Hof Den Haag, 15-02-2022, nr. 200.280.263/01
ECLI:NL:GHDHA:2022:833
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
15-02-2022
- Zaaknummer
200.280.263/01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2022:833, Uitspraak, Hof Den Haag, 15‑02‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1389, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
JM 2022/139 met annotatie van Bos, H.J.
Uitspraak 15‑02‑2022
Inhoudsindicatie
overeenkomst van grondverbetering, staalslakken, overtreding van milieuregels, zorgplicht Wet bodembescherming en Besluit bodemkwaliteit, last onder dwangsom, strijd met bestemmingsplan, ongerechtvaardigde verrijking
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.280.263/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/564505 / HA ZA 18-1215
arrest van 15 februari 2022
in de zaak van
N57 Holding B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: N57 Holding,
advocaat: mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen
[verweerder],
h.o.d.n. [handelsnaam],
wonend in [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: [verweerder],
advocaat: mr. A.F. Ammerlaan te Dordrecht.
De zaak in het kort
1.1
Deze zaak gaat over de bewerking door [verweerder] van een perceel grond dat toebehoort aan N57 Holding. Partijen hadden afgesproken dat [verweerder] de grond zou gaan verbeteren door middel van het storten van schone grond en bagger. Om het storten van de grond door vrachtwagens te vergemakkelijken heeft [verweerder] over het perceel een rijbaan aangelegd. [verweerder] heeft daarvoor staalslakken gebruikt, waarbij hij volgens N57 Holding milieuregels heeft overtreden. N57 Holding heeft het project daarom voortijd stopgezet en [verweerder] voor de schadelijke gevolgen daarvan aansprakelijk gesteld.
1.2
In dit arrest oordeelt het hof dat N57 Holding de samenwerking met [verweerder] ten onrechte heeft beëindigd nog voordat hij de nodige maatregelen had kunnen nemen. Het hof vindt daarom dat N57 Holding geen geldige reden heeft om van [verweerder] een schadevergoeding te verlangen. Net als de rechtbank wijst het hof de vorderingen van N57 Holding dan ook af.
Procesverloop
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- -
het dossier van de procedure voor de rechtbank Rotterdam;
- -
het tussen partijen gewezen vonnis van 4 december 2019, hierna: het (bestreden) vonnis;
- -
de appeldagvaarding van 2 maart 2020 van N57 Holding;
- -
de memorie van grieven (met producties) waarin N57 Holding drie grieven tegen het vonnis heeft geformuleerd;
- -
de memorie van antwoord van [verweerder] (met producties);
- -
de door N57 Holding ter griffie ingediende H12 formulieren van 17 en 19 november 2021, waarbij zij vier producties heeft overgelegd, genummerd 23 tot en met 26.
2.2
Op 2 december 2021 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Partijen hebben de zaak op die zitting toegelicht aan de hand van pleitnotities die zij hebben overgelegd. Bij die gelegenheid heeft N57 Holding de op voorhand (op 17 en 19 november 2021) opgestuurde producties in het geding gebracht.
Feitelijke achtergrond
3.1
Het hof houdt bij de beoordeling rekening met de volgende feiten, waarover tussen partijen geen discussie bestaat. Deze feiten zijn gedeeltelijk terug te vinden onder 2.1 tot en met 2.7 van het vonnis.
3.2
N57 Holding, onderdeel van de Kramer Group, is eigenaar van een perceel grond langs de autoweg N57 in de gemeente Hellevoetsluis. Het perceel bestaat uit twee kadastrale delen, bekend als gemeente Hellevoetsluis, K 96 en K 97 (hierna gezamenlijk: het perceel). Sinds ongeveer 2006 is N57 Holding in gesprek met overheden, omwonenden en andere betrokkenen over plannen om het perceel te ontwikkelen. [X], directievoorzitter (CEO) van de Kramer Group, is tevens de bestuurder van N57 Holding.
3.3
[verweerder] is vanaf 2006 werkzaam als adviseur van N57 Holding. Zijn werkzaamheden bestonden voornamelijk uit het begeleiden en ondersteunen van N57 Holding bij de ontwikkeling van haar plannen, het zelfstandig onderhouden van contacten met de gemeente, het bevoegd gezag en daarbij betrokken adviesbureaus, het bewerkstelligen van bestemmingsplanwijzigingen en het aanvragen van de voor de uitvoering van de plannen noodzakelijke vergunningen. Ook heeft hij werkzaamheden verricht voor andere aan N57 Holding gelieerde vennootschappen binnen de Kramer Group.
3.4
Begin 2018 zijn N57 Holding en [verweerder] mondeling overeengekomen dat [verweerder] een grondverbetering aan het perceel zou uitvoeren, waarbij hij schone grond en bagger op (een deel van) het perceel zou storten (hierna: de grondovereenkomst). De vergoeding die [verweerder] daarvoor zou ontvangen bestond uit het verschil tussen de innamevergoedingen die hij van de (intermediairs van de) grondleveranciers zou krijgen en de kosten van het uit te voeren werk. Voor N57 Holding zouden de werkzaamheden van [verweerder] kosteloos zijn.
3.5
Ten behoeve van de aan- en afvoer van grond en bagger door vrachtwagens heeft [verweerder] in juni 2018 op het perceel een rijbaan (hierna: de baan) aangelegd en daarvoor staalslakken op het perceel gestort. De baan was ongeveer 950 meter lang, achttien meter breed en anderhalve meter hoog.
3.6
In het verslag van een overleg dat op 9 juli 2018 heeft plaatsgevonden tussen [verweerder], twee medewerkers van DCMR Milieudienst Rijnmond (hierna ook: DCMR) en enkele vertegenwoordigers van de gemeente Hellevoetsluis (hierna: de Gemeente) is onder meer opgenomen:
“[verweerder] geeft aan dat de slakken als hulpmiddel worden gebruikt en dat indien het huidige planinitiatief Landmark niet door mocht gaan alle hoogovenslakken weer worden verwijderd.
Door de DCMR is vastgesteld dat de LD-staalslakken niet conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit worden toegepast. De slakken worden zonder bodembeschermende maatregelen op de bodem gestort. [verweerder] is hierover reeds geïnformeerd en zal dit herstellen door het aanbrengen van een folie of doek. Uiterlijk week 32 zal deze overtreding zijn verholpen. “
3.7
Op 13 juli 2018 heeft DCMR een ‘waarschuwingsbrief’ gestuurd naar [verweerder], welke brief [verweerder] op 17 juli 2018 heeft doorgestuurd naar N57 Holding. De brief heeft onder meer de volgde inhoud:
“Op 29 juni 2018 heeft … de DCMR Milieudienst Rijnmond een controlebezoek afgelegd (…).
Uitgevoerde controle
Tijdens deze controle is geconstateerd dat op de bovengenoemde locatie LD-staalslakken worden toegepast. (…).
