Hof 's-Hertogenbosch, 11-07-2023, nr. 200.302.953/01
ECLI:NL:GHSHE:2023:2246
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
11-07-2023
- Zaaknummer
200.302.953/01
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2023:2246, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑07‑2023; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1171
Uitspraak 11‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Geschillen tussen een Kroatische, Nederlandse en Belgische partij over onbetaalde facturen, ondeugdelijk werk, onvolledige leveringen en niet betaalde provisie met betrekking tot keukens. Is tussen partijen op een beurs in Milaan een bindende vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen? Beoordeling naar Nederlands, Belgisch en Kroatisch recht.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.302.953/01
arrest van 11 juli 2023
in de zaak van
1. [appellant] , handelend onder de naam Abitare Cucine,wonende te [woonplaats] ,
2. TA Design For Living, de vennootschap onder firma naar Belgisch recht,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten] , en afzonderlijk als [appellant] danwel Abitare Cucine en TA,
advocaat: mr. W.B.M. Vondenhoff te Heerlen,
tegen
Ancona Grupa D.O.O., de vennootschap onder firma naar Kroatisch recht,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Kroatië,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Ancona,
advocaat: mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 oktober 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 28 juli 2021, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellanten] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie en Ancona als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/266405 / HA ZA 19-369)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven met producties;
- -
de memorie van antwoord;
- -
de mondelinge behandeling.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
Feiten
3.1.
In rov. 2.1 tot en met 2.5 van het vonnis waarvan beroep heeft rechtbank feiten vastgesteld. Deze feitenvaststelling is door partijen in hoger beroep niet bestreden. Het hof kan dus van dezelfde feiten uitgaan. Het hof zal die feiten hierna vernummerd als rov. 3.1.1 tot en met 3.1.5 weergeven.
3.1.1.
Ancona houdt zich onder meer bezig met het produceren van maatwerk meubels en
keukens, deels voor een binnenlandse en deels voor een buitenlandse afzetmarkt. De heren
[persoon A] en [persoon B] zijn beiden werkzaam voor Ancona.
3.1.2.
[appellant] kocht in de jaren 2013 tot en met 2016 voor zijn eenmanszaak Abitare Cucine producten bij Ancona in om door te verkopen en leveren aan eigen klanten.
[appellant] en zijn vader zijn vennoten van TA, gevestigd in België. TA nam in dezelfde
periode (met name) de verplichting op zich tot exclusieve vertegenwoordiging en promotie
van de producten in de Benelux. Daartoe is tussen Ancona en TA op 1 oktober 2014 een Agency agreement tot stand gekomen.
3.1.3.
Op 20 april 2018 waren zowel [appellant] als Ancona vertegenwoordigd op een beurs in Milaan. Daar hebben zij contact met elkaar gehad en gesproken over een oplossing van tussen hen gerezen geschillen over onbetaalde facturen, ondeugdelijk werk, onvolledige
leveringen en niet betaalde provisie.
3.1.3.1. Op de beurs in Milaan heeft [appellant] een A-4 aan [persoon B]
voorgelegd waarop een rekensom staat vermeld met de vorderingen over en weer en
waaronder staat vermeld:
“as just explained we want to make an agreement to solve this for once and for all Openstanding amount Abitaire cucine was: € 13.568,06 (...)
According Ancona Grupa
Costs made by Arbitare Cucine: - € 23.514,75
Unpaid invoices by private customers: - € 18.312,18
Total: € 28.258,87 to be paid to Abitare Cucine.
Openstanding amount TA (...) € 14.968,36 (...)
According Ancona Grupa
Provision tob e paid to TA (...) - € 15.146,18
Costs we made for mistakes: - € 4.367,40
Total: € 4.545,22 to be paid to TA (...)
Means there is a huge cap tob e paid to us from Ancona to Abitare and TA (...). We want to find a solution to solve this matter by today.
Solution:
- We will deducted al the amounts to be paid from the openstanding amount and this matter will be closed for once and for all. The amount we should receive: € 28.258,87 + 64.545,22 = € 32.804,09 will not be collected by our lawyer when we agree together all is solved.”
