Kamerstukken II 2007-2008, 31 458, nr. 3 (pagina 3)
Rb. Overijssel, 13-04-2015, nr. 08/996014-12
ECLI:NL:RBOVE:2015:1837
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
13-04-2015
- Zaaknummer
08/996014-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2015:1837, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 13‑04‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 13‑04‑2015
Inhoudsindicatie
De rechtbank Overijssel veroordeelt een 50-jarige man uit Borne wegens het doen van valse belastingaangiften voor anderen en witwassen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het inbeslaggenomen bedrag van € 122.330 euro is verbeurd verklaard. Vanwege de duur en de ernst alsmede gezien het omvangrijke nadeel, ziet de rechtbank aanleiding om een relatief hogere straf op te leggen (gelet op de gedeeltelijke vrijspraak) dan door de officier van justitie geëist. De man diende over de jaren 2008 tot en met 2011 ruim achtduizend aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, waarin onjuiste bedragen aan zorgkosten en buitengewone uitgaven waren vermeld. Het ontstane belastingnadeel is door de Belastingdienst becijferd op circa 1,8 miljoen euro.
Partij(en)
Rechtbank Overijssel
Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/996014-12
Datum vonnis: 13 april 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende in [woonplaats].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 februari 2015 en 30 maart 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.W. Bollen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: al dan niet samen met anderen valsheid in geschrifte heeft gepleegd door aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te vervalsen of vals op te maken, dan wel al dan niet samen met anderen belastingfraude heeft gepleegd door opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen in te dienen;
feit 2: al dan niet samen met anderen de Belastingdienst heeft opgelicht door onjuiste aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen in te dienen;
feit 3: een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van € 400.000,- dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan het schuldwitwassen van dat bedrag;
feit 4: zonder vergunning van De Nederlandsche Bank het bankbedrijf heeft uitgeoefend.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008
tot en met 14 mei 2012 in de gemeente Apeldoorn en/of in de gemeente Enschede en/of in de gemeente
Borne en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans
alleen,
een groot aantal, althans één of meer, (elektronische) aangiftebiljet(ten)
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het/de jaar/jaren 2007 en/of
2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011, waaronder:
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2010 en/of 2011 ten name van
[naam 1] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar 2010 ten name van [naam 2] en/of [naam 3]
en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2008 en/of 2009 ten name van
[naam 4] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 ten
name van [naam 5] en/of [naam 6] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2010 en/of 2011 ten name van
[naam 7] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2009 en/of 2010 en/of 2011 ten
name van [naam 8] en/of [naam 9] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of
2011 ten name van [naam 10] en/of [naam 11] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2008 en/of 2010 en/of 2011 ten
name van [naam 12] en/of [naam 13],
(elk) zijnde (een) geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van
enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft
verdachte en/of één of meer van zijn medeverdachte(n) (telkens) valselijk op
dat/die aangiftebiljet(ten) (een) te ho(o)g(e), althans gefingeerd(e)
bedrag(en) opgegeven en/of vermeld voor de buitengewone uitgaven en/of de
uitgaven voor specifieke zorgkosten,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008
tot en met 14 mei 2012
in de gemeente Apeldoorn en/of in de gemeente Enschede en/of in de gemeente
Borne en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans
alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten een groot aantal, althans één of meer, (elektronische)
aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het
jaar/de jaren 2007 en/of 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011, waaronder:
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2010 en/of 2011 ten name van
[naam 1] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar 2010 ten name van [naam 2] en/of [naam 3]
en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2008 en/of 2009 ten name van
[naam 4] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 ten
name van [naam 5] en/of [naam 6] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2010 en/of 2011 ten name van
[naam 7] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2009 en/of 2010 en/of 2011 ten
name van [naam 8] en/of [naam 9] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of
2011 ten name van [naam 10] en/of [naam 11] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2008 en/of 2010 en/of 2011 ten
name van [naam 12] en/of [naam 13],
onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan bij (de) Inspecteur(s) der
belastingen of de belastingdienst, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe
strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft verdachte en/of één of meer van zijn medeverdachte(n), (telkens)
op het/de bedoelde (elektronische) aangiftebiljet(ten)