Bevindingen
Vastgesteld is dat de LD-staalslakken op de bodem worden toegepast, zonder dat hierbij een voorziening ter voorkoming van vermenging met de bodem wordt aangelegd. Bouwstoffen dienen zodanig te worden toegepast dat vermenging met de bodem wordt voorkomen en dat deze, na beëindiging van het werk, kunnen worden weggenomen. Een dergelijke voorziening kan bestaan uit bijvoorbeeld een laagje zand, een folie of worteldoek. Door het toepassen zonder dat wordt voorkomen dat e LD-staalslakken zich met de bodem kunnen vermengen, overtreedt u artikel 33, lid 1 van het Besluit bodemkwaliteit.
Actie
De LD-staalslakken die worden aangevoerd, worden inmiddels op een voorziening toegepast. U dient de LD-staalslakken die zonder voorziening zijn toegepast, te verwijderen en alsnog op een voorziening toe te passen. (…)
U dient voor 13 augustus 2018 de overtreding te hebben beëindigd. (…)
Verder wijzen wij u erop dat in het productcertificaat van de LD-staalslakken eisen zijn opgenomen ter bescherming van het grond- en oppervlaktewater.
Wij gaan ervan uit dat u bij de huidige en toekomstige toepassing van de LD-staalslakken hiermee rekening houdt.”
3.8
In het verslag van een gesprek dat op 18 juli 2018 heeft plaatsgevonden tussen [verweerder], [Y] van de Kramer Group en vier vertegenwoordigers van de Gemeente staat onder meer het volgende opgenomen:
“Aanleiding
Op uitdrukkelijk verzoek van de gemeente … zijn de heren [Y] en [verweerder] aanwezig om een toelichting te geven. Op de locatie aan de N57 (discolocatie) worden op dit moment slakken toegepast welke bedoeld zouden zijn voor het aanleggen van een tijdelijk baggerdepot. (…) . …zou een directe stop van werkzaamheden wenselijk zijn. Er wordt immers een baggerdepot gerealiseerd in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan. (…)
Gespreksverslag
(…)
Het nu toepassen van de slakken
Het terrein van de Kramer Group is onder te verdelen in drie deelgebieden. Dit betreft een agrarisch gebied, een toekomstige landmark en een toekomstige horecalocatie. De kwaliteit van het agrarisch perceel dient verbeterd te worden. Men wil dit perceel later verkopen. (…). Voor de verbetering van de agrarische grond wil men een tijdelijk baggerdepot inrichten. Om bagger (…) in te nemen worden twee voorzieningen getroffen. Dit betreft een transportweg en een bak waarin de bagger wordt opgeslagen. Hiervoor gebruikt men slakken waarvoor men subsidie ontvangt. (…). De toegangsweg loopt over het bestemmingsplan disco en zal de bestemming natuur niet raken. Hierdoor past de weg binnen de regels van het bestemmingsplan. (…). Waarschijnlijk ligt het depot er voor circa 1 tot 1,5 jaar. Als het depot niet meer nodig is worden de slakken van het terrein verwijderd. Als dan inmiddels door de gemeente toestemming is gegeven voor de landmark zullen de slakken daar worden toegepast. Als nog geen toestemming is gegeven voor de landmark dan zullen de slakken toch worden afgevoerd door de Kramer Group.”
3.9
In een e-mailbericht van 3 augustus 2018 schrijft [X] aan [verweerder] onder meer:
“(…). Over 6 maanden betalen ze (…) voor de N57 zonder landmark of (…) met landmark icm de 3 kavels. [Y] ([Y], toevoeging hof) gaat een afspraak met je maken voor volgende week. Nu dus even niets doen, [Y] gaat met de heren naar de 2 gemeentes toe om het eea toe te lichten. Wel belangrijk om te kijken hoe de grond verbetering verloopt, kan je alle certificaten hiervan aan [Y] geven zodat wij dit kunnen overhandigen once de deal is done icm een afspraak cq borg waar we het over hadden mocht de slakken daar niet blijven liggen dat je het elders naartoe brengt.”
3.10
Op 13 augustus 2018 schrijft [verweerder] aan [Y] van de Kramer Group onder meer:
“Afgelopen vrijdag bespraken wij het project N57 in Hellevoetsluis. In deze mail bericht ik jou welke afspraken wij kunnen maken m.b.t. het wegnemen van de thans aangebrachte banen t.b.v. de inname van bagger en grond. In dit jaar (2018) en een gedeelte van volgend jaar (2019) wil ik schone grond en schone bagger gaan innemen. (…) De ingenomen bagger moet ca. één jaar rijpen (…). Bovenstaande betekent dat eind 2019 / begin 2020 de aangebrachte bagger voldoende ingedikt is en dat de aangebrachte banen verwijderd kunnen worden. Dit verwijderen duurt ca. drie maanden. (…) Zoals vrijdag besproken ben ik bereid om jullie het recht te geven om een hypotheek te mogen vestigen op mijn privé woonhuis. (…) Bovenstaande is ter dekking van het nakomen van de verplichting die ik hierboven heb omschreven.”
3.11
Op 15 augustus 2018 heeft [verweerder] de werkzaamheden op het perceel op verzoek van N57 Holding stilgelegd. Op 22 augustus 2018 is een hek geplaatst en zijn zodanige voorzieningen aangebracht bij de toegang tot het werk dat het betreden van het terrein niet meer mogelijk was.
3.12
In de verklaring van 29 juli 2019 van de leverancier van de staalslakken, Pelt en Hooijkaas IJmuiden B.V. (hierna: Pelt & Hooijkaas), is te lezen:
“Eind augustus 2018, nadat het werk half augustus 2018 was stilgelegd, heeft de heer (…) van Pelt & Hooijkaas het project in Hellevoetsluis zelf bezocht. Het werk was afgesloten en niet toegankelijk. Op afstand heeft (…) niet direct, behoudens een eventuele voorziening voor de opvang van eventueel uittredend of afstromend (hemel- of drainage)water, kunnen constateren op welke punten niet aan de toepassingsvoorwaarden tijdens de bouwfase, zoals die door [Pelt & Hooijkaas] zijn opgesteld, is voldaan.”
3.13
Bij brief van 31 augustus 2018 schrijft de Gemeente aan de Kramer Group/N57 Holding onder meer:
“Zoals bij u bekend bestaat er de nodige bezorgdheid bij onder meer omwonenden over de werkzaamheden die Kramer Group laat uitvoeren op enkele percelen aan de N57 (…).
Werkzaamheden niet hervatten
Gelet op de ontstane situatie en gelet op het feit dat wij onderzoeken in hoeverre er sprake is van handelen door de Kramer Group in strijd met onder meer de geldende bestemmingsplannen, verwachten wij dat de Kramer Group alle werkzaamheden vooralsnog staakt en gestaakt houdt.”