3.1.3.2. Vervolgens is met pen die rekensom van [appellant] doorgehaald en is met de hand
op dat A-4-tje een tekst geschreven, waaronder de handtekeningen van [appellant] en [persoon B] staan. Die tekst luidt:
“Milano 20/april-2018
Agree with [persoon B] on fair and [appellant] stop all legal forces. Abitair Pay p Bank next week F 7.000,=”
3.1.4.
Na afloop van de beurs in Milaan heeft [appellanten] per post een vaststellingsovereenkomst naar Ancona gestuurd, maar Ancona heeft die vaststellingsovereenkomst niet ondertekend. Ancona heeft via haar advocaat bij mail van
8 juni 2018 een tegenvoorstel gedaan. Partijen zijn er uiteindelijk niet samen uitgekomen.
3.1.5.
[appellanten] heeft het bedrag van € 7.000,00 (zoals hiervoor in 3.1.3.2 is genoemd) niet aan Ancona voldaan.
Geschil in eerste aanleg
3.2.1.
In eerste aanleg vorderde Ancona, in conventie, verkort weergegeven:
1. verklaring voor recht dat tussen Ancona enerzijds en [appellant] en TA anderzijds geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen,
2. voorwaardelijk, voor zover de vordering onder 1 wordt toegewezen:
ten aanzien van [appellant] :
veroordeling van [appellant] om aan Ancona te betalen:
primair: € 36.651,81, vermeerderd met de Kroatische handelsrente vanaf de vervaldata van de verschillende facturen, buitengerechtelijke kosten (ad € 1.141,52) en proceskosten,
subsidiair: € 36.651,81, vermeerderd met de Nederlandse wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de verschillende facturen, buitengerechtelijke kosten (ad € 1.141,52) en proceskosten,
ten aanzien van TA:
hoofdelijke veroordeling van [appellant] en TA om aan Ancona te betalen:
primair: € 16.536,72, vermeerderd met de Kroatische handelsrente vanaf de vervaldata van de verschillende facturen, buitengerechtelijke kosten (ad € 940,37) en proceskosten,
subsidiair: € 16.536,72, vermeerderd met de Nederlandse wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de verschillende facturen, buitengerechtelijke kosten (ad € 940,37) en proceskosten.
3.2.2.
Op hetgeen Ancona aan deze vordering ten grondslag heeft gelegd en de daartegen door [appellanten] gevoerde verweren zal het hof, voor zover in hoger beroep van belang, hierna ingaan.
3.2.3.
In reconventie vorderde [appellanten] , verkort weergegeven:
primair
1. een verklaring voor recht dat tussen partijen op 20 april 2018 een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van hun geschillen over en weer tot stand is gekomen,
2. nakoming van die vaststellingsovereenkomst, meer in het bijzonder door Ancona te gelasten: (i) schriftelijk te bevestigen dat zij al haar vorderingen op TA en [appellant] heeft gecrediteerd, (ii) schriftelijk te bevestigen dat zij de finale kwijting over en weer terzake alle zakelijke en agentuurrelaties met TA en [appellant] erkent en (iii) schriftelijk het rekeningnummer door te geven waarop [appellanten] bevrijdend het bedrag van € 7.000,00 dient te betalen,
3. te bepalen een betalingstermijn en te bepalen dat het Ancona voortaan verboden is nog verdere incasso- of andere maatregelen te nemen ten aanzien van vermeende openstaande posten,
4. de proceskosten,
[appellant] vordert subsidiair:
5. veroordeling van Ancona tot betaling aan [appellant] van € 41.826,93, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten,
TA vordert subsidiair:
6. veroordeling van Ancona tot betaling aan TA van € 19.513,58, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten.
3.2.4.
Op hetgeen [appellanten] aan deze vordering ten grondslag heeft gelegd en de daartegen door Ancona gevoerde verweren zal het hof, voor zover in hoger beroep van belang, hierna ingaan.
