bord waarmee gewaarschuwd wordt voor levensgevaarlijke gassen, acht het hof bewezen dat verdachtes onderneming redelijkerwijs moest weten dat bij de uitvoering van de opgedragen werkzaamheden zonder het treffen van adequate arbeidsveiligheidsmaatregelen levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de werknemer(s) te verwachten was.
Ten aanzien van de achter de aandachtsstreepjes in de tenlastelegging opgenomen feiten en omstandigheden, die de vraag betreffen of adequate arbeidsveiligheidsmaatregelen zijn getroffen, overweegt het hof nog het volgende.
Het hof acht bewezen dat verdachtes onderneming bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet heeft voldaan aan de verplichting schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke risico's het schoonmaken van mestsilo's voor werknemers met zich (mee) bracht. Weliswaar is uit de stukken gebleken dat verdachte een Risico-inventarisatie en -evaluatie heeft laten opmaken (d.d. 10 maart 2009, opgemaakt door [deskundige 6] , adviseur van STIGAS) en in aanvulling daarop een Taak- Risicoanalyse (d.d. 14 maart 2013), maar deze zien niet op de reiniging van mestsilo's.
Verdachtes onderneming beschikte ten tijde van het ongeval over een door verdachte opgesteld "Werkplan veiligheid voor schoonspuiten/reinigen mestsilo/mestputten". Dit werkplan zou vlak voor het ongeval binnen het bedrijf van verdachte zijn uitgezet. Zoals [deskundige 8] in zijn rapportage heeft vastgesteld zijn niet alle benodigde handelingen om veilig te kunnen werken in het werkplan uitgewerkt, is geen aandacht besteed aan preventieve maatregelen en is niet aangegeven wat er moet gebeuren als sprake is van een afwijkende situatie.
Vast staat dat tijde van de werkzaamheden geen doeltreffende maatregelen waren getroffen om [slachtoffer 1] bij direct gevaar onmiddellijk op doeltreffende wijze hulp te bieden. [slachtoffer 2] beschikte niet over een (deugdelijke) ademluchtvoorziening als perslucht waarmee hij [slachtoffer 1] in geval van nood kon benaderen. Het bellen van het alarmnummer kan niet als een noodmaatregel worden beschouwd.
Op 9 juli 2013 is [deskundige 6] door de verbalisanten gehoord. Hij heeft toen verklaard dat hij in 2009 samen met verdachte een Risico-inventarisatie en -evaluatie heeft opgemaakt. Hij heeft deze naar verdachte verstuurd, vergezeld van de folder "Mestgassen, stink er niet in". Uit zijn verklaring volgt dat het onderwerp "schoonmaken van mestsilo's" wel aan de orde is geweest, maar dat dit onderwerp niet nader is uitgewerkt in de Risico-inventarisatie en -evaluatie. Verder heeft hij verklaard dat het werkplan van verdachte hem niet bekend is.
In aanmerking genomen dat een risico-inventarisatie en -evaluatie ontbrak die betrekking had op het reinigen en schoonmaken van mestsilo's en het werkplan - als de werknemers van verdachtes onderneming daarvan al kennis hebben kunnen dragen - niet alle benodigde handelingen opsomde om veilig te kunnen werken uitwerkt en evenmin inzicht geeft in te treffen preventieve maatregelen en wat er moet gebeuren bij afwijkende situaties is het hof, gezien de rapportage van Kuper, van oordeel dat verdachtes onderneming haar werknemers niet doeltreffend heeft ingelicht over de te verrichten werkzaamheden (het schoonmaken van de mestsilo) en de daaraan verbonden risico's en over de maatregelen die erop gericht waren deze risico's te voorkomen of te beperken.