3.14
Op 23 augustus 2018 heeft N57 Holding een vragenlijst van de Gemeente ontvangen. Bij brief aan de Gemeente van 31 augustus 2018 heeft N57 Holding de vragenlijst ingevuld teruggestuurd. In die vragenlijst heeft N57 Holding desgevraagd onder meer geantwoord:
“Nadat de verbeteringswerkzaamheden ten behoeve van het agrarisch perceel zijn afgerond zullen de staalslakken worden verwijderd.”
3.15
De advocaat van N57 Holding heeft op 17 september 2018 een brief geschreven naar [verweerder] met onder meer de volgende inhoud:
“1. Tussen u als opdrachtnemer en N57 Holding als opdrachtgever is een overeenkomst van opdracht gesloten op grond waarvan u grondverbeteringswerkzaamheden uitvoert (…)
2. Het is N57 Holding gebleken dat u bij de uitvoering van de Opdracht (…) LD-staalslakken (…) hebt afgenomen (…) en deze op het Perceel hebt gestort en (deels) verwerkt.
3. U hebt dat gedaan zonder overleg met – en zonder de goedkeuring of toestemming van – N57 Holding als de grondeigenaar van het Perceel. (…)
4. Door zonder recht of titel de Staalslakken op het Perceel te storten schiet u toerekenbaar tekort in de nakoming van de Opdracht. Daarnaast kwalificeert uw handelwijze in de gegeven omstandigheden als onrechtmatig jegens N57 Holding.
5. Hierbij stel ik u aansprakelijk voor alle schade die N57 Holding hierdoor lijdt en zal lijden. Daarnaast sommeer ik u de Staalslakken uiterlijk op 2 oktober 2018 (…) van het Perceel te (doen laten) verwijderen én het Perceel daarbij terug te brengen in de staat waarin het zich vóór het storten van de Staalslakken bevond.
(…).”
3.16
De Gemeente heeft [verweerder] in een brief van 18 oktober 2018 het volgende geschreven:
“Op 28 augustus 2018 hebben (…) van de DCMR Milieudienst Rijnmond een controle op de toepassingslocatie uitgevoerd.
(…)
Voorzieningen
Tijdens de controle d.d. 29 augustus 2018 en het overleg d.d. 12 september 2018 is vastgesteld dat geen van de genoemde toepassingsvoorwaarden zijn gerealiseerd, noch zijn er andere voorzieningen ter bescherming van de bodem gerealiseerd. De slakken zijn naar aanleiding van onze brief van 13 juli 2018 toegepast op een folie ter voorkoming van vermenging met de bodem. Deze voorziening voorkomt echter niet dat uitvloeiend hemelwater, dat als gevolg van het kalk in de slakken mogelijk een verhoogde pH heeft, de bodem bereikt.
(…)
Monitoring
Hoewel de slakken voldoen als bouwstof -de emissiegrenswaarden worden niet overschreden- is er zorg over de effecten op de lokale grondwaterkwaliteit.
(…)
Sanctie
Gezien het feit dat u per brief d.d. 13 juli 2018 en door de leverancier op de hoogte bent gebracht van de toepassingseisen en desondanks overtredingen zijn geconstateerd, en gezien de ernst van deze overtredingen, zijn wij voornemens u een last onder dwangsom op te leggen. Deze last zal zijn gericht op:
- Het nemen van de benodigde maatregelen om de toepassing van de staalslakken in overeenstemming te brengen met de toepassingseisen uit het productcertificaat.
-Het monitoren van het grondwater om vast te stellen of de huidige toepassing van de staalslakken, die niet voldoet aan de toepassingseisen, verontreiniging van de bodem en/of het grondwater (heeft) veroorzaakt.”
3.17
Bij besluit van 13 december 2018 heeft de Gemeente N57 Holding in de vorm van een last onder dwangsom aangezegd de volgende maatregelen te nemen:
“I. binnen twee maanden de benodigde maatregel te nemen om de toepassing van de LD-staalslakken in overeenstemming te brengen met de toepassingsvoorwaarden uit het productcertificaat. (…) U kunt er uiteraard ook voor kiezen de LD-staalslakken definitief van de locatie af te voeren conform de daarvoor geldende eisen; (hierna: last 1)
II. binnen één week het grondwater te monitoren om vast te stellen of de huidige toepassing van de LD-staalslakken (…) verontreiniging van de bodem en/of het grondwater heeft veroorzaakt. (…) De monitoring van het grondwater dient maandelijks plaats te vinden (…).” (hierna: last 2)
3.18
In een in opdracht van [verweerder] door het onderzoeksbureau Arnicon BV te Capelle a/d IJssel (hierna: Arnicon) opgesteld rapport van 21 december 2018 is onder meer te lezen:
“Uit veldmetingen en laboratoriumonderzoek is gebleken dat de pH waarden in het grondwater normaal zijn en ruim beneden de signaalwaarde liggen.
(…)
Op basis van de resultaten van de eerste monitoringsronde wordt geconcludeerd dat er geen meetbaar effect is op de zuurgraad van het grondwater.”
3.19
Op 23 januari 2019 schrijft de advocaat van N57 Holding aan [verweerder] onder meer:
“3. U bent gesommeerd alle Staalslakken op een in overleg met N57 Holding en de gemeente Hellevoetsluis te bepalen en goed te keuren wijze – van het Perceel te (doen laten) verwijderen én het Perceel daarbij terug te brengen in de staat waarin het zich vóór het storten van de Staalslakken bevond.
4. Aan deze sommatie(s) hebt u geen gehoor gegeven.
5. Om die reden vernietig en ontbind ik hierbij - namens N57 Holding- de aan de Opdracht ten grondslag liggende overeenkomst.”
3.20
N57 Holding heeft de staalslakken begin juni 2019 op eigen kosten van het perceel verwijderd.
3.21
In haar besluit van 17 juni 2019, dat is genomen op het namens N57 Holding ingediende bezwaar tegen het (primaire) besluit van 13 december 2018, overweegt de Gemeente onder meer dat N57 Holding en [verweerder] hebben gehandeld in strijd met de zorgplichten uit de Wet bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit (Bbk), omdat de staalslakken op het perceel zijn toegepast zonder het treffen van toereikende maatregelen ter bescherming van bodem en grond- en oppervlaktewater. De Gemeente overweegt daarnaast echter dat zij inmiddels heeft vastgesteld dat de staalslakken worden verwijderd, dat dit goed verloopt, dat er regelmatig controle plaatsvindt en dat zij daarom geen aanleiding meer ziet voor het opleggen van een (gewijzigde) last onder dwangsom milieu (last 1).
3.22
Op 23 september 2020 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het beroep van [verweerder] tegen het besluit op bezwaar van 17 juni 2019 ongegrond verklaard.
3.23
Bij besluit van 2 oktober 2019 heeft de Gemeente de in last 2 voorgeschreven monitoring van het grondwater ingetrokken omdat de baan inmiddels was verwijderd.