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het/de genoemd(e)
jaar/jaren, (een) te ho(o)g(e), althans gefingeerd(e) bedrag(en) opgegeven
en/of vermeld voor de buitengewone uitgaven en/of de uitgaven voor specifieke
zorgkosten;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008
tot en met 14 mei 2012
in de gemeente Apeldoorn en/of Enschede en/of in de gemeente Borne en/of
elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans
alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen,
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door één of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels,
de belastingdienst,
heeft bewogen tot de afgifte van één of meerdere geldbedrag(en), in elk geval
enig goed,
hierin bestaande dat verdachte (telkens) tezamen met diens medeverdachte(n),
althans alleen,
een groot aantal, althans één of meer, valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid opgemaakte (elektronische)
aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het/de
jaar/jaren 2007 en/of 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011, waaronder:
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2010 en/of 2011 ten name van
[naam 1] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar 2010 ten name van [naam 2] en/of [naam 3]
en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2008 en/of 2009 ten name van
[naam 4] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 ten
name van [naam 5] en/of [naam 6] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2010 en/of 2011 ten name van
[naam 7] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2009 en/of 2010 en/of 2011 ten
name van [naam 8] en/of [naam 9] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of
2011 ten name van [naam 10] en/of [naam 11] en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2008 en/of 2010 en/of 2011 ten
name van [naam 12] en/of [naam 13],
heeft ingeleverd/ingezonden/verstuurd bij/naar (de) Inspecteur(s) der
belastingen, althans de belastingdienst, waardoor de belastingdienst werd
bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004
tot en met 14 mei 2012 in de gemeente Enschede, althans in Nederland, van het
plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte achtduizend, althans één of meer voorwerpen, te
weten één of meer geldbedragen van in totaal (ongeveer) 400.000,- euro,
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat/die
voorwerp(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk
- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004
tot en met 14 mei 2012 in de gemeente Enschede, althans in Nederland,
achtduizend, althans één of meer voorwerpen, te weten één of meer geldbedragen
van in totaal (ongeveer) 400.000,- euro,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, althans
van die/dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest
vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4.
hij, met een zetel in de gemeente Enschede, althans in Nederland,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007
tot en met 30 april 2011 in de gemeente Enschede en/of elders in Nederland, al
dan niet opzettelijk,
zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf
van bank heeft uitgeoefend, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar
- aan [naam 14] en/of aan [naam 15] 9.000 euro, althans een geldbedrag,
geleend en/of
- aan [naam 16] 18.000 euro, althans een geldbedrag, geleend en/of
- aan [naam 17] 10.000 euro, althans een geldbedrag, geleend en/of
- aan [naam 18] 6.000 euro, althans een geldbedrag, geleend en/of
- aan [naam 19] 20.000 euro, althans een geldbedrag, geleend en/of
- aan [naam 19] 10.000 euro, althans een geldbedrag, geleend en/of
- aan [naam 20] 2.000, althans een geldbedrag, euro geleend en/of
- aan [naam 21] 10.000 euro, althans een geldbedrag, geleend en/of
- aan [naam 22] en/of [naam 23] 50.000 euro, althans een
geldbedrag, geleend.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van feit 1 primair wordt vrijgesproken en dat hij voor feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 primair en feit 4 veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met dien verstande dat ten aanzien van de feiten 1 subsidiair en 2 sprake is van eendaadse samenloop. Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag ad € 122.330,- heeft de officier van justitie gevorderd dit bedrag verbeurd te verklaren.
4. De voorvragen
4.1
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
4.2
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie voor de feiten
1 primair, 2 en 4 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
Voor feit 1 geldt dat in dit geval niet de strafwetgeving maar dat de belastingwetgeving van toepassing is. De tenlastegelegde gedraging is een actieve handeling; de aangiften die foutief zouden zijn opgemaakt zijn daadwerkelijk ingediend. De feitelijke handeling die verdachte derhalve ten laste wordt gelegd ziet dan ook op artikel 225, lid 2 Sr en niet op artikel 225, lid 1 Sr hetgeen verdachte juist ten laste is gelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 69, lid 2 AWR dient de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake is van een vervolging ter zake van hetzelfde feit. De delictsomschrijving van feit 1 komt in grote lijnen overeen met die van feit 2 en de juridische aard van beide feiten is dezelfde nu beide feiten strekken tot bescherming van het economisch verkeer, terwijl er sprake is van gelijkwaardige straffen en de feitelijke handelingen zien op dezelfde gedragingen.
