Zie het door mij bijgevoegde email bericht van 9 februari 2017 van N. van den Broek, administratief medewerker bij de strafgriffie van de rechtbank Maastricht.
HR, 28-03-2017, nr. 16/02929
ECLI:NL:HR:2017:528
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-03-2017
- Zaaknummer
16/02929
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:528, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑03‑2017; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:197, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:197, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑02‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:528, Gevolgd
- Wetingang
art. 552a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0166
NbSr 2017/159
Uitspraak 28‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag op geldbedrag onder klager. Gegronde klacht over het oordeel van de Rb dat klager niet als rechthebbende op het geldbedrag van ongeveer € 45.000,- kan worden aangemerkt. Oordeel van Rb dat in strafvonnis is bepaald dat geldbedrag dient te worden bewaard voor de rechthebbende, is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat in het vonnis “de overige in beslag genomen voorwerpen” waarvan de bewaring t.b.v. de rechthebbende wordt gelast, niet zijn gespecificeerd.
Partij(en)
28 maart 2017
Strafkamer
nr. S 16/02929 B
SG/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 mei 2016, nummer RK 16/254, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het beklag.
2.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"5.3 De inhoudelijke beoordeling
5.3.1
De vaststelling van de feiten
Op 7 januari 2009 heeft onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden van de woning van klager aan de [a-straat 1] te Sittard. Tijdens deze doorzoeking werden een aantal voorwerpen inbeslaggenomen, waaronder het geldbedrag van € 45.000,00.
Klager werd verdacht van het overtreden van de opiumwet en is veroordeeld door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Limburg tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hoger beroep tegen dat vonnis is na intrekking op 19 november 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van het geldbedrag is bepaald dat het bewaard dient te worden voor de rechthebbende.
5.3.2
De derde belanghebbende
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan de klager als belanghebbende dient te worden aangemerkt. Bij gebrek aan nadere informatie van de officier van justitie heeft de rechtbank dit niet kunnen vaststellen, zodat de rechtbank maar tot de conclusie komt dat haar op dit moment niets is van gebleken.
5.3.3
De toetsing
Nu de beslissing van rechtbank tot bewaring van het geldbedrag voor de rechthebbende in kracht van gewijsde is gegaan, is er geen sprake meer van een strafvorderlijk belang bij het inbeslaghouden van het geldbedrag.
Gelet op de beslissing van de rechtbank het geldbedrag te bewaren voor de rechthebbende, is de rechtbank van oordeel dat voor de rechtbank op basis van de huidige gegevens in het dossier duidelijk is dat klager niet als rechthebbende op het geld kan worden aangemerkt. Anders was er in het vonnis wel bepaald dat het bedrag aan klager zou moeten worden teruggegeven. Nu klager geen nieuwe informatie heeft verstrekt op basis waarvan de rechtbank alsnog klager als rechthebbende zou moeten aanmerken, komt de rechtbank tot het oordeel dat het bezwaarschrift van klager afgewezen dient te worden.
De rechtbank zal het beklag dan ook ongegrond verklaren."
2.3.
Bij de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434, eerste lid, Sv toegezonden stukken bevindt zich een vonnis van de Rechtbank Maastricht van 14 juli 2010 met parketnummer 03/864002-08. Dit vonnis, dat onherroepelijk is, houdt het volgende in:
"6. Het beslag
De officier van justitie heeft gevorderd om de drie auto's die onder verdachte in beslag zijn genomen verbeurd te verklaren. Over de overige items op de beslaglijst heeft zij zich niet uitgelaten. De verdediging heeft ten aanzien van het beslag niets naar voren gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de volgende in beslag genomen voorwerpen: vuilniszak, pakketpost, verpakkingsmateriaal, Seat Toledo [AA-00-BB], Skoda Octavia [CC-00-DD] en de Toyota Avensis [EE-00-FF], alsmede het aankoopbewijs voertuig [EE-00-FF] verbeurd dienen te worden verklaard omdat het voorwerpen zijn waarmee de feiten zijn begaan.
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de overige in beslag genomen voorwerpen.
(...)
8. De beslissing
(...)