Voor zover in het werkplan instructies waren opgenomen zijn die onvoldoende nageleefd. Zo was er in strijd met de instructies geen tweede compressor aanwezig bij de werkzaamheden in [pleegplaats] . Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de eerste keren bij het schoonmaken van een silo meeging en dat de werknemers zich daarna zelf moesten redden. Tegenover de politie heeft hij verklaard dat er geen toezicht was, maar dat er van tevoren goed werd overlegd en dat hij telefonisch bereikbaar was. Hij heeft verder verklaard dat werknemer [naam 2] een toezichthoudende functie had, maar dat de werknemers zelf goed moesten opletten. [naam 2] heeft verklaard dat hij wel eens op de werklocaties kwam, maar meestal niet. Het hof concludeert dat het achter het vierde aandachtsstreepje bedoelde toezicht vrijwel geheel ontbrak. De conclusie is dat verdachtes onderneming aldus geen adequate arbeidsveiligheidsmaatregelen heeft getroffen.
Naar het oordeel van het hof moest verdachtes onderneming, in aanmerking genomen het gevaarlijke karakter van de in en nabij de silo te verrichten werkzaamheden, redelijkerwijs weten dat door het niet treffen van deze arbeidsveiligheidsmaatregelen, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de werknemer(s) te verwachten was, terwijl de verdachte aan de ten laste gelegde gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven. Gelet hierop kan het primair ten laste gelegde worden bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[naam bedrijf] op 19 juni 2013, te of bij [pleegplaats] , als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen,
immers heeft [naam bedrijf] toen daar in en/of nabij een mestsilo gelegen aan de [locatie] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van genoemde wet, door een of meer van haar werknemer(s) in de zin van genoemde wet, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , arbeid doen of laten verrichten, bestaande die arbeid uit het schoonmaken van die mestsilo, terwijl niet was/werd voldaan aan
- artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers had [naam bedrijf] bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke risico's het schoonmaken van mestsilo's voor werknemers met zich (mee) bracht en
- artikel 3.5g lid 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers, terwijl het niet mogelijk was om de maatregelen, bedoeld in artikel 3.5g lid 2 van genoemd besluit te nemen en het noodzakelijk was zich in de gevaarlijke atmosfeer (in bedoelde mestsilo), bedoeld in artikel 3.5g lid 1 van genoemd besluit te begeven, werden geen doeltreffende maatregelen genomen on die [slachtoffer 1] bij direct gevaar onmiddellijk op doeltreffende wijze hulp te bieden en
- artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers had [naam bedrijf] er niet voor gezorgd dat die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten het schoonmaken van bedoelde mestsilo, en de daaraan verbonden risico's alsmede over de maatregelen die erop gericht waren deze risico's te voorkomen of te beperken en
- artikel 8 lid 4 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers had [naam bedrijf] niet toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de risico's bij het schoonmaken van die mestsilo, althans mestsilo's (vastgelegd in het "Werkplan veiligheid voor schoonspuiten/ reinigen mestsilo/mestputten"),
terwijl daardoor, naar [naam bedrijf] wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemer(s) te verwachten was,
zulks terwijl verdachte aan deze verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De tenlastelegging - en daarmee de beoordeling van het hof - is toegespitst op bepalingen die betrekking hebben op de Arbeidsomstandighedenwetgeving. Dit heeft tot gevolg dat verdachte alleen ten aanzien van de medewerkers van [naam bedrijf] een strafrechtelijk verwijt wordt gemaakt (en niet ook ten aanzien van de andere slachtoffers). Het hof hecht er in dit verband aan op te merken zich er zeer van bewust te zijn dat dit voorval grote, onuitwisbare gevolgen heeft gehad, ook voor de nabestaanden van de niet in de tenlastelegging genoemde persoon. Vier personen zijn bedwelmd door mestgassen en drie van hen zijn overleden. Het overlijden van deze personen heeft onherstelbaar leed bij de nabestaanden tot gevolg gehad.