3.2.5.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank in conventie:
- voor recht verklaard dat tussen Ancona enerzijds en [appellant] en TA anderzijds geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, inhoudende dat [appellant] en TA aan Ancona een bedrag van € 7.000,00 dienen te betalen ter beëindiging van het geschil tussen hen als omschreven in deze dagvaarding op basis van finale kwijting over en weer,
- [appellant] veroordeeld om aan Ancona te betalen een bedrag van € 20.115,09, vermeerderd met de Kroatische handelsrente over het toegewezen bedrag met ingang van de vervaldata van de verschillende facturen tot de dag van volledige betaling,
- [appellant] en TA hoofdelijk veroordeeld om aan Ancona te betalen een bedrag van € 16.536,72, vermeerderd met de Kroatische handelsrente over het toegewezen bedrag met ingang van de vervaldata van de verschillende facturen tot de dag van volledige betaling,
- [appellant] en TA hoofdelijk veroordeeld om aan Ancona te betalen een bedrag van € 1.141,52 ter zake buitengerechtelijke incassokosten.
- [appellanten] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Ancona tot dan toe begroot op € 4.187,06.
In reconventie heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard, voor zover de reconventionele vordering is gebaseerd op de “Agency Agreement” van 1 oktober 2014, en heeft zij [appellanten] in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van Ancona begroot op € 1.074,00.
Verder is het vonnis waarvan beroep in conventie en reconventie – voor zover nodig – uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde werd, tot slot, afgewezen.
Geschil in hoger beroep
3.3.1.
[appellanten] heeft in hoger beroep elf grieven aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep. Haar eis in hoger beroep zal het hof in de volgende rechtsoverweging weergeven.
3.3.2.
[appellanten] heeft in de dagvaarding in hoger beroep geconcludeerd dat het hof zich bevoegd zal verklaren om van de vorderingen van [appellanten] kennis te nemen en de vorderingen van Ancona in conventie alsnog zal afwijzen en de vorderingen van [appellanten] alsnog zal toewijzen.
Blijkens het petitum van haar memorie van grieven heeft [appellanten] haar eis in hoger beroep als volgt gewijzigd:
[appellanten] vordert in conventie, verkort weergegeven:
Primair: te beslissen dat tussen partijen op 20 april 2018 gesloten vaststellingsovereenkomst bindend is en daarbij te bepalen dat Ancona aan [appellant] zal retourneren € 58.092,59 (zijnde de betaling van € 65.092,59 minus het in de VSO overeengekomen afkoopbedrag van € 7.000,00), te vermeerderen met de van toepassing zijnde Kroatische rente vanaf de datum van betaling over dit bedrag zijnde 17 januari 2022;
Subsidiair: Ancona’s vorderingen af te wijzen zodat de hoofdsom en rente waartoe de rechtbank [appellant] en TA veroordeelde aan Ancona te betalen niet verschuldigd zullen zijn.
Voor het geval het hof van mening mocht zijn dat aan de vaststellingsovereenkomst geen rechtskracht toekomt, vordert [appellanten] in reconventie, verkort weergegeven:
- ten aanzien van partij [appellant] , te bepalen dat Ancona aan [appellant] € 20.151,44 verschuldigd is, te verhogen met de wettelijke rente bij toepassing van Nederlands recht en bij toepassing van Kroatisch recht met de Kroatische rente vanaf de datum van 28 juni 2016;
- ten aanzien van TA, Ancona te veroordelen aan TA te voldoen € 19.513,58, te verhogen met de wettelijke rente bij toepassing van Nederlands recht en bij toepassing van Belgisch recht met de Belgische rente vanaf de datum van 7 september 2016.
3.3.3.
Ancona heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging van [appellanten] Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Bij de verdere beoordeling zal dan ook worden uitgegaan van de gewijzigde eis.
3.3.4.
Ancona heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van beide instanties.
Rechtsmacht
3.4.
De rechtbank heeft zich bevoegd geacht van de vorderingen van Ancona in conventie kennis te nemen. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank dit terecht en op de juiste gronden gedaan. Het hof verwijst naar de overwegingen van de rechtbank dienaangaande (rov. 4.1 tot en met 4.4 van het vonnis waarvan beroep) en maakt die tot de zijne. Voor zover [appellanten] met grief 7 anders betoogt, faalt dit betoog derhalve.