Ter zake van feit 4 heeft de verdediging aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het gaat om een verdenking die niet ziet op opzettelijk handelen van verdachte, zodat volgens de wetsgeschiedenis bestuursrechtelijke handhaving van dit feit het uitgangspunt dient te zijn.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Onder 1 primair is verdachte een gedraging zoals bedoeld in artikel 225, lid 1 Sr ten laste gelegd. Artikel 69, lid 4 AWR spreekt over uitsluiting van strafvervolging als de feitelijke handelingen onder art. 69, lid 1 en lid 2 AWR tevens vallen onder de bepaling van artikel 225, lid 2 Sr. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging derhalve wegens het ontbreken van feitelijke grondslag.
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat het door de verdediging gevoerde betoog niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging. Van een vervolging ter zake van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr is immers geen sprake, nu met de – gelijktijdig – ten laste gelegde feiten 1 en 2 kort gezegd geen sprake is van een herhaalde vervolging na een onherroepelijke rechterlijke beslissing.
Ten aanzien van feit 4 is de rechtbank eveneens van oordeel dat het verweer van de verdediging geen doel treft. Aan verdachte is onder 4 een opzettelijke gedraging tenlastegelegd.
Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet op het financieel toezicht1.en het boetestelsel financiële wetgeving2.blijkt dat in een dergelijk geval de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging voorop staat. De versterking van het bestuurlijke boete-instrumentarium is volgens de wetgever ingegeven door overwegingen van efficiency en slagvaardigheid. Geenszins is beoogd de strafrechtelijke weg af te sluiten; evenmin voor niet-doleuze delicten. De strafrechtelijke route blijft openstaan naast de bestuurlijke weg, zoals ook blijkt uit het feit dat met invoering van de betreffende bestuurlijke sancties, de overeenkomstige strafbaarstellingen en strafrechtelijke sancties hun plaats in de Wet op de economische delicten hebben behouden.
De officier van justitie is voor het overige eveneens ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
4.3
Schorsing der vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens alleen gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het in het bijzonder betrekking heeft.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat mede op basis van de verklaring van verdachte, bewezen kan worden dat verdachte de feiten 1 subsidiair, 2, 3 primair en 4 heeft begaan. Van het onder 1 primair ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken. Verdachte had in alle gevallen een opdracht van de belastingplichtige om een aangifte in te dienen en heeft de aangifte niet buiten hun medeweten om gedaan.
Verdachte heeft gedurende de ten laste gelegde periode bewust onjuist belastingaangiftes van derden ingevuld. In de meeste gevallen heeft verdachte hiervoor een vergoeding ontvangen. Daarnaast heeft verdachte zijn eigen belastingaangiftes onjuist ingevuld.
Verdachte heeft zijn inkomsten verhuld door deels deze in contanten in huis te bewaren en deels als een geldlening uit te zetten onder derden. Er zijn 23 schuldbekentenissen bij verdachte aangetroffen tot een totaal bedrag van € 289.150,-. De verhulling vond daarnaast plaats door het overmaken van vergoedingen die hij voor het doen van de aangiften ontving, op een bankrekening die op naam stond van zijn broer.
Door het uitlenen van gelden aan derden heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan het uitoefenen van een bankbedrijf zonder vergunning.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Samengevat gesteld heeft verdachte volgens de verdediging geen enkele vorm van opzet gehad op het vals dan wel onjuist invullen van belastingaangiften. Verdachte is telkens afgegaan op de aan hem verstrekte informatie over de op te geven buitengewone uitgaven en specifieke zorgkosten. De aangevers hebben daarbij tegen verdachte gezegd dat zij van de gemaakte kosten betalingsbewijzen hadden. Verdachte heeft daarbij vertrouwd op de informatie die hem is gegeven. Verdachte had geen enkel belang bij het doen van een onjuiste aangifte, terwijl de personen die de onjuiste informatie verstrekten, dat juist wel hadden. Uit de van enkele getuigen ontvangen onkostenvergoeding kan bovendien evenmin worden afgeleid dat verdachte enig belang had bij het doen van de onjuiste aangiften, nu de onkostenvergoedingen werden betaald na het doen van de aangiften en de vaststelling door de belastingdienst veel later kwam. Voorwaardelijk verzoekt de verdediging, in het geval de rechtbank tot de conclusie komt dat verdachte met opzet heeft gehandeld, alsnog in de gelegenheid te worden gesteld om ontlastende getuigen te horen.