Vorderingen en beslissing van de rechtbank
4.1
N57 Holding heeft voor de rechtbank gevorderd, samengevat weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, dat voor recht wordt verklaard dat [verweerder] tegenover haar toerekenbaar tekortgeschoten is, subsidiair dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en voorts dat [verweerder] zal worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.345.704,86 en een schadevergoeding nader op te maken bij staat, beide met rente.
4.2
In het bestreden vonnis zijn de vorderingen van N57 Holding afgewezen. De rechtbank overwoog daarbij onder meer dat de vraag of [verweerder] in strijd met de milieuvoorschriften had gehandeld nog voorwerp was van een bestuursrechtelijk geschil en dat, zolang nog niet onherroepelijk bestuursrechtelijk is vastgesteld dat [verweerder] heeft gehandeld in strijd met milieuregels ook nog niet kan worden vastgesteld dat hij op die grond tegenover N57 Holding is tekortgeschoten in de nakoming van de grondovereenkomst. Volgens de rechtbank was voorts geen sprake van handelen door [verweerder] zonder recht of titel.
Vorderingen in hoger beroep en bezwaren tegen het vonnis
5.1
N57 Holding heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis vernietigt en haar vorderingen alsnog toewijst, met de veroordeling van [verweerder] in de proceskosten. N57 Holding heeft daartoe in haar grieven onder meer gewezen op de inmiddels in de bestuursrechtelijke procedure gewezen uitspraak van de Afdeling van 23 september 2020.
5.2
[verweerder] heeft de grieven van N57 Holding bestreden.
Beoordeling door het hof
6.1
N57 Holding komt met haar grieven achtereenvolgens op tegen de overwegingen van de rechtbank over een doelmatige bevoegdheidsverdeling tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter wanneer nog niet onherroepelijk bestuursrechtelijk is beslist (grief 1), tegen de overweging van de rechtbank dat voor [verweerder] geen verplichting bestond om met N57 Holding te overleggen over de wijze waarop de grondovereenkomst moest worden nagekomen (grief 2) en tegen het oordeel dat van een handelen door [verweerder] zonder recht of titel geen sprake was (grief 3). N57 Holding heeft in haar memorie van grieven voorts te kennen gegeven dat zij aan haar vordering tot schadevergoeding niet langer dwaling ten grondslag legt, zoals zij in eerste aanleg had gedaan. Zij geeft aan dat de grondslagen voor haar vordering tot schadevergoeding in hoger beroep zijn komen te luiden: primair (1) toerekenbare tekortkoming in de nakoming en subsidiair (2) onrechtmatige daad. In hoger beroep heeft zij daaraan “door gewijzigde omstandigheden”, toegevoegd: (3) ongerechtvaardigde verrijking.
6.2
Nu de Afdeling inmiddels onherroepelijk heeft beslist op het ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar van 17 juni 2019 heeft N57 Holding geen belang meer bij een aparte bespreking van haar eerste grief. De vraag welke civielrechtelijke gevolgen moeten worden verbonden aan de bestuursrechtelijke oordelen zal hierna aan de orde komen.
(I) Toerekenbare tekortkoming?
6.3
Volgens N57 Holding staat door de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2020 vast dat [verweerder] is tekortgeschoten in de nakoming van de grondovereenkomst. Zij betoogt dat de Afdeling in hoogste instantie (onherroepelijk) heeft vastgesteld dat [verweerder] bij de uitvoering van de werkzaamheden op het perceel en met de toepassing van staalslakken de zorgplichten en de daarmee verband houdende milieuregels heeft overtreden. Zij onderschrijft de overweging van de rechtbank dat een partij er in het algemeen, ook als dat niet expliciet is vastgelegd, op mag vertrouwen dat de wederpartij niet in strijd met milieuvoorschriften handelt bij de nakoming van een overeenkomst. N57 Holding voert verder aan dat [verweerder] N57 Holding ten onrechte niet heeft geïnformeerd over het feit dat hij grote hoeveelheden staalslakken op het perceel zou storten en haar ten onrechte niet heeft gewaarschuwd voor de daaraan verbonden risico’s. Daarmee is [verweerder] ook door schending van de op hem rustende waarschuwingsplicht jegens haar tekortgeschoten, aldus N57 Holding. Tot slot geldt volgens N57 Holding dat [verweerder] bij de uitvoering van de grondafspraak heeft gehandeld in strijd met de toepasselijke bestemmingsplannen. Na constatering van deze overtreding door de Gemeente heeft [verweerder] daarvoor alsnog een omgevingsvergunning aangevraagd, maar de Gemeente heeft die vergunning geweigerd. Ook op die grond is [verweerder] volgens N57 Holding tekortgeschoten in de nakoming van de grondafspraak. [verweerder] is vervolgens in verzuim geraakt omdat hij niet binnen de gestelde termijn heeft bevestigd dat hij de noodzakelijke maatregelen zou treffen en de staalslakken zo spoedig mogelijk zou verwijderen. Bovendien, zo vervolgt N57 Holding, kon zij uit de mededelingen en gedragingen van [verweerder] niet anders afleiden dan dat hij in de nakoming van de verbintenis tekort zou schieten. N57 Holding verbindt hieraan de conclusie dat zij de grondovereenkomst op goede gronden heeft ontbonden en dat [verweerder] als gevolg daarvan aansprakelijk is voor alle schade.
Informatie-/waarschuwingsplicht?
6.4
Het hof stelt voorop dat N57 Holding en [verweerder] bij het aangaan van de grondovereenkomst geen nadere afspraken hebben gemaakt over de manier waarop aan die overeenkomst uitvoering zou worden gegeven. Dat maakt dat [verweerder] naar het oordeel van het hof de vrije hand had in de opzet en volgorde van de te verrichten werkzaamheden en in de keuze van de daarbij te gebruiken materialen en grondstoffen. Evenmin zijn partijen in het kader van de grondafspraak overeengekomen dat [verweerder] N57 Holding in kennis zou stellen van hetgeen hij ten behoeve van de grondovereenkomst aan materialen of grondstoffen zou gaan gebruiken, laat staan dat voor [verweerder] de (contractuele) verplichting gold om daarvoor telkens toestemming aan N57 Holding te vragen. Dat geldt dus ook voor de keuze van [verweerder] om bij het bouwen van de baan op het perceel staalslakken te gaan gebruiken. Mogelijk was N57 Holding het niet eens met de opzet en werkwijze van [verweerder], maar doordat daarover geen (nadere) concrete afspraken waren gemaakt tussen partijen kan die omstandigheid niet leiden tot de conclusie dat [verweerder] in dat opzicht jegens N57 Holding toerekenbaar tekortgeschoten is in de grondovereenkomst. Het hof verenigt zich in zoverre met het desbetreffende oordeel van de rechtbank. De daartegen gerichte tweede grief faalt in zoverre.