Is een bindende vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen?
3.5.
Het hof zal eerst de grieven 1 en 4 bespreken. Deze grieven, die betrekking hebben op de vraag of een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en op het toepasselijke recht daarop, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.6.
[appellanten] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat tussen partijen een bindende vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, ongeacht of dit naar Nederlands, Belgisch of Kroatisch recht wordt beoordeeld, en dat daarmee alle geschillen van partijen zijn opgelost. Ancona heeft dit weersproken. Het hof oordeelt hierover als volgt.
3.7.
Op 20 april 2018 waren zowel [appellant] als Ancona vertegenwoordigd op een beurs in Milaan. Namens [appellanten] was [appellant] aanwezig. De stand van Ancona werd onder andere bemand door [persoon B] en [persoon C] (verkoopleidster). Op de beurs hebben [appellant] en [persoon B] contact met elkaar gehad en gesproken over een oplossing van tussen [appellanten] en Ancona gerezen geschillen over onbetaalde facturen, ondeugdelijk werk, onvolledige leveringen en niet betaalde provisie. Daarbij waren alle vorderingen over en weer die voorwerp van geschil zijn in deze procedure aan de orde.
Op de beurs in Milaan heeft [appellant] een A-4 (een print van een e-mail) aan [persoon B] voorgelegd waarop een rekensom staat vermeld met de vorderingen over en weer en waaronder staat vermeld als is weergegeven hiervoor in rov. 3.1.3.1. Een kopie daarvan heeft [appellanten] overgelegd als productie 10 in eerste aanleg (en opnieuw als productie 5 in hoger beroep). Daaruit blijkt dat [appellant] zijn voorstel met financiële cijfers heeft onderbouwd. Het voorstel hield, kort gezegd, in de ‘openstanding amounts’ tegen elkaar weg te strepen en de zaak met gesloten beurzen af te sluiten (‘for once and for all’).
Van enige druk van de kant van [appellanten] op [persoon B] om akkoord te gaan met een minnelijke regeling is niet gebleken. Ook uit de verklaringen zijdens Ancona volgt dat partijen hierover in elk geval twee keer hebben gesproken op de beurs. Het hof verwijst daarnaast naar de overgelegde schriftelijke verklaring van [broer van appellant] (de broer van [appellant] , die ook bij de besprekingen was) over de gang van zaken op de beurs. Volgens hem is de eerste keer met [persoon C] afgesproken op een later tijdstip terug te komen en heeft [appellant] toen met [persoon B] en [persoon C] gesproken (‘onder het genot van hapjes en drankjes’).
Gezien de langdurige samenwerking tussen [appellanten] en Ancona was de beurs in Milaan een geschikte plek om elkaar te treffen om te proberen de geschillen die tussen hen dan toe waren ontstaan op te lossen en daarbij ook over samenwerking te spreken. Concreet heeft [appellanten] toen een project in Duitsland genoemd, gezien het proces-verbaal van de comparitie van partijen in eerste aanleg, en had [persoon B] tijdens de gesprekken in zijn achterhoofd dat partijen wel weer zouden kunnen gaan samenwerken als de geschillen waren opgelost.
Het is niet vast komen te staan dat [persoon B] danwel [persoon C] contact met het kantoor in Kroatië heeft gehad om de cijfers te laten controleren, zoals [appellanten] stelt en Ancona betwist. Niet in geschil is echter dat [appellant] zich uiteindelijk bereid heeft verklaard om tegen finale kwijting alsnog aan Ancona een bedrag te betalen, te weten € 7.000,-- (volgens [appellant] heeft zijn vader – die als agent optrad namens TA – hem hiertoe overgehaald, zodat in de toekomst weer samengewerkt kon worden). Er is een streep gezet door het oorspronkelijke voorstel van [appellanten] en handgeschreven is het bedrag van € 7.000,-- en de zinsnede ‘stop all legal forces’ vermeld (zie rov. 3.1.3.2). Onomstreden is voorts dat [persoon B] zijn handtekening op de geprinte e-mail heeft gezet.
3.8.
