Hof Amsterdam, 10-07-2020, nr. 23-001433-18
ECLI:NL:GHAMS:2020:1945
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-07-2020
- Zaaknummer
23-001433-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:1945, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑07‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1571
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2021:1015
Uitspraak 10‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Bevestiging. Geen vormverzuim bij het binnentreden van het pand waar verdachte sliep en hennepplanten werden aangetroffen. Er was voldoende verdenking om te mogen binnentreden.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001433-18
datum uitspraak: 10 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-046631-18 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres: [adres 1].
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf – die in strijd is met artikel 21 van het Wetboek van Strafrecht – en de daartoe gegeven motivering. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten aanzien van feit 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft gepleit om in het geval van strafoplegging de straf te matigen vanwege de omstandigheid dat er onvoldoende grond was om de woning binnen te treden. De verdenking om op grond van de Opiumwet binnen te treden op het adres waar de verdachte en de medeverdachte zijn aangehouden, was volgens de raadsman onvoldoende. De raadsman heeft geconcludeerd dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a van het Wetboek van Sv hetgeen dient te leiden tot strafvermindering.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op dinsdag 6 maart 2018 omstreeks 04:32 uur kregen verbalisanten de melding om te gaan naar de woning aan de [adres 2] omdat daar 10-15 personen de woning zouden betreden. De melders hadden gezien dat de mannen met tassen de woning betraden. Ter plaatse constateren de verbalisanten braakschade en de voordeur was vernield. Bekend was dat de week ervoor iets soortgelijks was voorgevallen en dat die mannen gerelateerd konden worden aan hennepkwekerijen. Met toestemming van de Officier van Justitie is hierop op verdenking van overtreding van de Opiumwet de woning betreden.
Het hof is van oordeel dat gelet op de door de politie aangetroffen situatie in combinatie met de overige bekende informatie er voldoende gronden waren om te concluderen tot een verdenking van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning en binnen te treden in de woning. Het verweer wordt verworpen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid – 634 stuks – hennepplanten. De aangetroffen kwekerij zag er naar uiterlijke verschijningsvormen professioneel uit. In het algemeen geldt voor verdovende middelen dat zij verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel. De verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt voor softdrugs. Het hof rekent de verdachte dit feit aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 juni 2020 is hij eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden hoogte passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.J.A. Plaisier en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van drs. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juli 2020.
mr. Van Heffen is buiten staat dit arrest te ondertekenen