6.5
Het voorgaande zou wellicht anders kunnen zijn als [verweerder] zou hebben gekozen voor materialen of grondstoffen waarvan enkel het gebruik al strijdig zou zijn met de wet of regelgeving, maar daarvan is het hof niet gebleken. [verweerder] heeft in dat verband onweersproken aangevoerd dat het bij de door hem gebruikte staalslakken ging om een vrij toepasbare bouwstof zonder meldingsplicht en ook uit de waarschuwingsbrief van DCMR van 13 juli 2018 blijkt niet dat het gebruik van staalslakken wettelijk zou zijn verboden of dat daaraan onaanvaardbare risico’s zouden zijn verbonden. Uit de brief van DCMR blijkt alleen dat bij de toepassing van de staalslakken een voorziening moest worden aangelegd, zoals een laagje zand, folie of worteldoek, maar tegelijkertijd constateert DCMR in haar brief dat de aangevoerde staalslakken inmiddels daadwerkelijk op een voorziening worden toegepast. Daaruit blijkt dus niet dat aan de enkele toepassing van staalslakken onaanvaardbare (milieu)risico’s zijn verbonden die op zichzelf al een (contractuele) waarschuwingsplicht voor [verweerder] in het leven zouden hebben geroepen. Hierbij komt dat N57 Holding al bij de aanvang van de werkzaamheden door [verweerder] ervan op de hoogte was dat [verweerder] ten behoeve van de aanvoer van de grond en de bagger een baan zou aanleggen. In zijn e-mailbericht van 8 juni 2018 aan [X] schrijft [verweerder] daarover: “Ik ben verder aan het gaan met het regelen van de aanvoer van grond en bagger. (…) Eind juni zullen de voorbereidende werkzaamheden hiervoor aanvangen. Dit houdt in: het kappen van een boom (op grond van de Provincie), het aanleggen van een dam met een duiker en het aanleggen van een baan het boerenland in zodat de aanvoer van de grond en bagger goed kan verlopen.” Blijkens het verslag van het gesprek dat N57 Holding en [verweerder] op 18 juli 2018 hadden met de Gemeente was N57 Holding er (in elk geval toen en zonder daartegen te protesteren) ook van op de hoogte dat voor de aanleg van die baan slakken werden gebruikt “waarvoor men subsidie ontvangt”. Uit het verslag blijkt ook dat het de bedoeling van N57 Holding was dat de slakken van het terrein zouden worden verwijderd als het depot niet meer nodig zou zijn en dat de slakken dan zouden worden toegepast voor de landmark als de Gemeente daarvoor inmiddels toestemming zou hebben gegeven. “Als nog geen toestemming is gegeven voor de landmark dan zullen de slakken toch worden afgevoerd door de Kramer Group.”, zo staat in het verslag te lezen. De stellingen van N57 Holding dat zij ten tijde van de aanleg van de baan geen enkele bemoeienis had met de daarbij gebruikte staalslakken en dat voor [verweerder] op basis van de grondovereenkomst op dat punt een informatie- of waarschuwingsplicht gold missen dus feitelijke grondslag. Het bewijsaanbod van N57 Holding over de reikwijdte van de met [verweerder] gemaakte afspraken is tegen deze achtergrond onvoldoende specifiek om N57 Holding daartoe toe te laten.
Zorgplichten
6.6
Volgens N57 Holding is [verweerder] ook daarom tekortgeschoten in de nakoming van de grondovereenkomst nu inmiddels op grond van de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2020 onherroepelijk is komen vast te staan dat hij bij de uitvoering van de werkzaamheden op het perceel en met de toepassing van staalslakken de zorgplichten en de daarmee verband houdende milieuregels heeft overtreden.
6.7
Tussen partijen staat vast dat bij de (wijze van) toepassing van staalslakken steeds toepassingsvoorwaarden gelden die (in de vorm van een productcertificaat) verstrekt worden door de leverancier ervan, in dit geval Pelt en Hooijkaas. In haar verklaring van 29 juli 2019 (zie ook sub 3.12) vermeldt Pelt & Hooijkaas dat zij op 3 mei 2018 een eerste gesprek heeft gehad met [verweerder] en dat deze toen het ontwikkelingsplan voor het perceel heeft gepresenteerd en overhandigd. Na de goedkeuring door Tata Steel van het verlenen van een financiële bijdrage in de kosten heeft Pelt & Hooijkaas aan [verweerder] een prijsaanbieding gedaan voor het project. Op 7 juni 2018 heeft tussen Pelt & Hooijkaas en [verweerder] een tweede gesprek plaatsgevonden waarbij met name de logistieke aspecten van de aanvoer van de staalslakken zijn besproken. Op 15 juni 2018 heeft [verweerder] bij Pelt & Hooijkaas een workshop gevolgd, waarbij hem alle voor de toepassing van staalslakken van belang zijnde aspecten zijn uitgelegd. Uiteindelijk hebben Pelt & Hooijkaas en [verweerder] op 25 juni 2018 een overeenkomst tot levering van LD-staalslakken ondertekend, waarna Pelt & Hooijkaas op 27 juni 2018 met de levering aan [verweerder] is gestart.
6.8
In haar uitspraak van 23 september 2020 heeft de Afdeling vastgesteld dat Pelt & Hooijkaas het certificaat met de toepassingsvoorwaarden heeft opgesteld ten behoeve van een permanente toepassing van de staalslakken als zandvervangend product en dat Pelt & Hooijkaas niet bekend was met de tijdelijke toepassing van de staalslakken op het perceel. Dat betekent volgens de Afdeling dat Pelt & Hooijkaas ook het productcertificaat heeft toegespitst op een permanente toepassing en, bij gebrek aan wetenschap, geen nadere beschermende voorwaarden heeft kunnen opnemen voor het geval (ook) voor een tijdelijke toepassing van de staalslakken zou worden gekozen. Volgens de Afdeling mocht [verweerder] uit het feit dat geen specifieke voorwaarden zijn opgenomen voor een tijdelijke toepassing niet afleiden dat de leverancier voor die situatie geen beschermende maatregelen noodzakelijk achtte. Evenmin mocht hij daaruit afleiden, aldus de Afdeling, dat hij zelf uit hoofde van zijn zorgplicht geen maatregelen hoefde te treffen om de bodem en het oppervlaktewater te beschermen tegen verontreiniging. De Afdeling vervolgt: “Nu niet aannemelijk is geworden dat [[verweerder]] de leverancier afdoende heeft geïnformeerd over de beoogde tijdelijke toepassing, waardoor het productcertificaat niet ook ziet op die tijdelijke toepassing van de staalslakken, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat [[verweerder]] op grond van de op hem rustende zorgplicht, als neergelegd in artikel 13 van de Wbb en artikel 7, gelezen in samenhang met artikel 28, vijfde lid, van het Bbk, adequate voorzieningen had moeten treffen om te voorkomen dat kalk uit de staalslakken via het hemelwater in de bodem terecht komt. Door dit na te laten, heeft [[verweerder]] die zorgplicht geschonden.”