Ancona heeft aangevoerd dat uit het feit dat [persoon B] zijn handtekening heeft gezet niets anders kan worden afgeleid dan uitsluitend de intentie van Ancona om het geschil buitengerechtelijk te regelen. Daarbij heeft Ancona gesteld dat [persoon B] heeft aangegeven dat wat hem betreft het geschil inderdaad op deze wijze zou geregeld zou kunnen worden (met in het achterhoofd dat partijen dan weer met elkaar zouden kunnen gaan samenwerken), met dien verstande dat de directeur van Ancona, [persoon A] , daarmee akkoord diende te gaan. Verder was volgens Ancona een voorwaarde dat de beweringen van [appellant] op de beurs over hetgeen partijen over en weer van elkaar te vorderen hebben, juist zouden zijn.
Dat [persoon B] enig voorbehoud van autorisatie door derden heeft gemaakt, is door [appellanten] betwist. Op de geprinte e-mail is de afspraak tussen [appellant] en [persoon B] van 20 april 2018 op de beurs duidelijk weergegeven (Abitare Cucine betaalt over een week € 7.000,-- en alle juridische stappen worden beëindigd). Dat hieraan voorwaarden waren verbonden, heeft Ancona onvoldoende concreet onderbouwd. Aan de uitleg dat de handtekening van [persoon B] slechts uitdrukking geeft aan de intentie van Ancona om het geschil buitengerechtelijk te regelen, gaat het hof dan ook voorbij.
Dit geldt ook voor de stelling van Ancona dat Ancona slechts bereid was vooralsnog de gerechtelijke gang te stoppen als de € 7.000,-- de week daarop zou worden betaald waarna partijen dan zouden bekijken elkaar definitief proberen te vinden middels een eindbedrag al dan niet (gedeeltelijk) uitbetaald door middel van een nieuw project. Dat vindt evenmin steun in de bewoordingen van de overeenkomst, ook niet (of juist niet) als die worden bezien in de hiervoor in rov. 3.7 geschetste context.
3.9.
Voorts heeft Ancona het verweer gevoerd dat [persoon B] niet bevoegd was om Ancona te vertegenwoordigen. Volgens Ancona is [persoon B] manager internationale markt. Hij is een belangrijke persoon binnen Ancona, maar hij is geen CEO. [persoon A] was de directeur en als enige bevoegd om een minnelijke regeling te ondertekenen.
In de visie van [appellanten] heeft [appellant] in zijn hoedanigheid van bevoegd representant van Abitare Cucine en TA het zakelijke geschil tussen partijen besproken met [persoon B] als directeur-eigenaar van Ancona.
Voor zover [persoon B] in deze niet vertegenwoordigingsbevoegd was, mocht [appellanten] er naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd op vertrouwen dat [persoon B] bevoegd was om Ancona te binden. Ancona moest hier in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van het hof ook redelijkerwijze rekening mee houden. Ter motivering van dat oordeel dient het volgende.
[appellanten] heeft voldoende onderbouwd dat [persoon B] vanaf het prille begin de zakelijke vertegenwoordiging van Ancona jegens Abitare Cucine en TA in onderlinge handels- en agentuurrelaties op zich had genomen. Ten bewijze hiervan heeft [appellanten] als productie 2, 3 en 4 bij memorie van grieven de partnership agreement en agency agreements overgelegd. Deze zijn ondertekend door [persoon B] , waarbij vóór zijn naam de aanduiding ‘CEO’ is vermeld. Ancona heeft uitvoering gegeven aan deze overeenkomsten. Zoals tijdens de mondelinge behandeling op vragen van het hof is gebleken, liggen die mede ten grondslag aan de rechtsverhouding tussen partijen (naast de koopovereenkomsten met betrekking tot de keukens). Verder heeft [appellanten] – door Ancona niet bestreden – naar voren gebracht dat [persoon B] steeds betrokken is geweest bij en positie heeft ingenomen over de latere zakelijke geschillen tussen partijen. Tot slot heeft [appellanten] erop gewezen dat [persoon B] zich heeft uitgegeven als directeur-eigenaar van Ancona jegens [appellanten] , hetgeen vanuit Ancona nimmer is gesanctioneerd/gecorrigeerd, en door Ancona als directeur-eigenaar is gepresenteerd in openbare informatie over het bedrijf.