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen vuilniszak, pakketpost, verpakkingsmateriaal, Seat Toledo, Skoda Octavia en de Toyota Avensis;
- gelast dat de overige in beslag genomen goederen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende."
2.4.
De Rechtbank heeft aan haar oordeel dat de klager niet als rechthebbende op het geld kan worden aangemerkt ten grondslag gelegd dat in het onder 2.3 weergegeven vonnis is bepaald dat het geldbedrag van ongeveer € 45.000,- waarvan de teruggave door de klager wordt gevraagd, dient te worden bewaard voor de rechthebbende. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat in het vonnis "de overige in beslag genomen voorwerpen" waarvan de bewaring ten behoeve van de rechthebbende wordt gelast niet door de Rechtbank zijn gespecificeerd.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2017.
Conclusie 28‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag op geldbedrag onder klager. Gegronde klacht over het oordeel van de Rb dat klager niet als rechthebbende op het geldbedrag van ongeveer € 45.000,- kan worden aangemerkt. Oordeel van Rb dat in strafvonnis is bepaald dat geldbedrag dient te worden bewaard voor de rechthebbende, is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat in het vonnis “de overige in beslag genomen voorwerpen” waarvan de bewaring t.b.v. de rechthebbende wordt gelast, niet zijn gespecificeerd.
Nr. 16/02929 B Zitting: 28 februari 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [klager] |
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 17 mei 2016 het klaagschrift van de klager, strekkende tot teruggave van een onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van € 45.000,- ongegrond verklaard.
Tegen deze beschikking is namens de klager cassatieberoep ingesteld. Mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft in deze zaak bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat de rechtbank de ongegrondverklaring van het beklag onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
3.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
“5. De beoordeling door de rechtbank
(…)
5.3.1 De vaststelling van de feiten
Op 7 januari 2009 heeft onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden van de woning van klager aan de [a-straat 1] te Sittard. Tijdens deze doorzoeking werden een aantal voorwerpen inbeslaggenomen, waaronder het geldbedrag van € 45.000,00.
Klager werd verdacht van het overtreden van de Opiumwet en is veroordeeld door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Limburg tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hoger beroep tegen dat vonnis is na intrekking op 19 november 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van het geldbedrag is bepaald dat het bewaard dient te worden voor de rechthebbende.
5.3.2 De derde belanghebbende
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan de klager als belanghebbende dient te worden aangemerkt. Bij gebrek aan nadere informatie van de officier van justitie heeft de rechtbank dit niet kunnen vaststellen, zodat de rechtbank maar tot de conclusie komt dat haar op dit moment niets is van gebleken.
5.3.3 De toetsing
Nu de beslissing van rechtbank tot bewaring van het geldbedrag voor de rechthebbende in kracht van gewijsde is gegaan, is er geen sprake meer van een strafvorderlijk belang bij het in beslag houden van het geldbedrag.
Gelet op de beslissing van de rechtbank het geldbedrag te bewaren voor de rechthebbende, is de rechtbank van oordeel dat voor de rechtbank op basis van de huidige gegevens in het dossier duidelijk is dat klager niet als rechthebbende op het geld kan worden aangemerkt. Anders was er in het vonnis wel bepaald dat het bedrag aan klager zou moeten worden terug gegeven. Nu klager geen nieuwe informatie heeft verstrekt op basis waarvan de rechtbank alsnog klager als rechthebbende zou moeten aanmerken, komt de rechtbank tot het oordeel dat het bezwaarschrift van klager afgewezen dient te worden.
De rechtbank zal het beklag dan ook ongegrond verklaren.
6. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het klaagschrift ongegrond.”
3.3.