6.9
Naar het oordeel van het hof blijkt uit deze uitspraak niet dat [verweerder] vanwege de vastgestelde schending van de op hem rustende zorgplicht jegens N57 Holding toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de grondovereenkomst. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de door de Afdeling vastgestelde schending primair steunt op de vaststelling dat [verweerder] Pelt & Hooijkaas in het kader van de afgifte van het productcertificaat niet afdoende heeft geïnformeerd over de beoogde tijdelijke toepassing van de staalslakken, zodat Pelt & Hooijkaas daarvoor geen nadere beschermende voorwaarden heeft kunnen opnemen. De enkele omstandigheid dat [verweerder] door schending van zijn informatieplicht jegens Pelt & Hooijkaas tekortgeschoten is brengt zonder nadere toelichting, die N57 Holding niet heeft gegeven, niet mee dat hij ook jegens N57 Holding tekortgeschoten is in het kader van de grondovereenkomst. Daar komt bij dat DCMR in haar brief van 13 juli 2018 heeft vastgesteld dat [verweerder] inmiddels (volgens [verweerder] al vanaf 4 juli 2018), voor de nieuwe ladingen staalslakken die aangevoerd werden, de benodigde voorzieningen had getroffen, zodat ook niet kan worden gezegd dat [verweerder] in strijd met de uit hoofde van de Wbb en Bbk op hem rustende zorgplichten in het geheel geen maatregelen had getroffen om de bodem en het oppervlaktewater te beschermen tegen verontreiniging. Ook Pelt & Hooijkaas heeft blijkens haar verklaring van 29 juli 2019 (zie ook sub 3.12) na een bezoek aan het project eind augustus 2018, behoudens een eventuele voorziening voor de opvang van eventueel uitstromend regenwater, niet kunnen constateren op welke punten niet aan de door haar opgestelde toepassingsvoorwaarden tijdens de bouwfase was voldaan.
Verzuim?
6.10
Uit bovengenoemde overwegingen volgt dat de sommatiebrief van N57 Holding van 17 september 2018 prematuur is. Uit niets blijkt immers dat [verweerder] zonder recht of titel staalslakken op het perceel heeft gestort en evenmin is gebleken van enige verplichting voor [verweerder] om op dat moment de (alle) staalslakken van het perceel te (doen laten) verwijderen én het perceel daarbij terug te brengen in de staat waarin het zich vóór het storten van de staalslakken bevond. DCMR heeft blijkens haar brief van 13 juli 2018 vastgesteld dat de nieuwe ladingen staalslakken op een voorziening werden toegepast en dat alleen voor de eerdere ladingen waarbij dat nog niet was gebeurd een verwijderingsplicht gold. De te verwijderen staalslakken dienden daarna alsnog op een voorziening te worden toegepast. Dat de staalslakken geheel van het perceel moesten worden verwijderd en het perceel in zijn geheel moest worden teruggebracht naar de oude staat blijkt daaruit dus niet. Die verplichting is ook niet ontstaan ten gevolge van de aan N57 Holding gerichte last onder dwangsom van 13 december 2018. In die last heeft N57 Holding immers de keuze gekregen om alsnog binnen een periode van twee maanden de benodigde maatregelen te nemen om de toepassing van de LD-staalslakken in overeenstemming te brengen met de toepassingsvoorwaarden uit het productcertificaat. N57 Holding heeft [verweerder] daarna niet verzocht of gesommeerd om het werk (alsnog) uit te voeren in overeenstemming met de zorgplicht c.q. de toepasselijke milieuregelgeving, ook niet voor het gedeelte van de gestorte staalslakken dat volgens de brief van DCMR van 13 juli 2018 op dat moment nog niet op een adequate voorziening was toegepast. Daartoe bestond voor N57 Holding ook geen reden, want in de door haar advocaat op 9 november 2018 bij de Gemeente ingediende zienswijze over de aangekondigde last onder dwangsom is te lezen dat N57 Holding de slakken geheel van het perceel wenst te verwijderen, “niet vanwege mogelijke strijd met de op het Perceel toepasselijke bestemmingsplannen of wegens strijd met het Besluit bodemkwaliteit, de wet bodembescherming of de door Pelt & Hooijkaas afgegeven verwerkingsvoorschriften, maar simpelweg omdat cliënte het niet wil”.
6.11
De niet nader onderbouwde stelling van N57 Holding dat uit mededelingen en gedragingen van [verweerder] niet anders kon worden afgeleid dan dat hij in de nakoming van de verplichting om alsnog binnen twee maanden de benodigde voorzieningen aan te brengen tekort zou schieten wordt gelogenstraft door het feit dat [verweerder] nog op 9 januari 2019 een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het tijdelijk aanleggen en gebruiken van een uit staalslakken bestaande baan en op 22 en 23 januari 2019 bezwaarschriften heeft ingediend tegen de besluiten van de Gemeente van 13 en 14 december 2018. Bovendien blijkt uit het onder 3.18 genoemde rapport van Arnicon dat [verweerder] meteen na de op 13 december 2018 verstrekte last onder dwangsom opdracht heeft gegeven tot het monitoren van het grondwater. Aan het aanbod van N57 Holding om met getuigen bewijs bij te brengen van mededelingen en gedragingen van [verweerder] waaruit zij mocht afleiden dat [verweerder] niet voornemens was om alsnog voor de benodigde voorzieningen te zorgen, gaat het hof daarom als onvoldoende geconcretiseerd voorbij. Dit alles brengt naar het oordeel van het hof mee dat N57 Holding bij brief van 23 januari 2019 onbevoegdelijk de ontbinding van de grondovereenkomst heeft ingeroepen. [verweerder] verkeerde toen immers (nog) niet in verzuim.
6.12
De omstandigheid dat N57 Holding de grondovereenkomst met [verweerder] in januari heeft ontbonden, brengt tevens mee dat [verweerder] vanaf dat moment geen bemoeienis met het perceel meer had (en van N57 Holding ook niet mócht hebben). De gevolgen van de door het Waterschap Hollandse Delta op 22 februari 2019 uitgevoerde controle en de op 25 maart 2019 aan N57 Holding uitgevaardigde last onder dwangsom vanwege uittredend regenwater in de naastgelegen sloot zijn en blijven dus voor rekening en risico van N57 Holding als eigenaar van die grond. N57 Holding heeft althans niet nader toegelicht op welke grondslag deze gevolgen, die zijn ontstaan toen [verweerder] voor de ontwikkeling van het perceel geen verantwoordelijkheid meer had en daarop ook geen invloed meer kon uitoefenen, voor zijn rekening zouden moeten komen.