Wat betreft het tenlastegelegde witwassen heeft de verdediging gesteld dat het in beslag genomen geldbedrag van € 122.330,- diende als inkoop in een horecapand van een vriend van verdachte en dat de herkomst van het bedrag volledig is na te gaan. Het door het Openbaar Ministerie berekende bedrag van € 400.000,- kan niet worden gebaseerd op de verklaringen van een aantal getuigen dat heeft verklaard verdachte een vergoeding te hebben betaald voor het verzorgen van hun belastingaangifte.
Met betrekking tot feit 4 heeft de verdediging tot slot gesteld dat geen sprake is van een bank als bedoeld in artikel 1:1 Wet op het financieel toezicht (Wft). Verdachte had niet als hoofdactiviteit het aantrekken van kapitaal teneinde dit in de vorm van leningen uit te zetten, hetgeen op grond van de Wet op het financieel toezicht wordt vereist. Dat verdachte in een periode van ruim vier jaren negen leningen zou hebben verstrekt, past daar bovendien niet bij. Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet een "zetel" heeft zoals bedoeld in de wet.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Algemeen
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter zitting het volgende af. Verdachte heeft gedurende een periode van ruim vier jaren voor mensen uit zijn omgeving elektronische aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen bij de Belastingdienst ingediend. In deze aangiften zijn te hoge bedragen aan zorgkosten opgevoerd. Een aantal van de belastingplichtigen – onder wie de in de tenlastelegging genoemde personen – heeft niet alleen verklaard dat de in de aangiften vermelde bedragen niet juist zijn omdat ze niet ziek zijn geweest, maar ook dat zij de in de aangifte vermelde bedragen aan zorgkosten niet aan verdachte hebben opgegeven. Een aantal van de gehoorde personen heeft tevens verklaard aan verdachte een bedrag te hebben betaald voor het invullen van de aangifte.
De teruggaven als gevolg van de negatieve belastingaanslagen zijn telkens uitbetaald op de bankrekeningen van de belastingplichtigen.
Voor het inzenden van aangiften heeft verdachte gebruik gemaakt van de Digi-D-codes van de belastingplichtigen en hij verzond de aangiften zowel vanaf zijn eigen computer als vanaf de computer van zijn werkgever.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte elektronische aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, waaronder de aangiften op naam van de in de tenlastelegging onder feit 1 primair genoemde personen, valselijk heeft opgemaakt door onjuiste bedragen aan buitengewone uitgaven en specifieke zorgkosten in die aangifte op te nemen.
Het verweer van de verdediging dat verdachte geen opzet had op het vals dan wel onjuist invullen van de belastingaangiften, wordt door de rechtbank verworpen. De in de tenlastelegging genoemde belastingplichtigen hebben consistente verklaringen afgelegd over de in de aangiften vermelde bedragen aan zorgkosten en uitgaven. De rechtbank acht de door de getuigen afgelegde verklaringen consistent, betrouwbaar en redengevend voor het bewijs. De personen verklaren niet alleen ten overstaan van de FIOD maar ook tijdens de verhoren door de rechter-commissaris over de in hun aangiften vermelde bedragen aan zorgkosten dat zij niet ziek zijn, geen dieet volgen en gezond zijn. Zij hebben dan ook geen ziektekosten.
Zij hadden bij het invullen van de aangiften hulp nodig en hebben de hulp van verdachte daarvoor ingeroepen. Verdachte daarentegen heeft enkel ter zitting van 9 februari 2015 verklaard dat hij andere informatie van deze personen kreeg en dat hij het vreemd vind dat zij later verklaren zoals ze hebben gedaan.
Nu niet ter discussie staat dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode van ruim vier jaren de elektronische aangiften van de gehoorde personen heeft ingevuld en bij de Belastingdienst heeft ingeleverd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op het moment van invullen en toezenden van de belastingaangiften opzet had op het onjuist invullen van de belastingaangiften. De rechtbank acht de verklaringen van de in de tenlastelegging genoemde individuele gevallen ook redengevend voor het bewijs ten aanzien van andere belastingplichtigen.