Verdachte heeft als feitelijke leidinggever van zijn onderneming [naam bedrijf] gehandeld in strijd met bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet en daarop berustende bepalingen terwijl daardoor, naar verdachte, in aanmerking genomen de door haar werknemers te verrichten werkzaamheden, redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemers te verwachten was. Dat gevaar heeft zich verwezenlijkt: twee werknemers van [naam bedrijf] zijn overleden. Verdachte heeft niet toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de risico's bij het schoonmaken van de mestsilo en is in ernstige mate tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht ter bescherming van de gezondheid en het welzijn van de werknemers van zijn onderneming bij het uitvoeren van de aan hen opgedragen werkzaamheden. Werknemers moeten erop kunnen vertrouwen dat in alle omstandigheden voldoende maatregelen zijn genomen om hun veiligheid en welzijn in verband met hun werkzaamheden zo goed mogelijk te waarborgen.
Het hof heeft bij de straftoemeting een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 mei 2018 betrokken. Daaruit is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk tot een straf is veroordeeld.
Alles afwegend acht het hof oplegging van een de in eerste aanleg opgelegde straffen - een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis - passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het primair bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 20 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Schuijlenburg en de griffier zijn buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen.
Uitspraak 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Tussenarrest naar aanleiding van de regiezitting in hoger beroep, houdende een reactie van het gerechtshof op onderzoekwensen en standpunten van de verdachte en de verdediging.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001638-17
Uitspraak d.d.: 19 december 2017
Tegenspraak
Tussenarrest van de economische kamer, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel van 10 maart 2017 met het parketnummer 08-994506-15 in de strafzaak van de verdachte
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft op 22 maart 2017 tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij dat vonnis heeft de economische kamer van de rechtbank de verdachte ter zake van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door honderdtwintig dagen hechtenis,
alsmede tot een voorwaardelijke ontzetting van het recht tot het uitoefenen van het beroep van leiding geven aan werkzaamheden met betrekking tot het schoonmaken van mestsilo’s voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Bedoelde overtreding zou hebben plaatsgevonden op 19 juni 2013 toen twee werknemers van de verdachte schoonmaakwerkzaamheden verrichtten in/aan de mestsilo van veehouder [betrokkene] .
Onderzoek van de zaak
Dit tussenarrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 5 december 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, en de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep van
5 december 2017 in het kader van deze regiezitting is aangevoerd.
Verzoeken en standpunten van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft het gerechtshof bij appelschriftuur van 12 april 2017 en ter terechtzitting van 5 december 2017 verzocht een nader onderzoek, in de vorm van een proefopstelling, te gelasten naar de invloed van het toevoegen van spuiwater aan rundermest.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 5 december 2017 het verzoek aldus toegelicht, dat het hof begrijpt dat verzocht wordt onderzoek te gelasten naar de vraag of de aanwezigheid van een hoeveelheid mest die vergelijkbaar is met de hoeveelheid mest en andere stoffen die zich ten tijde van het ongeval in de silo bevond, uitgaande van de veronderstelling dat daar geen spuiwater aan zou zijn toegevoegd, met zich meebrengt dat rekening zou moeten worden gehouden met de aanwezigheid van gevaarlijke, dan wel potentieel dodelijke, gassen in die silo.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting van 5 december 2017 gesteld dat het in deze zaak verrichte onderzoek door Verdoes en De Buisonjé van Wageningen UR Livestock Research niet een onafhankelijk deskundigenonderzoek betreft. Hiertoe is aangevoerd dat de verdediging uit informatie op het internet is gebleken dat de Landbouwuniversiteit Wageningen (LU Wageningen) zakelijke banden heeft met het bedrijf [naam firma] , gevestigd te Duitsland. Deze firma handelt en adviseert inzake onder andere spuiwater. [naam firma] werkt aldus de mededeling op het internet samen met onder meer de LU Wageningen. De veehouder die opdracht heeft gegeven tot het reinigen van de onderhavige mestsilo, [betrokkene] werkt als vertegenwoordiger voor de firma [naam firma] . Vanwege het mengen van spuiwater met de mest en de connectie van [betrokkene] , middels zijn werkzaamheden voor het bedrijf [naam firma] , is de stelling van de verdediging dat de LU Wageningen geen onafhankelijk onderzoek heeft gedaan. De raadsman van de verdachte heeft gesteld dat de verdachte recht heeft op een ander onderzoek, waarbij niet getwijfeld kan worden aan de onafhankelijkheid van de onderzoeker(s).
