Ontleend aan het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 juli 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2246, onder 3.1.1-3.1.5.
HR, 13-09-2024, nr. 23/03964
ECLI:NL:HR:2024:1171
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-09-2024
- Zaaknummer
23/03964
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:1171, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑09‑2024; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2023:2246
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:944
ECLI:NL:PHR:2024:944, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 14‑06‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:1171
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑09‑2024
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Procesrecht. Uitleg memorie van grieven; grenzen rechtsstrijd. Geschil over uitleg overeenkomst naar Kroatisch recht.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 23/03964
Datum 13 september 2024
ARREST
In de zaak van
ANCONA GRUPA D.O.O.,
gevestigd te Djakova, Kroatië,
EISERES tot cassatie,
hierna: Ancona,
advocaat: J.H.M. van Swaaij,
tegen
1. [verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. TA DESIGN FOR LIVING,
gevestigd te Maasmechelen, België,
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: [verweerders],
advocaat: A.C. van Schaick.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/03/266405 / HA ZA 19-369 van de rechtbank Limburg van 24 april 2019, 10 juli 2019 en 28 juli 2021;
b. het arrest in de zaak 200.302.953/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 juli 2023.
Ancona heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerders] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor [verweerders] toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Ancona heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Ancona in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 2.845,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Ancona deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 13 september 2024.
Conclusie 14‑06‑2024
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Procesrecht. Uitleg memorie van grieven; grenzen rechtsstrijd. Geschil over uitleg overeenkomst naar Kroatisch recht.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/03964
Zitting 14 juni 2024
CONCLUSIE
W.L. Valk
In de zaak
Ancona Grupa D.O.O.
tegen
1. [verweerder 1]
2. TA Design For Living
Partijen worden hierna verkort aangeduid als Ancona respectievelijk [verweerders] Verweerder onder 1 zal afzonderlijk worden aangeduid als [verweerder 1] en verweerster onder 2 als TA.
1. Inleiding en samenvatting
In deze zaak richt het cassatiemiddel klachten tegen de uitleg die het hof aan de memorie van grieven heeft gegeven en betoogt het dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep is getreden. Mijns inziens slagen de klachten niet en kan de zaak met toepassing van art. 81 RO worden afgedaan.
2. Feiten en procesverloop
2.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
(i) Ancona houdt zich onder meer bezig met het produceren van maatwerk meubels en keukens, deels voor een binnenlandse en deels voor een buitenlandse afzetmarkt. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn beiden werkzaam voor Ancona.
(ii) [verweerder 1] kocht in de jaren 2013 tot en met 2016 voor zijn eenmanszaak Abitare Cucine producten bij Ancona in om door te verkopen en leveren aan eigen klanten. [verweerder 1] en zijn vader zijn vennoten van TA, gevestigd in België. TA nam in dezelfde periode (met name) de verplichting op zich tot exclusieve vertegenwoordiging en promotie van de producten in de Benelux. Daartoe is tussen Ancona en TA op 1 oktober 2014 een Agency agreement tot stand gekomen.
(iii) Op 20 april 2018 waren zowel [verweerder 1] als Ancona vertegenwoordigd op een beurs in Milaan. Daar hebben zij contact met elkaar gehad en gesproken over een oplossing van tussen hen gerezen geschillen over onbetaalde facturen, ondeugdelijk werk, onvolledige leveringen en niet betaalde provisie.
a. Op de beurs in Milaan heeft [verweerder 1] een A4 aan [betrokkene 2] voorgelegd waarop een rekensom staat vermeld met de vorderingen over en weer en waaronder staat vermeld:
‘as just explained we want to make an agreement to solve this for once and for all
Openstanding amount Abitaire cucine was: € 13.568,06 (...)
According Ancona Grupa
Costs made by Arbitare Cucine: - € 23.514,75
Unpaid invoices by private customers - € 18.312,18
Total: € 28.258,87 to be paid to Abitare Cucine.
Openstanding amount TA (...) € 14.968,36 (...)
According Ancona Grupa
Provision to be paid to TA (...) - € 15.146,18
Costs we made for mistakes: - € 4.367,40
Total: € 4.545,22 to be paid to TA (...)
Means there is a huge cap to be paid to us from Ancona to Abitare and TA (...). We want to find a solution to solve this matter by today.
