Deze zaak hangt samen met 07/10403 ([medeverdachte 2]), 07/10134 ([medeverdachte 1]), 07/10206 ([medeverdachte 7]), 08/01568 ([medeverdachte 4]) en 08/04492 ([medeverdachte 5]), in welke zaken ik ook vandaag concludeer.
HR, 08-09-2009, nr. 08/00379
ECLI:NL:HR:2009:BI4062
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-09-2009
- Zaaknummer
08/00379
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BI4062
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI4062, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑09‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI4062
ECLI:NL:PHR:2009:BI4062, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI4062
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld.
8 september 2009
Strafkamer
nr. 08/00379
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juli 2007, nummer 23/001037-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als middel 2 aangeduide klacht voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en acht maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 8 september 2009.
Conclusie 12‑05‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 3 juli 2007 voor 2: medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 (oud) van de Opiumwet, voorbereiden, door zich of een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en door gelden voorhanden te hebben, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het feit, en 3: deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar.
2.
Mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte het appel van de officier van justitie beperkt heeft opgevat op basis van een mededeling van de AG ter terechtzitting.
3.2.
Het arrest vermeldt het volgende:
‘Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte en het openbaar ministerie is blijkens hun mededeling ter terechtzitting van 26 januari 2006 niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.’
3.3.
De Rechtbank Amsterdam had verdachte op 4 februari 2005 vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. De officier van justitie heeft blijkens de appelakte onbeperkt hoger beroep ingesteld. Verdachte heeft naar het mij voorkomt geen enkel belang bij deze klacht, tenzij hij graag ook nog voor feit 1 veroordeeld wil worden. De bewering van de steller van het middel dat het hof het gehele vonnis van de rechtbank heeft vernietigd, dus inclusief de vrijspraak van feit 1, getuigt van een onjuiste lezing van het arrest. Het dictum luidt duidelijk dat het hof het vonnis vernietigt voorzover aan 's hofs oordeel onderworpen. Uit het bovenstaande citaat blijkt dat het hof het appel van beide partijen beperkt heeft opgevat. De vrijspraak voor feit 1 is daarmee onherroepelijk geworden.
Het middel faalt.
4.
Wat als tweede middel wordt gepresenteerd voldoet niet aan de eisen die aan een cassatiemiddel zijn te stellen.2. Tegenover de bewijsconstructie van het hof, inclusief de extra bewijsoverwegingen waarin het hof op de bewijsverweren van de advocaat van verdachte ingaat, weet de schriftuur niet meer te stellen dan dat het bewijs van het opzet tekort schiet. Waarom dat het geval zou zijn wordt niet geëxpliciteerd. Dit onderdeel kan buiten beschouwing worden gelaten.
5.
Het derde middel klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase en is gegrond.
Op 13 juli 2007 is cassatie ingesteld, maar het dossier is eerst op 30 oktober 2008 ter administratie van de Hoge Raad ontvangen. Aldus is de door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn met zeven maanden en 17 dagen overschreden.
Deze schending dient tot een verlaging van de opgelegde straf te leiden.
6.
Het derde middel is gegrond. Het eerste middel faalt en kan met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Wat als tweede middel wordt voorgesteld voldoet niet aan de eisen die aan een cassatiemiddel worden gesteld en kan buiten bespreking blijven.
7.
Deze conclusie strekt tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal Bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑05‑2009
Vgl. HR 4 september 2007, LJN BA5844.