Het door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoek om alsnog ontlastende getuigen te horen die de verklaring van verdachte kunnen onderschrijven, wijst de rechtbank als niet noodzakelijk af.
Op basis van het dossier acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte dit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gedaan, zodat de rechtbank hem in zoverre zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
Onder 2 wordt verdachte verweten dat hij gedurende een periode van ruim vier jaren de Belastingdienst heeft opgelicht. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd, nu de rechtbank niet vermag in te zien waar de in de tenlastelegging beschreven oplichtingsmiddelen uit bestaan. Het feitelijk aan verdachte gemaakte verwijt betreft het bewegen van de Belastingdienst tot afgifte van een of meer geldbedragen door via geautomatiseerde weg elektronische aangiftebiljetten in te dienen. De rechtbank is van oordeel dat deze feitelijkheid geen oplichtingsmiddel in de zin van de wet oplevert zodat de essentie van het delict niet bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft omgezet, terwijl hij wist dat deze geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren.
Verdachte heeft ten behoeve van diverse personen circa achtduizend belastingaangiften verzorgd. Voor het verzorgen van deze aangiften kreeg verdachte een vergoeding van, naar zeggen van zijn klanten, een bedrag van circa € 50,- per aangifte. De door hem ontvangen vergoedingen heeft verdachte niet aangegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekering.
Daarnaast zijn bij verdachte drieëntwintig schuldbekentenissen aangetroffen tot totaal van
€ 289.150,-. Verdachte heeft derhalve gelden uitgeleend en omgezet. Verdachte rekende voor het uitgeleende bedrag een rentevergoeding van 7% en liet de aflossingen contant betalen of naar een rekening op naam van zijn broer overmaken.
Tevens is onder verdachte een bedrag van € 122.330,- aangetroffen. De verdediging heeft daarover betoogd dat verdachte dit bedrag voorhanden had voor de inkoop in een horecaonderneming van een vriend van verdachte en dat de herkomst van het bedrag volledig kan worden nagegaan nu verdachte een administratie heeft bijgehouden van de bedragen die hij van vele personen in de Syrische gemeenschap heeft gekregen. De rechtbank acht dit geen plausibele verklaring voor het aanwezig hebben van een geldbedrag van deze omvang, temeer nu verdachte eerst ter zitting van 30 maart 2015 deze verklaring geeft.
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte geldbedragen tot in totaal ongeveer
€ 400.000,- heeft verworven, voorhanden gehad en heeft overgedragen, terwijl hij wist dat die bedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf. Voor zover het verwerven en voorhanden krijgen van die gelden is aan te merken als afkomstig uit eigen misdrijf, constateert de rechtbank dat door verdachte vervolgens verhullingshandelingen zijn verricht in die zin dat verdachte de door hem ontvangen bedragen meermalen in de vorm van geldleningen aan anderen heeft overgedragen.
Ten aanzien van feit 4
Onder 4 wordt verdachte verweten dat hij gedurende de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 april 2011 het bankbedrijf heeft uitgeoefend zonder de daartoe vereiste vergunning. In de tenlastelegging worden daaraan negen geldleningen variërend van € 2.000,- tot
€ 50.000,- ten grondslag gelegd.
Bij de beoordeling van het ten laste gelegde stelt de rechtbank het volgende voorop.
Volgens de definitie van artikel 1:1 van de Wft is een bank “een kredietinstelling als bedoeld in artikel 4 van de verordening kapitaalvereisten met dien verstande dat, tenzij anders bepaald, met een bank wordt gelijkgesteld de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4 ”.
De rechtbank merkt op dat van deze gelijkstelling in casu geen sprake is nu artikel 3:4 Wft slechts betrekking heeft op zogenaamde opt-in banken en beleggingsondernemingen.
Krachtens artikel 4, eerste lid van de verordening kapitaalvereisten3.wordt onder een kredietinstelling verstaan “een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan in het bij het publiek aantrekken van deposito’s of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening”.
