ABRvS, 12-10-2016, nr. 201508312/1/A3
ECLI:NL:RVS:2016:2709
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
12-10-2016
- Zaaknummer
201508312/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2709, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12‑10‑2016; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
NLF 2016/0582 met annotatie van Mark Hendriks
V-N 2016/55.6 met annotatie van Redactie
AB 2017/66 met annotatie van L.M. Koenraad, J.L. Verbeek
Belastingblad 2017/190 met annotatie van L.J. Boone
JB 2016/222
JOM 2016/1039
JOM 2016/1054
NTFR 2017/745 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Uitspraak 12‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 juni 2014 heeft de Directeur Midden- en kleinbedrijf van de Belastingdienst (hierna: de Belastingdienst) [appellant] op grond van artikel 2:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geweigerd als gemachtigde voor de duur van vijf jaar.
201508312/1/A3.
Datum uitspraak: 12 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2015 in zaak nr. 15/1724 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Landelijk directeur Midden- en kleinbedrijf van de Belastingdienst.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2014 heeft de Directeur Midden- en kleinbedrijf van de Belastingdienst (hierna: de Belastingdienst) [appellant] op grond van artikel 2:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geweigerd als gemachtigde voor de duur van vijf jaar.
Bij besluit van 18 februari 2015 heeft de Landelijk directeur Midden- en kleinbedrijf van de Belastingdienst (hierna eveneens: de Belastingdienst) het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de Belastingdienst hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2016, waar [appellant] en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.M. Spit en mr. J.S. Smalbrugge, beiden werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft een belastingadvieskantoor. De Belastingdienst heeft [appellant] bij besluit van 13 juni 2014 op grond van artikel 2:2 van de Awb geweigerd als gemachtigde voor de duur van vijf jaar. Deze weigering geldt voor hem als persoon, niet voor het belastingadvieskantoor en de medewerkers daarvan. Bovendien geldt de weigering alleen voor zover [appellant] in aangelegenheden met de Belastingdienst als gemachtigde voor cliënten optreedt. Aan de weigering heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellant] tweemaal strafrechtelijk is veroordeeld voor het opzettelijk indienen van valse aangiften en het medeplegen van valsheid in geschrift, dat een strafrechtelijk onderzoek loopt wegens het niet voeren van een deugdelijke administratie, het indienen van onjuiste aangiften en het plegen van valsheid in geschrift en dat hij vaak niet of te laat reageert op vragen van de Belastingdienst. Het bezwaar en beroep zijn ongegrond verklaard.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst de weigering op voormelde feiten en omstandigheden mocht baseren. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte alleen is ingegaan op zijn handelen, maar eraan is voorbijgegaan dat de Belastingdienst al jaren een hetze voert tegen hem en zijn kantoor. Verder heeft de rechtbank zich ten onrechte gebaseerd op de strafrechtelijke veroordelingen, zonder aandacht te besteden aan de feiten en omstandigheden die daaraan ten grondslag liggen. Voorts is de moeizame communicatie tussen hem en de Belastingdienst een gevolg van het feit dat de Belastingdienst zijn eigen organisatie niet op orde heeft, aldus [appellant].
2.1. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan door een gemachtigde of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Ingevolge artikel 2:2, eerste lid, kan het bestuursorgaan bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, weigeren.
2.2. De Afdeling stelt voorop dat van de in artikel 2:2, eerste lid, van de Awb gegeven bevoegdheid slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik mag worden gemaakt. Er moeten ernstige bezwaren aan de orde zijn. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling kunnen deze bezwaren van uiteenlopende aard zijn. Gedacht kan worden aan gevallen van evidente en ernstige ondeskundigheid. Ook kan gedacht worden aan gemachtigden die herhaaldelijk de normale gang van zaken, eventueel met bedreiging van geweld, verstoren. Gezien de aard van deze bevoegdheid dient de rechter vol te toetsen of ernstige bezwaren in de zin van deze bepaling bestaan.
