Rb. Den Haag, 25-02-2015, nr. AWB 15/2880 en AWB 15/2882
ECLI:NL:RBDHA:2015:6406
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
25-02-2015
- Zaaknummer
AWB 15/2880 en AWB 15/2882
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:6406, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 25‑02‑2015
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2015:1305
Uitspraak 25‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Bewaring, China, Zicht op uitzetting; Nu verweerder heeft verklaard dat er sinds de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 12 februari 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:1561, 1562 en 1563) geen nieuwe ontwikkelingen zijn te melden over het overleg met de Chinese autoriteiten sluit de rechtbank bij deze uitspraken aan. Het betoog van verweerder dat veel Chinezen achteraf toch over documenten blijken te beschikken is te algemeen. Verweerder heeft niets aangevoerd dat dit vermoeden in het geval van eiser rechtvaardigt. Gelet op het voorgaande en artikel 94, vierde lid, van de Vw is de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/2880 en AWB 15/2882
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2015 in de zaak tussen
[eiser], geboren op [1988], van gestelde Chinese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: S. Faddach).
Procesverloop
Verweerder heeft op 12 februari 2015 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Bij besluit van 12 februari 2015 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit, als bedoeld in artikel 62 van de Vw, opgelegd. Dit besluit omvat tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring en tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw strekt het beroep tegen de maatregel van bewaring tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Ten aanzien van het beroep tegen de maatregel van bewaring
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. Eiser heeft aangevoerd dat hij onrechtmatig is aangehouden. Er bestond geen enkele reden voor verbalisanten om eiser naar zijn identiteitsdocumenten te vragen. Er is dus sprake van een verkapte vreemdelingrechtelijke aanhouding waarvoor geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond.
3. Uit het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 12 februari 2015 blijkt, voor zover van belang, het volgende.
“Omstreeks 09:50 uur zagen wij een man lopen op de Hollandse Kade te Abcoude. Wij zagen dat de persoon in de richting van de bedrijven liep die in deze straat gevestigd zijn. Ik, [A], draaide mijn portierraam open en sprak de man aan. Ik zei hem: “koud weer he?” Ik zag dat de man mij met grote ogen aankeek. Ik hoorde dat hij voorzichtig wat stamelde in een onbekende taal. Kennelijk was hij zenuwachtig en schrok hij van het feit dat ik hem aansprak. Dit vonden we verdacht. […] Wij vonden het vreemd dat de man kennelijk doelloos over deze straat liep, een plek waar zich veel bedrijven bevinden. De afgelopen maanden hebben we op dit terrein een inbraak gehad. […] Om deze reden hebben wij de man om een identiteitsbewijs gevraagd.”
4. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) eerder heeft overwogen (onder andere in de uitspraak van 26 juli 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AD6144 en de uitspraak van 17 juni 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE6646) is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. De bevoegdheid van de bijzondere rechter in vreemdelingenzaken is in de Vw beperkt tot de beoordeling van de op die wet gebaseerde vrijheidsbeperking en vrijheidsontneming. De Vw biedt de rechtbank derhalve geen ruimte om zich een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van aan de bewaring voorafgaande aanwending van strafrechtelijke bevoegdheden. Daartoe moet men zich wenden tot de ter zake van toetsing van strafvorderlijk optreden aangewezen rechter of tot een rechter met algemene bevoegdheid. Dit is alleen anders als sprake is van kennelijk misbruik van de aangewende bevoegdheden.
5. De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 12 februari 2015 genoegzaam blijkt dat eiser niet in het kader van vreemdelingenrechtelijke bevoegdheden naar zijn identiteitsbewijs is gevraagd. Gelet hierop en gelet op wat in rechtsoverweging 4 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het voortraject hier niet ter toetsing voorligt. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser heeft aangevoerd dat het redelijk vooruitzicht op verwijdering naar China ontbreekt. Hierbij heeft eiser verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 12 oktober 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BY0053).