Uit de bewoordingen van artikel 4 van de verordening leidt de rechtbank af dat sprake moet zijn van het bedrijfsmatig aantrekken van kapitaal en het vervolgens uitzetten van leningen. Daarvan is volgens de rechtbank op basis van het dossier niet gebleken. Nog daargelaten dat niet vaststaat dat er sprake is van bij het publiek aantrekken van gelden is, met de negen in de tenlastelegging genoemde leningen in een periode van ruim vier jaar, nog geen sprake van een zodanige bestendigheid en frequentie die (moeten worden geacht te) zijn vereist, wil er sprake zijn van een bankbedrijf, zodat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 en feit 4 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair.
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 14 mei 2012 in Nederland, elektronische aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2007 en 2008 en 2009 en 2010 en 2011, waaronder:
- de elektronische aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2010 en 2011 ten name van [naam 1] en
- het elektronische aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2010 ten name van [naam 2] en/of [naam 3] en
- de elektronische aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2008 en 2009 ten name van [naam 4] en
- de elektronische aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2008 en 2009 en 2010 ten name van [naam 5] en/of [naam 6] en
- de elektronische aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2010 en 2011 ten name van [naam 7] en
- de elektronische aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2009 en 2010 en 2011 ten name van [naam 8] en/of [naam 9] en
- de elektronische aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2008 en 2009 en 2010 en 2011 ten name van [naam 10] en/of [naam 11] en
- de elektronische aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2008 en 2010 en 2011 ten name van [naam 12] en/of [naam 13],
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk op die aangiftebiljetten een te hoog bedrag opgegeven en/of vermeld voor de uitgaven voor specifieke zorgkosten, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3 primair.
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 14 mei 2012 in Nederland van het
plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij geldbedragen van in totaal (ongeveer) 400.000,- euro verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat die bedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 primair en feit 3 primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 225 en 420ter Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 3 primair
het misdrijf: gewoontewitwassen.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft over de jaren 2008 tot en met 2011 ruim achtduizend aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ingediend waarin onjuiste bedragen aan zorgkosten en buitengewone uitgaven waren vermeld. Verdachte heeft door zijn handelwijze het vertrouwen dat de overheid in haar burgers moet kunnen stellen geschaad. Als gevolg van de door verdachte gedane aangiften is door de Belastingdienst ten onrechte reeds geheven belasting terugbetaald. Daarnaast heeft verdachte zich gedurende die periode schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. De door hem ontvangen vergoedingen heeft verdachte niet opgegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting over die jaren. Het ontstane belastingnadeel is door de Belastingdienst becijferd op circa € 1.800.000,-.
Ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten was verdachte werkzaam bij een financieel adviesbureau en hield hij zich bezig met het verstrekken van adviezen op het gebied van verzekeringen en het doen van belastingaangiftes. Verdachte was derhalve juist vanuit zijn functie op de hoogte van de belastingwetgeving. Een deel van de aangiftes heeft verdachte ingediend vanaf het IP-adres van zijn werkgever. Tijdens de terechtzitting is gebleken dat verdachte inmiddels door zijn werkgever is ontslagen.
Wat betreft de op te leggen straf is de rechtbank van oordeel dat de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten in beginsel het opleggen van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen.
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die in geval van een benadelingsbedrag vanaf € 1.000.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanaf vierentwintig maanden tot het strafmaximum vermelden, alsmede met de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte van twee feiten wordt vrijgesproken, geen justitiële documentatie heeft en dat het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 122.330,- verbeurd verklaard zal worden.
De rechtbank acht het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden voor de twee bewezen verklaarde feiten passend en geboden. Vanwege de duur en de ernst alsmede gezien het omvangrijke nadeel, ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een relatief (gelet op de partiële vrijspraak) hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist. Een deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank evenwel voorwaardelijk opleggen. De proeftijd zal de rechtbank bepalen op twee jaren.
8.2
De in beslag genomen voorwerpen
Onder verdachte is een geldbedrag van € 122.330,- in beslag genomen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag moet worden verbeurdverklaard nu dit aan verdachte toebehoort en geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
10. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- -
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 2 en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- -
verklaart bewezen, dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- -
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- -
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:feit 1 primair:
het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 3 primair:
het misdrijf: gewoontewitwassen;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van achttien (18) maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren;
- -
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het in beslag genomen bedrag van € 122.330,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. G.J. Stoové en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2015.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑04‑2015
Kamerstukken II 2004-2005, 30 125, nr. 2 (onder punt 2)
VERORDENING (EU) Nr. 575/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAADvan 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012