Bestemmingsplannen
6.13
Ten slotte heeft N57 Holding zich op het standpunt gesteld dat [verweerder] bij de uitvoering van de grondafspraak heeft gehandeld in strijd met de toepasselijke bestemmingsplannen en ook op die grond tekortgeschoten is in de nakoming van de grondovereenkomst. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft N57 Holding in de eerste plaats verwezen naar de brief van de Gemeente van 19 oktober 2018 waarin deze te kennen geeft voornemens te zijn N57 Holding een last onder dwangsom op te leggen wegens het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan ‘Discotheek Dammenweg (N57)’, verder naar het besluit van de Gemeente van 15 april 2019 tot weigering van de door [verweerder] aangevraagde omgevingsvergunning en ten slotte naar de uitspraak van de bestuursrechter in de rechtbank Rotterdam van 12 april 2021 waarin deze het beroep van [verweerder] tegen het weigeringsbesluit van 15 april 2019 ongegrond verklaart.
6.14
[verweerder] heeft voor wat betreft de rol van het bestemmingsplan op zijn werkzaamheden verwezen naar de onder 3.14 genoemde vragenlijst van de Gemeente en daarop door N57 Holding gegeven antwoorden. De Gemeente vermeldt daarin dat haar gebleken is dat nog een klein gedeelte van de aangebrachte transportweg is gelegen op de bestemming natuur, terwijl eerder was afgesproken dat er geen staalslakken op de bestemming natuur zouden komen. De Gemeente vraagt vervolgens wanneer de Kramer Group voornemens is de staalslakken daar te verwijderen. N57 Holding heeft daarop het volgende antwoord gegeven:
“Er wordt hier gewezen naar het pootje van de transportweg aan de oostelijke zijde van het perceel waar het bestemmingsplan Discotheek Dammenweg (N57) van toepassing is.
Volgens dit bestemmingsplan is de bestemming natuur (…).
Het pootje heeft een lengte van ca. 25 m. Dit pootje was nodig zodat de transportmiddelen hier een steek konden maken bij het aanrijden en dan vervolgens, achterwaarts rijdend, de baan verder op konden rijden om dan aan het einde van de baande lading te lossen.(…)
Dit pootje kan verwijderd worden op het moment dat de baan van staalslakken weer verwijderd wordt. Gezien artikel 13.2 uit hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan Discotheek Dammenweg (N57) is dit thans niet verplicht.”
6.15
Blijkens het (door de rechtbank Rotterdam in beroep op 12 april 2021 bevestigde) besluit van de Gemeente van 15 april 2019 heeft [verweerder] op 9 januari 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanleggen en gebruiken van een baan bestaande uit LD-staalslakken ten behoeve van de inname van schone grond en bagger op het perceel. De aanvraag heeft betrekking op een periode van twaalf maanden na afgifte van de omgevingsvergunning. In het besluit wordt de aanvrage afgewezen omdat de Gemeente de aangevraagde activiteit (op dat moment) niet uitvoerbaar acht gelet op enerzijds het feit dat de maatregelen uit hoofde van de zorgplicht (nog) niet zijn getroffen en de bezwaarprocedure nog aanhangig is en anderzijds de omstandigheid dat voor het rijpen van de bagger de nodige tijd moet worden ingeruimd waarbij geldt dat de periode voor inname van de bagger inmiddels ten einde is.
6.16
Naar het oordeel van het hof is met het oog op het voorgaande niet komen vast te staan dat [verweerder] bij de uitvoering van de grondafspraak in strijd heeft gehandeld met de toepasselijke bestemmingsplannen, zoals N57 Holding heeft aangevoerd. Het op de bestemming Natuur gelegen ‘pootje’ van de baan was volgens de door haar zelf gegeven antwoorden op de vragen van de Gemeente, net zoals de baan zelf, van tijdelijke aard en het zou ook (kunnen) worden verwijderd op het moment dat de baan verwijderd zou worden. Gesteld noch gebleken is voorts dat de Gemeente aan het in haar brief van 19 oktober 2018 neergelegde voornemen om wegens strijd met het bestemmingsplan een last onder dwangsom te doen uitgaan daadwerkelijk gevolg heeft gegeven. Blijkens haar besluit van 15 april 2019 heeft de Gemeente de vergunning voor tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan ook alleen geweigerd op gronden die te maken hebben met de (toen niet meer bestaande) feitelijke uitvoerbaarheid van de aangevraagde activiteit. De Gemeente overweegt in dat verband dat op dat moment (nog) onvoldoende maatregelen waren getroffen met het oog op de bescherming van de bodem en het grondwater, maar zo dat al zou zijn aan te merken als een tekortkoming van [verweerder], dan kan die hem gelet op de door de Gemeente enkele maanden daarvoor (onbevoegdelijk) ingeroepen ontbinding in elk geval niet worden toegerekend. Daar komt bij dat [verweerder] ter zitting van het hof heeft toegelicht dat het bewuste stukje ‘natuur’ niet strikt noodzakelijk was, dat de baan met een geringe aanpassing en zonder veel moeite anders aangelegd had kunnen worden en dat hij alleen vergunning had aangevraagd omdat hij daartoe door de Gemeente was aangespoord. N57 Holding heeft dit niet weersproken. Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat [verweerder] tegenover N57 Holding toerekenbaar is tekortgeschoten. Dat betekent dat de tweede grief ook voor het overige faalt.
(II) Onrechtmatige daad?
6.17
Volgens N57 Holding heeft [verweerder] voorts jegens haar onrechtmatig gehandeld. Zij voert aan dat [verweerder] de op hem rustende zorgplichten heeft geschonden en door zijn handelwijze een inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van N57 Holding. Daarnaast meent zij dat [verweerder] heeft gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt doordat hij M57 Holding niet heeft geïnformeerd over het gebruik van staalslakken en haar niet heeft gewaarschuwd voor de daaraan verbonden risico’s. Die risico’s hebben zich verwezenlijkt nu verschillende bestuursorganen N57 Holding verstrekkende lasten onder dwangsom hebben opgelegd, aldus N57 Holding.