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het redelijk vooruitzicht op verwijdering naar China niet ontbreekt. Sinds 2012 hebben er intensieve besprekingen plaatsgevonden met de Chinese autoriteiten en in de afgelopen jaren zijn er ook daadwerkelijk laissez passers verstrekt, te weten vier in 2013 en één in 2014. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat veel Chinezen achteraf toch over documenten blijken te beschikken. Verweerder heeft aangegeven dat er nieuwe besprekingen gaande zijn met de Chinese autoriteiten, maar dat in dit kader geen nieuwe ontwikkelingen zijn te melden.
8. Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft in een uitspraak van 12 februari 2015 overwogen dat het zicht op uitzetting naar China met ingang van 11 februari 2015 is komen te ontbreken. Daartoe is het volgende overwogen:
“De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de Chinese autoriteiten in 2013 en 2014 nauwelijks laissez-passers hebben afgegeven en dat bijna een jaar geleden voor het laatst een laissez-passer is afgegeven aan een Chinese vreemdeling. Verweerder heeft in dit verband desgevraagd ter zitting verklaard dat de Chinese autoriteiten al langere tijd niet reageren op door verweerder toegezonden laissez-passeraanvragen en dat er evenmin presentaties in persoon plaatsvinden. Hoewel uit de informatie van verweerder volgt dat de nodige inspanningen worden verricht op diplomatiek niveau, blijkt niet van concrete aanknopingspunten die de verwachting rechtvaardigen dat op korte termijn zal kunnen worden overgegaan tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China, ook als de vreemdeling de vereiste medewerking verleent. Verweerder heeft ter zitting van 11 februari 2015 noch over de inhoud van het contact van DT&V met de Chinese autoriteiten, noch over de inhoud van voornoemde Note Verbale, noch over de termijn waarbinnen de Chinese autoriteiten naar verwachting alsnog hun medewerking zullen verlenen aan gedwongen terugkeer helderheid kunnen verschaffen. Onder deze omstandigheden kan verweerder niet langer tegenwerpen dat eiser niet voldoende actief en volledig meewerkt […]”.
9. Nu verweerder heeft verklaard dat er geen nieuwe ontwikkelingen zijn te melden over het overleg met de Chinese autoriteiten sluit de rechtbank aan bij de onder rechtsoverweging acht genoemde uitspraak. Het betoog van verweerder dat veel Chinezen achteraf toch over documenten blijken te beschikken is naar het oordeel van de rechtbank te algemeen. Verweerder heeft niets aangevoerd dat dit vermoeden in het geval van eiser rechtvaardigt. Gelet op het voorgaande en artikel 94, vierde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring vanaf 12 februari 2015 onrechtmatig is.
10. Het beroep moet gegrond worden verklaard. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 25 februari 2015.
11. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
12. De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 4 x € 105,- en 9 x € 80,- = € 1140,-.
13. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 490,- en wegingsfactor 1).
Ten aanzien van het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod
14. Eiser heeft als enige grond aangevoerd dat aangezien het terugkeerbesluit en inreisverbod rechtstreeks voortvloeien uit de onrechtmatige aanhouding van eiser, deze ook als onrechtmatig gezien moeten worden. Hierbij verwijst eiser naar de verboden vruchten leer uit het strafrecht.
15. Zoals de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging vijf ligt de aanhouding van eiser niet ter toetsing voor. Daarom kan eisers stelling, wat hier ook van zij, niet leiden tot het oordeel dat het terugkeerbesluit en inreisverbod dienen te worden vernietigd. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 25 februari 2015;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling aan eiser van schadevergoeding tot een bedrag van € 1140,-, te betalen door de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M.J.H. Muijlaert, rechter, in aanwezigheid van mr. A. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2015.
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1140,- (zegge: elfhonderdenveertig euro).
Aldus vastgesteld op 25 februari 2015 door mr. P.M.J.H. Muijlaert.
rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.