Het als bijlage 2 aan het klaagschrift gehechte - inmiddels onherroepelijke - strafvonnis van de rechtbank Maastricht van 14 juli 2010 (met parketnummer 03/864002-08) houdt als beslissingen omtrent het beslag het volgende in:
“6 Het beslag
De officier van justitie heeft gevorderd om de drie auto’s die onder verdachte in beslag zijn genomen verbeurd te verklaren. Over de overige items op de beslaglijst heeft zij zich niet uitgelaten. De verdediging heeft ten aanzien van het beslag niets naar voren gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de volgende in beslag genomen voorwerpen: vuilniszak, pakketpost, verpakkingsmateriaal, Seat Toledo [AA-00-BB], Skoda Octavia [CC-00-DD] en de Toyota Avensis [EE-00-FF], alsmede het aankoopbewijs voertuig [EE-00-FF] verbeurd dienen te worden verklaard omdat het voorwerpen zijn waarmee de feiten zijn begaan.
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de overige in beslag genomen voorwerpen.
8. De beslissing
De rechtbank:
(…)
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen vuilniszak, pakketpost, verpakkingsmateriaal, Seat Toledo, Skoda Octavia en de Toyota Avensis;
- gelast dat de overige in beslag genomen goederen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.”
3.4.
Aan de schriftuur is een uitdraai uit het Compas-systeem van 24 februari 2010 gehecht, inhoudende een beslaglijst. Er zijn mijns inziens geen redenen om aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen. Telefonische navraag bij het parket Limburg, afdeling beslag, heeft mij geleerd dat de beslissing van de rechtbank tot ‘bewaring ten behoeve van de rechthebbende’ ziet op de goederen die zijn vermeld onder de nrs. 7 (stuk papier - envelop), 8 (stuk papier – envelop), 9 (autosleutel), 12 (kentekenbewijs), 13 (vrijwaringsbewijs), 15 (douane voertuigdocument Marokko), 16 (douane voertuigdocument Marokko), 17 (ticket boot Spanje-Marokko) en 19 (document met routebeschrijving naar Marokko) op de beslaglijst. Door de strafgriffie van de rechtbank Maastricht is deze informatie bevestigd.1.De verstrekte nummers en de daarbij behorende goederen komen overeen met de nummers en de goederen die zijn vermeld op de aan de schriftuur gehechte beslaglijst. De rechtbank heeft in de strafzaak tegen de klager haar beslissingen omtrent het beslag kennelijk gebaseerd op dit stuk.
3.5.
Op de beslaglijst staan in totaal 19 voorwerpen vermeld (onder de nrs. 1 t/m 19), maar het hier aan de orde zijnde geldbedrag van € 45.000,- is daarop niet terug te vinden. Aangezien uit het voorgaande niet zonder meer volgt dat in de beslissingen omtrent het beslag van het vonnis van de rechtbank van 14 juli 2010 het inbeslaggenomen geldbedrag is meegenomen, is de vaststelling van de rechtbank dat ‘ten aanzien van het geldbedrag is bepaald dat het bewaard dient te worden voor de rechthebbende’ en haar daarop volgende eindoordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag niet aan de klager dient te worden teruggegeven omdat hij ‘niet als rechthebbende op het geld kan worden aangemerkt’, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.2.
3.6.
Voor zover het middel daarover klaagt is het terecht voorgesteld.
4. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op analoge toepassing van art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑02‑2017
Ik teken aan dat op het in beslag genomen geldbedrag naast beslag ex. art 94 Sv aanvankelijk ook beslag ex. art. 94a Sv was gelegd. De officier van justitie heeft tijdens de raadkamerbehandeling van 3 mei 2016 met betrekking tot het geldbedrag onder meer aangevoerd dat ‘uit het systeem [blijkt] dat het conservatoir beslag wordt opgeheven en dat het bedrag mogelijk geretourneerd gaat worden aan [betrokkene]’. Mij is op 7 februari 2017 door het parket Limburg meegedeeld dat er op het geld óók conservatoir beslag ex art. 94a Sv rustte, maar dat dit beslag inmiddels is opgeheven omdat de ontnemingsvordering tegen de klager is vervallen. Art. 353 lid 1 Sv schrijft voor dat de strafrechter slechts is verplicht te beslissen over ex art. 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen (vgl. HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3202). In het vorenstaande kan een aanwijzing worden gevonden - zoals de steller van het middel mijns inziens terecht heeft opgeworpen - dat de beslagbeslissing van de rechtbank geen betrekking had op het inbeslaggenomen geldbedrag.