6.18
N57 Holding stelt niet dat [verweerder] ook los van de tussen partijen bestaande contractuele verhoudingen onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Reeds op deze grond strandt het beroep van N57 Holding op onrechtmatige daad. Het hof verwerpt ten overvloede het standpunt van N57 Holding op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen over de toepassing van staalslakken door [verweerder] ten behoeve van de aanleg van een baan op het perceel van N57 Holding. Staalslakken is een vrij toepasbare bouwstof en daarvoor geldt geen meldingsplicht. [verweerder] heeft alleen zijn zorgplichten geschonden door er bij Pelt & Hooijkaas geen melding van te maken dat de staalslakken slechts waren bedoeld voor een tijdelijke toepassing. N57 Holding heeft niet toegelicht waarom dat verzuim tegenover haar onrechtmatig zou zijn. De voorzieningen die op last van DCMR moesten worden getroffen zijn bij de nieuwe ladingen door hem ook daadwerkelijk getroffen. Slechts bij het gedeelte van de baan dat ten tijde van de inspectie van DCMR al was aangelegd (volgens [verweerder] betrof dit alleen de eerste honderd meter) ontbrak de vereiste voorziening, maar DCMR had hem de gelegenheid gegeven ook daarvoor alsnog de nodige maatregelen te treffen. Op 13 augustus 2018 laat [verweerder] aan N57 Holding desgevraagd weten dat, hoe en op welk moment hij voornemens is om de baan weer van het perceel te verwijderen en dat hij bereid is om tot zekerheid voor de nakoming daarvan aan N57 Holding een hypotheekrecht te verlenen op zijn privé woonhuis. Blijkens het gespreksverslag van 18 juli 2018 was N57 Holding toen al enkele weken ervan op de hoogte dat [verweerder] voor de baan staalslakken gebruikte. Het valt dan ook niet in te zien in welk opzicht [verweerder] jegens N57 Holding onrechtmatig heeft gehandeld. N57 Holding heeft dat ook niet toegelicht. Desalniettemin heeft [verweerder] zijn werkzaamheden op verzoek van N57 Holding op 15 augustus 2018 moeten stilleggen. Voor zover [verweerder] zou zijn tekortgeschoten in de verplichting om ook onder de eerste 100 meter van de baan nog folie aan te (laten) brengen ([verweerder] heeft aangevoerd dat hij dat tussen 7 en 10 augustus 2018 heeft gedaan, maar volgens N57 Holding is dat niet deugdelijk gebeurd) is dat hem dus door N57 Holding onmogelijk gemaakt en overigens blijkt niet dat DCMR hiervan een probleem heeft gemaakt.
6.19
Hierbij komt dat uit de rapportages van Arnicon van 7 februari, 3 april, 24 mei, 25 juni, 16 juli en 8 augustus 2019 ook na een tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende monitoringsronde (totdat de baan was verwijderd) niet is gebleken van schadelijke effecten op het perceel ten gevolge van de aangelegde baan. In de rapporten staat telkens als conclusie vermeld: “Uit de resultaten van de (…) monitoringsronde wordt geconcludeerd dat de staalslakkenbaan niet heeft geleid tot bodemverontreiniging.” De derde grief, waarin N57 Holding opkomt tegen de afwijzing door de rechtbank van zijn beroep op onrechtmatige daad, strandt dan ook.
6.20
Afsluitend merkt het hof nog het volgende op. Hoewel de toepassing van staalslakken in het begin voor commotie en dreiging van overheidsoptreden aanleiding gaf, is de verwerking van de staalslakken uiteindelijk zonder noemenswaardige problemen verlopen. Alleen de door de overheid opgelegde plicht het grondwater te monitoren is overeind gebleven, hetgeen relatief geringe kosten meebrengt en waaruit niet van enige vervuiling door de slakken is gebleken. Daarnaast is ten genoegen van DCMR folie onder de baan aangebracht. N57 Holding, die een professionele partij is en er rekening mee dient te houden dat (dreigend) overheidsoptreden niet altijd gerechtvaardigd hoeft te zijn, heeft dus onnodig en prematuur gehandeld door eenzijdig de overeenkomst met [verweerder] te beëindigen. Van enig onrechtmatig handelen van [verweerder] of een toerekenbare tekortkoming van zijn kant die de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt is geen sprake.
(III) Ongerechtvaardigde verrijking?
6.21
N57 Holding heeft zich ten slotte beroepen op ongerechtvaardigde verrijking van [verweerder]. Zij voert aan dat zij kosten heeft moeten maken om noodzakelijke beheersmaatregelen te nemen en de staalslakken van het perceel te verwijderen, terwijl [verweerder] zich daardoor de uitgaven voor die maatregelen heeft bespaard én de subsidie voor de afname van de staalslakken van Pelt & Hooijkaas heeft ontvangen. [verweerder] is dus door deze subsidie verrijkt, terwijl een redelijk grond daarvoor ontbreekt nu niet hij maar N57 Holding de kosten voor het opruimen van de staalslakken heeft betaald. N57 Holding meent daarom dat [verweerder] haar schade dient te vergoeden.
6.22
Het hof verwerpt het betoog van N57 Holding. Voor de subsidie die Pelt & Hooijkaas aan [verweerder] zou betalen (vanwege het door N57 Holding onder Pelt & Hooijkaas gelegde conservatoire beslag heeft hij het bedrag nog niet daadwerkelijk ontvangen) bestond immers een redelijke grond. [verweerder] is met Pelt & Hooijkaas overeengekomen om grote hoeveelheden staalslakken af te nemen waarvoor hij het daarvoor overeengekomen subsidiebedrag zou ontvangen. Dat [verweerder] verzuimd heeft om Pelt & Hooijkaas te informeren over de tijdelijkheid van de beoogde toepassing van die slakken maakt niet dat aan het overeengekomen subsidiebedrag de rechtsgrond is komen te ontvallen. [verweerder] heeft de staalslakken immers daadwerkelijk van Pelt & Hooijkaas afgenomen en het ontvangen subsidiebedrag was dus niet ongerechtvaardigd. Tussen de door N57 Holding gestelde verrijking van [verweerder] en verarming aan haar zijde bestaat bovendien geen voldoende verband. N57 Holding stelt te zijn verarmd door de gemaakte opruimingskosten, maar die opruiming hield geen verband met de subsidie die [verweerder] nu juist had ontvangen ten behoeve van de voorgenomen (en met N57 Holding afgestemde) ontwikkeling van het perceel. Door zelf, zonder objectieve noodzaak en in afwijking van hetgeen tussen partijen was overeengekomen, de ontruiming ter hand te nemen heeft N57 Holding [verweerder] bovendien de mogelijkheid ontnomen om zelf voor de verwerking en afvoer van de staalslakken te zorgen.
Bewijsaanbod
6.23
N57 Holding heeft in haar in het slot van de memorie van grieven gedane bewijsaanbod, voor zover hiervoor niet al verworpen, verder geen feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel van het hof zouden leiden.
Conclusie en slot
6.24
Het voorgaande betekent dat de grieven in het hoger beroep van N57 Holding falen en dat hetgeen zij in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd moet worden afgewezen. Aan een bespreking van de omvang van de door N57 Holding gevorderde schadevergoeding komt het hof daarom niet toe.
6.25
N57 Holding heeft te gelden als de in het ongelijk gestelde partij en zij zal dus in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 december 2019;
- wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
- veroordeelt N57 Holding in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 332,- aan griffierecht en € 17.115,- aan salaris en € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, het totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen met ingang van veertien dagen na de datum van dit arrest tot aan de datum van algehele voldoening;
- verklaart dit arrest voor wat de voornoemde kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.A.M. van Waesberghe, S.A. Boele en R.F. Groos. Het is ondertekend en op 15 februari 2022 in het openbaar uitgesproken door
mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.