1. Verwezen wordt naar het Rapport alimentatienormen versie juli 2012, blz. 11 en versie juli 2013, blz. 13. Kennelijk wordt gedoeld op de alinea beginnend met “Alle onderhoudsverplichtingen dienen in beginsel ten laste van de draagkracht te worden gebracht”, welke zinsnede op haar beurt ziet op o.m. de posten 138 (‘Alimentatieverplichtingen eerdere ex-partner) en 141 (‘Kinderalimentatie’) aan de hand waarvan de beschikbare draagkracht over de verschillende alimentatiegerechtigden wordt verdeeld.
HR, 28-03-2014, nr. 13/05545
ECLI:NL:HR:2014:751
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-03-2014
- Zaaknummer
13/05545
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:751, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 28‑03‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:75, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:75, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑02‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:751, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Verzoek tot wijziging partneralimentatie. Vaststelling draagkracht, ‘alimentatienormen’.
Partij(en)
28 maart 2014
Eerste Kamer
nr. 13/05545
EV/NH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,
t e g e n
[de vrouw],wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 128082/FA RK 12-421 van de rechtbank Almelo van 15 augustus 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.116.615 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 juli 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a lid 1 RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3-7).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 28 maart 2014.
Conclusie 14‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Verzoek tot wijziging partneralimentatie. Vaststelling draagkracht, ‘alimentatienormen’.
13/05545
Mr. E.B. Rank-Berenschot
Zitting: 14 februari 2014
CONCLUSIE inzake art. 80a RO
[de man]
verzoeker tot cassatie
tegen:
[de vrouw]
verweerster in cassatie
1. Deze zaak betreft het verzoek van [de man] (hierna: de man) tot wijziging (nihilstelling) wegens gewijzigde omstandigheden (art. 1:401 lid 1 BW) van de bij echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 4 april 2007 ten behoeve van [de vrouw] (hierna: de vrouw) met ingang van 18 april 2007 op € 598,- per maand bepaalde partneralimentatie. Bij beschikking van 15 augustus 2012 heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Op het hoger beroep van de man heeft het gerechtshof bij beschikking van 18 juli 2013 de door de man te betalen partneralimentatie bepaald op € 653,- per maand met ingang van 1 mei 2012. De man heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. In het cassatieverzoekschrift is een voorbehoud gemaakt tot het indienen van een aanvullend verzoekschrift naar aanleiding van de ontvangst van het proces-verbaal van mondelinge behandeling bij het hof. De man heeft na ontvangst van het proces-verbaal te kennen gegeven van het voorbehoud geen gebruik te maken. De vrouw is op haar verzoek uitstel verleend voor het indienen van een verweerschrift in afwachting van de beslissing over de toepassing van art. 80a RO (art. 9a.8 Reglement rekestzaken).
2. De aangevoerde klachten kunnen naar mijn oordeel geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat deze klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Dat laat zich als volgt toelichten.
3. Het middel is gericht tegen de aan de beschikking van het hof gehechte, aan de hand van de Tremanormen (INA alimentatietool) opgestelde draagkrachtberekening, voor zover het hof daarin de door de man ten behoeve van de jongmeerderjarige zoon van partijen ([de zoon], geboren [geboortedatum] 1994) betaalde bijdrage ad € 315,- per maand (waarover rov. 5.22) heeft vermeld onder post 134 ‘Overige kosten’.
4. De rechtsklacht in onderdeel 1a luidt dat het hof aldus heeft miskend (i) dat de als kinderalimentatie te kwalificeren bijdrage voor [de zoon] in mindering moet worden gebracht op de draagkracht en niet, zoals in casu is geschied, moet worden meegewogen bij de berekening van het draagkrachtloos inkomen1., en (ii) dat kinderalimentatie voor jongmeerderjarigen (art. 1:395a BW) voorrang heeft boven alle onderhoudsgerechtigden, waaronder de gewezen partner.
5. Deze rechtsklacht stuit af op vaste rechtspraak volgens welke de vaststelling en de weging van de factoren die de draagkracht van de onderhoudsplichtige bepalen, zijn voorbehouden aan de feitenrechter en in cassatie niet op juistheid kunnen worden getoetst (vgl. HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5803, NJ 2007/563). Voor zover beoogd is te klagen over onjuiste toepassing van de Tremanormen, ziet de klacht eraan voorbij dat het aan de feitenrechter is overgelaten te beslissen of en in hoeverre deze normen in een concreet geval moeten worden toegepast (HR 17 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4619, NJ 1984/35) en voorts dat deze normen geen recht zijn in de zin van art. 79 RO (HR 1 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0400, NJ 1992/30). Ten slotte ziet de klacht eraan voorbij dat (ook) in de berekeningswijze van het hof voorrang wordt verleend aan de alimentatie voor de jongmeerderjarige [de zoon].
6. Onderdeel 1b klaagt dat de beschikking van het hof onvoldoende is gemotiveerd, nu het hof niet heeft aangegeven waarom het in dit geval is afgeweken van de geldende alimentatienormen.
Deze klacht ziet eraan voorbij dat de rechter niet behoeft te motiveren waarom hij van de Tremanormen afwijkt (HR 7 maart 1986, ECLI:NL:HR:1986:AB9688, NJ 1986/545).
7. Ten slotte bevat onderdeel 1b de klacht dat het hof de grenzen van de rechtsstrijd heeft overschreden, nu de allocatie van de betalingen van de man in de door hem overgelegde draagkrachtberekening (prod. 5 bij inleidend verzoekschrift) geen onderwerp is geweest van het partijdebat.
Nog daargelaten dat het onderdeel niet aangeeft wat die allocatie inhield, faalt deze klacht omdat het hof de partneralimentatie zelfstandig mocht vaststellen (HR 11 december 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC2264, NJ 1988/348) en (zonder motivering) mocht afwijken van de door de man uitgevoerde draagkrachtberekening (HR 5 oktober 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4871, NJ 1985/87).
8. De conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑02‑2014