Einde inhoudsopgave
Leidraad Invordering 2008
22.9.2.3 Beëindiging operationele leaseovereenkomst
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
10-12-2019, Stcrt. 2019, 66197 (uitgifte: 20-12-2019, regelingnummer: 2019-24211)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-12-2019, Stcrt. 2019, 66197 (uitgifte: 20-12-2019, regelingnummer: 2019-24211)
- Vakgebied(en)
Invordering (V)
Bij beëindiging van een leaseovereenkomst door het verstrijken van de overeengekomen leaseperiode of door opzegging geldt in het algemeen als uitgangspunt dat een aanvankelijke kwalificatie als reëel eigendom ook na opzegging blijft gelden. Uitzondering hierop is als de lessor het object na beëindiging van de leaseovereenkomst – regulier dan wel voortijdig – zonder rechtsgeldige titel bij de lessee in gebruik laat.
De lessor moet bij beëindiging van de lease het gebruiksrecht aan de lessee ontzeggen; zowel formeel als de facto. Als ten tijde van de beslaglegging blijkt dat het object ondanks de opzegging van de leaseovereenkomst nog in gebruik is bij de lessee, zal de lessor aan moeten tonen dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid al het mogelijke heeft gedaan en nog steeds doet, om het voortgezette gebruik door de lessee te beëindigen.
Onder ‘al het mogelijke’ wordt met name meer verstaan dan een formeel verbod op het gebruik: er moet sprake zijn van controle daarop en zo mogelijk het fysiek onmogelijk maken van voortgezet gebruik. Deze voorwaarde is niet van toepassing als de periode tussen opzegging en beslaglegging dusdanig kort is dat van de lessor redelijkerwijs niet kan worden gevergd al de nodige actie te hebben ondernomen.