Solution:
- We will deducted al the amounts to be paid from the openstanding amount and this matter will be closed for once and for all. The amount we should receive: € 28.258,87 + 64.545,22 = € 32.804,09 will not be collected by our lawyer when we agree together all is solved.’
b. Vervolgens is met pen die rekensom van [verweerder 1] doorgehaald en is met de hand op dat A4’tje een tekst geschreven, waaronder de handtekeningen van [verweerder 1] en [betrokkene 2] staan. Die tekst luidt:
‘Milano 20/april-2018
Agree with [betrokkene 2] on fair and [verweerder 1] stop all legal forces. Abitair Pay p Bank next week € 7.000,=’
(iv) Na afloop van de beurs in Milaan heeft [verweerders] per post een vaststellingsovereenkomst naar Ancona gestuurd, maar Ancona heeft die vaststellingsovereenkomst niet ondertekend. Ancona heeft via haar advocaat bij mail van 8 juni 2018 een tegenvoorstel gedaan. Partijen zijn er uiteindelijk niet samen uitgekomen.
(v) [verweerders] heeft het bedrag van € 7.000 (zoals hiervoor iii onder b is genoemd) niet aan Ancona voldaan.
2.2
Bij inleidende dagvaarding van 4 maart 2019 heeft AnconaTomesen c.s. gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat tussen Ancona enerzijds en [verweerders] anderzijds geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Verder heeft Ancona voorwaardelijk, voor zover de verklaring voor recht zou worden toegewezen, veroordeling van [verweerders] gevorderd tot betaling van diverse bedragen. In reconventie hebben [verweerders] onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en veroordeling van Ancona tot nakoming daarvan.
2.3
Bij eindvonnis van 28 juli 20212.heeft de rechtbank Limburg de vorderingen in conventie toegewezen en de vorderingen in reconventie grotendeels afgewezen.
2.4
In het door [verweerders] ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 11 juli 20233.het bestreden eindvonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, onder meer voor recht verklaard dat de tussen partijen op 20 april 2018 gesloten vaststellingsovereenkomst bindend is en Ancona veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen op grond van het bestreden vonnis door [verweerders] was betaald, minus het bedrag van de schikking van € 7.000. De dragende overwegingen van dit arrest laten zich als volgt samenvatten:
a. Grieven 1 en 4 hebben betrekking op de vraag of een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en op het toepasselijke recht daarop. (onder 3.5)
b. [verweerders] hebben zich primair op het standpunt gesteld dat tussen partijen een bindende vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, ongeacht of dit naar Nederlands, Belgisch of Kroatisch recht wordt beoordeeld, en dat daarmee alle geschillen van partijen zijn opgelost. (onder 3.6)
c. Op 20 april 2018 waren zowel [verweerders] als Ancona vertegenwoordigd op een beurs in Milaan. Op de beurs hebben [verweerder 1] en [betrokkene 2] gesproken over een oplossing van tussen [verweerders] en Ancona gerezen geschillen over onbetaalde facturen, ondeugdelijk werk, onvolledige leveringen en niet betaalde provisie. Daarbij waren alle vorderingen over en weer die voorwerp van geschil zijn in deze procedure aan de orde. (onder 3.7)
d. Op de door [verweerder 1] geprinte e-mail is de afspraak tussen [verweerder 1] en [betrokkene 2] van 20 april 2018 op de beurs duidelijk weergegeven (Abitare Cucine betaalt over een week € 7.000,-- en alle juridische stappen worden beëindigd). Dat hieraan voorwaarden waren verbonden, heeft Ancona onvoldoende concreet onderbouwd. (onder 3.8)
e. [verweerders] mochten er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [betrokkene 2] bevoegd was om Ancona te binden. (onder 3.9).