De verdachte heeft ter terechtzitting van 5 december 2017 gesteld dat hij vraagtekens stelt bij conclusies die de onderzoekers van Wageningen UR Livestock Research hebben getrokken, met name waar het gaat om de conclusie dat in de mestsilo van veehouder [betrokkene] op 19 juni 2013 ten tijde van het fatale incident (nog) gasontwikkeling zou kunnen voorkomen, ook wanneer geen spuiwater zou zijn toegevoegd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de verdachte en zijn raadsman gevraagde nader onderzoek niet noodzakelijk is en dat er geen twijfel bestaat over de onafhankelijkheid en deskundigheid van de onderzoekers van Wageningen UR Livestock Research.
Beoordeling
Op de verzoeken van de verdediging is van toepassing het noodzaakcriterium.
Gelet op de inhoud van de tenlastelegging en de omstandigheid dat de onafhankelijkheid van voor het onderzoek van de zaak te gebruiken verklaringen en onderzoeken van deskundigen boven redelijke twijfel verheven dient te zijn, acht het gerechtshof het noodzakelijk dat op een nader te bepalen onderzoek ter terechtzitting de onderzoekers van Wageningen UR Livestock Research allereerst kunnen worden ondervraagd omtrent de stellingen van de verdediging met betrekking tot de onafhankelijkheid van de onderzoekers, alsmede hun deskundigheid. Afhankelijk van de beoordeling hiervan door het hof, zullen deze onderzoekers vervolgens kunnen worden ondervraagd over de invloed van het toevoegen van spuiwater aan rundermest, meer in het bijzonder de vraag naar de mogelijke uitstoot van gassen door rundermest in een silo in een situatie als de onderhavige, zonder dat daaraan spuiwater is toegevoegd.
Ook de heer Kuper, die (mede) hierop is ingegaan in het door hem opgestelde onderzoeksrapport, dient hierover te worden bevraagd.
Het gerechtshof acht, gelet op de tenlastelegging, de beantwoording van vorenbedoelde vragen noodzakelijk voor de beantwoording van de bewijsvraag, met name betreffende de al dan niet aanwezige gevaarzetting, alsmede de vraag naar de verwijtbaarheid van de verdachte in dezen en de vraag naar een mogelijke strafrechtelijke afdoening.
Het bovenstaande brengt met zich mee dat tegen een nader te bepalen terechtzitting zullen worden opgeroepen:
- -
N. Verdoes, werkzaam bij Wageningen UR Livestock Research;
- -
F.E. de Buisonje, werkzaam bij Wageningen UR Livestock Research;
- -
S.N. Kuper, specialistisch inspecteur Arbeidshygiëne & Chemische Veiligheid van het Expertisecentrum van de directie Arbeidsomstandigheden van de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Het gerechtshof zal hiertoe het onderzoek schorsen voor onbepaalde tijd.
Gelet op het vorenstaande zal het gerechtshof de door de verdediging geformuleerde onderzoekswensen vooralsnog afwijzen.
BESLISSING
Het hof:
bepaalt dat het onderzoek voor onbepaalde tijd wordt geschorst en dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting
beveelt de oproeping van de verdachte tegen de dag en het tijdstip van deze nader te bepalen terechtzitting, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van de verdachte
beveelt de oproeping van de getuigen-deskundigen N. Verdoes, F.E. de Buisonje en
S.N. Kuper tegen de dag en het tijdstip van deze nader te bepalen terechtzitting.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 19 december 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.