3.10.
Zijdens Ancona is opgemerkt dat de aangewezen personen om contact op te nemen voor een minnelijke regeling met Ancona waren geweest [persoon D] (de bedrijfsjurist van Ancona die het dossier in behandeling had) en later mr. Bezmalinovic (de advocaat van Ancona). Ook dit staat naar het oordeel van het hof niet in de weg dat een rechtsgeldige overeenkomst tussen [appellanten] en Ancona en tot stand is gekomen. Van een ‘handigheidje’ is geen sprake, anders dan mr. Bezmalinovic tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gesuggereerd. Er zijn geen aanwijzingen dat [appellant] [persoon B] heeft benaderd op de beurs om bijvoorbeeld de advocaat van Ancona er buiten te houden. Het was aan [persoon B] om aan [appellant] kenbaar te maken dat hij wilde dat [appellant] contact zou opnemen met mr. Bezmalinovic (of [persoon D]). Dit heeft hij (voor zover bekend) niet gedaan. Dat komt voor rekening en risico van Ancona. Overigens is de onderhavige regeling niet zo ingewikkeld dat juridische bijstand nodig is om die te begrijpen, zeker niet voor [persoon B] gelet op de hoedanigheid waarin hij hierbij betrokken was.
3.11.
Aan het voorgaande doet niet af dat [appellanten] later (kort na de beurs in Milaan) een document getiteld ‘Payment, Settlement en General Mutual Release Agreement’ (productie 12 bij de dagvaarding in eerste aanleg) heeft toegestuurd en dat dit document niet is ondertekend zijdens Ancona. Uit het enkele feit dat [appellanten] dit document aan Ancona heeft toegestuurd, volgt niet dat [appellanten] ervan uitging dat de afspraak tussen [appellant] en [persoon B] niet bindend was. [appellanten] heeft voor het toesturen van dit document een aannemelijke verklaring gegeven. [appellant] heeft de overeenkomst netjes willen uitwerken in een keurig format. De afspraak is daarmee slechts op papier gezet (betaling van € 7.000,-- tegen finale kwijting) en daarbij is niets nieuws of afwijkends opgenomen voor zover relevant. Tevens heeft [appellant] Ancona gevraagd om creditnota’s te sturen zodat hij het bedrag van € 7.000,-- kon overmaken. Aldus diende het document en de ondertekening daarvan slechts de administratieve verwerking van de minnelijke regeling die partijen op 20 april 2018 waren overeengekomen. Ancona heeft daaraan echter niet willen meewerken.
3.12.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen in onderling verband en samenhang bezien, merkt het hof de afspraak die tussen [appellant] en [persoon B] is gemaakt op 20 april 2018 op de beurs in Milaan aan als een bindende vaststellingsovereenkomst. Dit is blijkens de bewoordingen en de overige gebleken omstandigheden van het geval de te maken gevolgtrekking naar Nederlands recht (artikel 7:900 BW e.v.), en gezien de overgelegde opinie (productie 7 bij de memorie van grieven) ook naar Belgisch recht. Naar Kroatisch recht is dat naar het oordeel van het hof niet anders. Bij dat oordeel heeft het hof de opinies betrokken die partijen over het Kroatische recht hebben overgelegd, zowel over de vraag of een bindende vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen is als over de vraag of [persoon B] vertegenwoordigingsbevoegd was (productie 14 bij de conclusie van antwoord in reconventie, productie 2 bij de nadere akte van Ancona en productie 9 bij de memorie van grieven).
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder het volgende. Uit de overgelegde opinies volgt dat er geen bijzondere eisen gelden voor het verlenen van kwijting ("discharge of a claim"), behalve dat de kwijting specifiek ("specific") en serieus ("made seriously") moet zijn. Hieraan is voldaan. Uit het door [appellant] en [persoon B] ondertekende document blijkt dat de kwijting ziet op alle vorderingen over en weer, en uit hetgeen hiervoor in rov. 3.7. e.v. is overwogen volgt dat partijen serieus waren in hun bedoeling om te komen tot beëindiging van hun geschillen over en weer, althans dat [appellant] daarvan mocht uitgaan.