f. Dat volgens Ancona de bedrijfsjurist en later de advocaat van Ancona de aangewezen personen waren om contact mee op te nemen voor een minnelijke regeling, staat evenmin eraan in de weg dat een rechtsgeldige overeenkomst tussen [verweerders] en Ancona tot stand is gekomen. (onder 3.10)
g. Dat [verweerders] kort na de beurs in Milaan een document getiteld ‘Payment, Settlement en General Mutual Release Agreement’ aan Ancona hebben toegestuurd en dit document door Ancona niet is ondertekend, doet niet af aan het feit dat een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen, noch kan daaruit worden afgeleid dat [verweerders] ervan uitgingen dat de afspraak tussen [verweerder 1] en [betrokkene 2] niet bindend was. (onder 3.11)
h. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen in onderling verband en samenhang bezien, merkt het hof de afspraak die tussen [verweerder 1] en [betrokkene 2] is gemaakt op 20 april 2018 op de beurs in Milaan aan als een bindende vaststellingsovereenkomst. Dit is blijkens de bewoordingen en de overige gebleken omstandigheden van het geval de te maken gevolgtrekking naar Nederlands recht (art. 7:900 BW e.v.), en gezien de overgelegde opinie (productie 7 bij de memorie van grieven) ook naar Belgisch recht. Naar Kroatisch recht is dat naar het oordeel van het hof niet anders. Bij dat oordeel heeft het hof de opinies betrokken die partijen over het Kroatische recht hebben overgelegd, zowel over de vraag of een bindende vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen is als over de vraag of [betrokkene 2] vertegenwoordigingsbevoegd was. Uit de overgelegde opinies volgt dat er geen bijzondere eisen gelden voor het verlenen van kwijting (‘discharge of a claim’), behalve dat de kwijting specifiek (‘specific’) en serieus (‘made seriously’) moet zijn. Hieraan is voldaan. Ancona heeft betoogd dat ‘de Milaan-overeenkomst’, zoals zij het noemt, niets anders dan een voorovereenkomst is in de zin van art. 268 (van de Kroatische) Civil Obligations Act. Het hof volgt Ancona niet in dit betoog. Volgens art. 268 lid 1 van deze wet is een ‘preliminary contract’ een ‘contract under which the parties undertake the obligation to enter the main contract on a later date’. In de visie van [verweerders] is de afspraak tussen [verweerder 1] en [betrokkene 2] op 20 april 2018 echter de vaststellingsovereenkomst zelf (in termen van de Kroatische wet: ‘the main contract’). Die afspraak hield niet in dat partijen de verplichting op zich namen om op een later moment een hoofdovereenkomst te sluiten. Dat blijkt nergens uit. [verweerders] mochten ervan uitgaan dat een definitieve en complete afspraak voor een oplossing van al hun geschillen (met het idee om daarna de samenwerking voort te zetten) door [betrokkene 2] namens Ancona was gemaakt. En Ancona wist dat of heeft dit in elk geval moeten begrijpen. (onder 3.12)
2.5
Bij procesinleiding van 11 oktober 2023 heeft Ancona tijdig cassatieberoep ingesteld. [verweerders] hebben verweer gevoerd en hun standpunten schriftelijk doen toelichten. Ancona heeft gerepliceerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
De beide onderdelen van het middel liggen in elkaars verlengde en komen op het volgende neer: het hof heeft aan de memorie van grieven van [verweerders] een onbegrijpelijk uitleg gegeven en daarom is het oordeel van het hof dat de op 20 april 2018 te Milaan tussen [verweerder 1] en [betrokkene 2] gemaakte afspraak ook naar Kroatisch recht een bindende vaststellingsovereenkomst is, onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd (onderdeel 1), en het hof is met dat oordeel buiten de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep getreden (onderdeel 2).
3.2
Deze klachten slagen niet. Mijns inziens is de door het hof aan de grieven gegeven uitleg niet onbegrijpelijk en is het hof reeds daarom niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep getreden. Ik licht dit hierna toe.
3.3
De rechtbank heeft aangenomen dat de vraag of tussen partijen een bindende vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen door Kroatisch recht wordt beheerst.4.Vervolgens heeft de rechtbank naar aanleiding van door partijen overgelegde legal opinions aangenomen dat de op 20 april 2018 te Milaan tussen [verweerder 1] en [betrokkene 2] gemaakte afspraak naar Kroatisch recht een voorovereenkomst is, die verplichtte tot het sluiten van een definitieve vaststellingsovereenkomst.5.Volgens de rechtbank moet op grond van art. 286 lid 1 van het Kroatische Burgerlijk Wetboek binnen zes maanden op nakoming van een voorovereenkomst aanspraak worden gemaakt, wat niet heeft plaatsgevonden.6.Op die grond heeft de rechtbank de door Ancona gevorderde verklaring voor recht dat tussen partijen geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, toegewezen en [verweerders] tot betaling van diverse bedragen veroordeeld.