2.3. De Belastingdienst heeft de ernstige bezwaren tegen [appellant] onder meer gebaseerd op twee strafrechtelijke veroordelingen. [appellant] is bij uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 oktober 2009 (ECLI:NLGHSHE:2009:BJ9997) onherroepelijk veroordeeld wegens het opzettelijk (mede) indienen van een tweetal onjuiste aangiften en het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift. Voorts is hij bij uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 mei 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:4206) veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften en voor het medeplegen van valsheid in geschrift. Bij dit vonnis is hij ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep van belastingadviseur/ belastingconsulent. Tegen dit vonnis heeft [appellant] cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft bij uitspraak van 6 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2023) de uitspraak van 27 mei 2014 slechts vernietigd voor zover [appellant] is ontzet van het recht tot uitoefening van zijn beroep. Gelet hierop is de strafrechtelijke veroordeling bij uitspraak van 27 mei 2014 voor de genoemde strafbare feiten voor het overige onherroepelijk geworden. Voorts heeft de Belastingdienst de ernstige bezwaren gebaseerd op een lopend strafrechtelijk onderzoek naar [appellant] op grond van een redelijk vermoeden dat hij feitelijk leiding geeft aan vennootschappen die opzettelijk een ondeugdelijke administratie voeren en waarvoor opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften worden gedaan. Ook wordt [appellant] verdacht van valsheid in geschrift. Dit stafrechtelijk onderzoek heeft opnieuw geleid tot een strafrechtelijke veroordeling. Bij uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 augustus 2016 (ECLI:NL:RBGEL:2016:4771) is [appellant] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden en is hij ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep van belastingadviseur/ belastingconsulent.
2.4. De ernstige bezwaren die grondslag kunnen zijn voor de weigering op grond van artikel 2:2, eerste lid, van de Awb kunnen van uiteenlopende aard zijn. Wanneer de weigering echter, zoals in dit geval, direct gebaseerd is op het gepleegd zijn van strafbare feiten, vergt de onschuldpresumptie dat daaromtrent strafrechtelijke veroordelingen zijn uitgesproken. Gelet op de urgentie van de belangen die artikel 2:2, eerste lid, van de Awb bedoelt te beschermen, is het voor de toepassing van die bepaling evenwel niet noodzakelijk dat die strafrechtelijke veroordelingen onherroepelijk zijn. Het lag niet op de weg van de rechtbank in deze bestuursrechtelijke procedure, om in te gaan op de feiten en omstandigheden die aan de veroordelingen ten grondslag liggen, nu de strafrechter die heeft beoordeeld, op grond daarvan tot de veroordelingen is gekomen en die veroordelingen aan het bij de rechtbank bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. De twee inmiddels onherroepelijke veroordelingen van 13 oktober 2009 en 27 mei 2014 vormen voldoende grond voor ernstige bezwaren tegen [appellant] als gemachtigde gezien de ernst van de door de strafrechter bewezen verklaarde feiten en de gerede kans dat zich in de toekomst vergelijkbare problemen zullen voordoen. De strafbare feiten waarvoor [appellant] is veroordeeld zijn immers alle delicten op fiscaal terrein en houden, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, direct verband met de werkzaamheden die hij als belastingadviseur/belastingconsulent verricht. De Belastingdienst heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat die ernstige bezwaren een belemmering vormen voor het functioneren van [appellant] als gemachtigde. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat sprake is van een hetze tegen [appellant]. Dat de moeizame communicatie deels aan de Belastingdienst te wijten zou zijn, wat daarvan ook zij, neemt niet weg dat de Belastingdienst zich op basis van het vorenstaande terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gedrag van [appellant] als gemachtigde in fiscale zaken blijk geeft van ernstig disfunctioneren, waardoor het vertrouwen in een professionele relatie is komen te ontvallen.
2.5. Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Van Deventer-Lustberg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2016
587.