Ancona heeft betoogd dat “de Milaan-overeenkomst”, zoals zij het noemt, niets anders dan een voorovereenkomst is in de zin van artikel 268 van de Kroatische Civil Obligations Act (in de Engelse vertaling overgelegd als productie 10a bij de memorie van grieven). Het hof volgt Ancona niet in dit betoog. Volgens artikel 268 lid 1 van deze wet is een ‘preliminary contract’ een ‘contract under which the parties undertake the obligation to enter the main contract on a later date’. In de visie van [appellanten] is de afspraak tussen [appellant] en [persoon B] op 20 april 2018 echter de vaststellingsovereenkomst zelf (in termen van de Kroatische wet: ‘the main contract’). Die afspraak hield niet in dat partijen de verplichting op zich namen om op een later moment een hoofdovereenkomst te sluiten. Dat blijkt nergens uit. Zoals uit al het vorenwogene volgt, mocht [appellanten] ervan uitgaan dat een definitieve en complete afspraak voor een oplossing van al hun geschillen (met het idee om daarna de samenwerking voort te zetten) door [persoon B] namens Ancona was gemaakt en wist Ancona dat of heeft zij dit in elk geval moeten begrijpen.
Gelet daarop kan in het midden blijven of, als de afspraak tussen [appellant] en [persoon B] zou worden aangemerkt als een ‘preliminary contract’ in de zin van artikel 268 lid 1 van de Kroatische wet, [appellanten] zich daarop als verweer zou kunnen beroepen in de onderhavige procedure, zoals [appellanten] (subsidiair) heeft betoogd.
3.13.
Dit betekent dat de grieven 1 en 4 slagen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die indien bewezen tot een ander oordeel zouden leiden. Bewijslevering is niet aan de orde.
Slotsom en afwikkeling
3.14.
Nu de grieven 1 en 4 slagen, zal het hof de overige grieven niet nader bespreken. Aan behandeling van de grieven in voorwaardelijke reconventie (grieven 9 tot en met 11) komt het hof niet toe, nu het hof de vaststellingsovereenkomst bindend acht. Voor de rest heeft [appellanten] bij de niet besproken grieven geen belang gelet op de uitkomst van de procedure.
3.15.
Het voorgaande brengt mee dat de primaire vordering van [appellanten] in hoger beroep toewijsbaar is, in dier voege dat het hof voor recht zal verklaren dat tussen partijen op 20 april 2018 gesloten vaststellingsovereenkomst bindend is.
3.16.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve te worden vernietigd. Bijgevolg is ook de terugbetalingsvordering toewijsbaar. Het hof zal Ancona veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van een bedrag van € 58.092,59, zijnde de betaling van € 65.092,59 minus het in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen afkoopbedrag van € 7.000,--. Mede op grond van het verhandelde ter zitting staat vast dat [appellant] ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep € 65.092,59 aan Ancona heeft betaald. Niet betwist door Ancona is dat dit bedrag op 17 januari 2022 is betaald. Vanaf die datum zal de gevorderde rente toegewezen worden als hierna is vermeld in het dictum. Tegen de verschuldigdheid van deze rente heeft Ancona ook geen verweer gevoerd.
3.17.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal Ancona worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
3.18.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissingen.
4. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
opnieuw recht doende:
verklaart voor recht dat de tussen partijen op 20 april 2018 gesloten vaststellingsovereenkomst bindend is;
veroordeelt Ancona tot terugbetaling aan [appellant] van een bedrag van € 58.092,59, vermeerderd met de van toepassing zijnde Kroatische rente daarover vanaf 17 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Ancona in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellanten] op € 914,-- aan griffierecht en op € 2.085,-- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 119,52 aan dagvaardingskosten, op € 2.106,-- aan griffierecht en op € 4.314,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, N.W.M. van den Heuvel en P.S. Kamminga en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 juli 2023.
griffier rolraadsheer