3.4
In hoger beroep hebben [verweerders] niet alleen het standpunt ingenomen dat de vraag of tussen partijen een bindende vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, in plaats van door Kroatisch, door Nederlands of Belgisch recht wordt beheerst (grieven 1 en 3), maar tevens dat ook volgens Kroatisch recht de op 20 april 2018 te Milaan tussen [verweerder 1] en [betrokkene 2] gemaakte afspraak wel degelijk voor partijen bindend is (grief 4). Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat [verweerders] in hun toelichting op grief 4 vooral woorden hebben gewijd aan de vraag of, ervan uitgaande dat de bedoelde afspraak een voorovereenkomst in de zin van art. 268 van het Kroatische Burgerlijk Wetboek is, van die voorovereenkomst nakoming kan worden gevorderd (vergelijk de in onderdeel 1 geciteerde passages uit de memorie van grieven). Het hof heeft in de memorie van grieven echter meer gelezen dan dat, namelijk óók dat in de visie van [verweerders] de afspraak zelf reeds een bindende vaststellingsovereenkomst is.
3.5
Die uitleg van de gedingstukken is mijns inziens niet onbegrijpelijk. Het hof zal bij zijn uitleg mede erop hebben gelet dat [verweerders] in hoger beroep hebben gehandhaafd hun vordering strekkende tot verklaring voor recht dat de tussen partijen op 20 april 2018 gesloten vaststellingsovereenkomst bindend is. Ook heeft het hof in rechtsoverweging 3.6 het primaire standpunt van [verweerders] aldus weergegeven dat volgens hen ‘tussen partijen een bindende vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, ongeacht of dit naar Nederlands, Belgisch of Kroatisch recht wordt beoordeeld’. Tegen die weergave van het standpunt van [verweerders] richt het cassatiemiddel geen klacht. Ook in de toelichting op grief 4 (waaruit de steller van het middel citeert) zie ik aanknopingspunten voor een ruime uitleg van de strekking van die grief. De toelichting op de grief begint als volgt:
‘Onder Grief 1 hebben [verweerders] al aangetoond, dat er, zowel naar Nederlands als ook naar Belgisch recht een VSO [vaststellingsovereenkomst] tot stand is gekomen en partijen [hun] geschillen daarmee zijn [hebben] geregeld en beëindigd. Mocht uw hof van mening zijn dat het Kroatisch recht van toepassing is op de juridische wederwaardigheden omtrent de VSO, dan zullen [verweerders] hieronder aantonen, dat ook bij toepassing van het Kroatische recht de minnelijke regeling in Milaan in stand was gebleven.’ (memorie van grieven onder 8.2)
Daarna volgt een tussenkopje ‘Gewijzigde omstandigheden’ en gaan [verweerders] alsnog in op de betekenis van art. 268 van het Kroatische Burgerlijk Wetboek. Ook in dat vervolg van de toelichting op grief 4 zijn zinnen aan te wijzen die erop wijzen dat inderdaad het primaire standpunt van [verweerders] is dat ook naar Kroatisch recht de bij gelegenheid van de beurs in Milaan gemaakte afspraak voor partijen eenvoudig bindend is:
‘(…) [D]eze overeenkomst [is] voor partijen conform Kroatisch recht bindend.’ (memorie van grieven onder 8.5 slot)
‘Die Milanese overeenkomst van 20 april 2018 is dus bindend voor partijen.’ (memorie van grieven onder 8.7)
3.6
Dat ook Ancona het standpunt van [verweerders] in appel ruimer heeft opgevat dan zij nu doet voorkomen, leid ik af uit haar memorie van antwoord onder 48 e.v. Onder 48 zegt Ancona dat onjuist is dat naar het toepasselijke Kroatische recht een vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen. Dit standpunt werkt zij vervolgens uit, waarbij zij eerst ingaat op de vraag of op de beurs in Milaan een overeenkomst is tot stand gekomen waarbij Ancona genoegen heeft genomen met € 7.000 en partijen een streep hebben gezet door wat [verweerders] meer aan Ancona verschuldigd waren (onder 49-51). Pas daarna vervolgt zij met een bespreking van de regeling van art. 268 van het Kroatische Burgerlijk Wetboek en de vermeende consequenties van die regeling voor de zaak (onder 52 e.v.). De oplettende lezer bemerkt dat dit zeer goed past bij wat ik zojuist over de opbouw van de toelichting op grief 4 zei. Ook (de advocaat in hoger beroep van) Ancona begreep grief 4 kennelijk zo dat volgens het primaire standpunt van [verweerders] ook naar Kroatisch recht sprake is van een overeenkomst die partijen bindt.
3.7
Ik merk nog op dat ook voor de toepassing van buitenlands recht geldt dat de rechter niet gebonden is aan de beschouwingen over de juiste inhoud van een toe te passen rechtsregel zoals door partijen in de gedingstukken ten beste gegeven. Het volgens de juiste conflictenregel aangewezen toepasselijke recht wordt door de rechter ambtshalve toegepast. Art. 10:2 BW zegt dat met zoveel woorden en welbeschouwd volgt het reeds uit art. 25 Rv (dat een rechtsgrond ontleend is aan het toepasselijke buitenlandse recht beneemt daaraan niet het karakter van rechtsgrond). Daarom valt te betwijfelen of Ancona bij haar klacht over de door het hof aan de memorie van grieven gegeven uitleg wel belang heeft. Weliswaar is de positie van de appelrechter in verband met het grievenstelsel niet geheel dezelfde als die van de rechter in eerste aanleg, omdat het grievenstelsel volgens de heersende leer mede ziet op in de bestreden uitspraak opgenomen rechtsoordelen (de zogenaamde enge leer met betrekking tot het gebod tot aanvulling van rechtsgronden ten gunste van appellant7.). Zouden [verweerders] het oordeel van de rechtbank dat uitgaande van de toepasselijkheid van Kroatisch recht de tussen partijen op 20 april 2018 gemaakte afspraak niet bindend is, in het geheel niet door een grief hebben bestreden, dán zou het hof daarvan dus hebben moeten uitgaan. Met grief 4 zijn [verweerders] tegen dat oordeel echter wel degelijk opgekomen. Welnu, binnen het aldus door de grieven ontsloten gebied gold ook voor het hof het gebod van art. 10:2 BW en art. 25 Rv.8.De toepassing van het grievenstelsel op rechtsoordelen gaat niet zover dat de appelrechter de door de rechter in eerste aanleg aanvaarde rechtsopvatting slechts door de in de memorie van grieven door appellant aangehangen rechtsopvatting zou mogen vervangen.9.
3.8
Omdat het hof in de grieven van [verweerders] mede het standpunt heeft gelezen dat de op 20 april 2018 gemaakte afspraak zelf reeds een bindende vaststellingsovereenkomst is en die onbekrompen10.uitleg van de grieven in het licht van de in hoger beroep gehandhaafde vordering van [verweerders] en diverse passages in de toelichting op grief 4 niet onbegrijpelijk is, is echter niet meer van belang wat het hof ook onafhankelijk van de door [verweerders] aangehangen rechtsopvatting omtrent art. 286 van het Kroatische Burgerlijk Wetboek mocht en zelfs moest doen. Intussen dunkt mij dat aan de verplichting van de rechter tot ambtshalve activiteit wat betreft rechtsnormen nog het gezichtspunt is te ontlenen dat een ruimhartige uitleg van grieven tegen rechtsoordelen van de eerste rechter te minder problematisch is.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑06‑2024
Rechtbank Limburg (zittingsplaats Roermond) 28 juli 2021, zaaknummer C/03/226405 (niet gepubliceerd).
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 juli 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2246.
Vonnis van 28 juli 2021 onder 4.7.5.
Vonnis van 28 juli 2021 onder 4.8-4.10.
Vonnis van 28 juli 2021 onder 4.10.1.
Zie over de enge en ruime leer H.E. Ras & A. Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2017/43 e.v. en Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2022/171 e.v.
Vergelijk H.E. Ras & A. Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2017/49 naar aanleiding van HR 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2655, NJ 1998/625.
Vergelijk in dit verband H.E. Ras & A. Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2017/54: ‘We raken hier aan het zwakke punt van de enge leer, namelijk dat [de] appelrechter moet voortbouwen op een onjuiste rechtsopvatting van de eerste rechter als die rechtsopvatting niet door een grief wordt bestreken. Aan die consequentie kan echter in belangrijke mate worden ontkomen door een onbekrompen uitlegging van de grieven.’