Hof Arnhem-Leeuwarden, 01-03-2022, nr. 21/00061
ECLI:NL:GHARL:2022:1671
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
01-03-2022
- Zaaknummer
21/00061
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:1671, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 01‑03‑2022; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑03‑2022
Inhoudsindicatie
BPM. Vermindering (afschrijving).
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 21/00061
uitspraakdatum:
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] h.o.d.n. [naam1 ] te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 14 december 2020, nummer AWB 18/6150 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 2.070. Daarbij is belanghebbende voorts een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 36.
1.2
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de belastingrente gehandhaafd.
1.3
Het tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft het bedrag van de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.860 en het bedrag aan belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 3 februari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. S.M. Bothof als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam2] en mr. [naam3] namens de Inspecteur.
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende heeft op 29 juli 2017 in Duitsland een gebruikte personenauto gekocht van het merk Volkswagen, type Golf 2.0. TDI Highline (VIN: [nummer] ; hierna: de auto) voor een bedrag van € 13.500. Op de aan belanghebbende uitgereikte factuur is vermeld dat het om een “Unfallfahrzeug” gaat.
2.2
De auto is in Duitsland op 13 januari 2016 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.
2.3
Belanghebbende heeft ter zake van de auto op 30 juli 2017 aangifte voor de BPM gedaan. Dit met het oog op het doen registreren van de auto in het Nederlandse kentekenregister. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 230 aan BPM voldaan. De kilometerstand beliep op dat moment ruim 47.000.
2.4
Bij de aangifte is een op 30 juli 2017 opgesteld taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [naam4] , die Hobéon SKO 42302 gecertificeerd is en verbonden is aan [naam5] (hierna: [naam4] ). In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde van de auto vermeld van € 1.000. Daarbij is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van de auto zonder schade (anders dan normale gebruiksschade) van € 16.500 en van een op basis van een schadecalculatie bepaalde schade van € 17.275. Volgens de bij het taxatierapport behorende schadecalculatie bedragen de herstelkosten in totaal (€ 16.313,41 + € 2.134,26 =) € 18.447,67. Voorts is in het taxatierapport uitgegaan van een historisch bruto BPM bedrag van € 8.618 en een historische nieuwprijs van € 37.414. Met betrekking tot de staat van het voertuig is in het taxatierapport het volgende vermeld:
‘Staat van het voertuig
Carosserie Carrosserie verkeert in een beschadigde staat (zie SilverDat calculatie en foto’s)
Zie calculatie
Lakwerk Lakwerk verkeert in een beschadigde staat (zie SilverDat calculatie en foto’s)
Zie calculatie
Motor De motor is voor zover waarneembaar in een goed werkende staat
Er zijn geen gebreken waargenomen
Versnellingsbak Verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat
Geen bijzonderheden (afwijkingen/schades) waargenomen
Aandrijving Verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat
Geen bijzonderheden (afwijkingen/schades) waargenomen
Stuurinrichting Verkeert in een gebruikelijke staat
Geen bijzonderheden (afwijkingen/schades) waargenomen
Wielophanging Verkeert voor zover waarneembaar in een normale staat
Geen bijzonderheden (afwijkingen/schades) waargenomen
Remsysteem Verkeert in een gebruikelijke staat
Geen bijzonderheden (afwijkingen/schades) waargenomen
Onderstel Verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat
Geen bijzonderheden (afwijkingen/schades) waargenomen
Velgen/Banden Velgen en banden verkeren in een goede staat
Geen bijzonderheden (afwijkingen/schades) waargenomen
Interieur Beschadigt
Zie calculatie
Airbags/Gordels Vervanging op meerdere punten incl. airbagunit(s)
Zie calculatie
Elektrische Inst. Verkeert in een gebruikelijke staat
Geen bijzonderheden (afwijkingen/schades) waargenomen’
2.5
De Inspecteur heeft met betrekking tot de auto een ‘onderzoek waardebepaling’ door een taxateur van Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) te Soesterberg laten doen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2017. De auto had ten tijde van de controle een kilometerstand van 47.947. In het op 4 september 2017 van de controle opgemaakte rapport is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 37.187, een handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat van € 16.620 en een gecalculeerde schade van € 7.923. Daarvan is door de beoordelaar van DRZ een bedrag van € 6.005 (afgerond 76%) als waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen. De handelsinkoopwaarde rekening houdend met de schade bedroeg volgens DRZ derhalve (€ 16.620 -/- € 6.005 =) € 10.615. Met betrekking tot de waardvermindering als gevolg van de schade is - voor zover hier van belang - in het rapport van DRZ vermeld:
5c. Bevindingen/opmerkingen
‘(…) Tijdens de controle van de schade hebben wij de volgende bevindingen opgesteld:
Afwijkingen in Onderdelen:
- Deurrubber V.L.E > geen schade (zie foto's 9 t/m 22)
- Raamopener V.L. > geen schade (zie foto's 23 t/m 26)
- Raammotor L. > geen schade (zie foto's 23 t/m 26)
- Deurbekleding V.L. > geen schade (zie foto's 27 t/m 33)
- Deurframe afdekplaat V.L. > geen schade ( zie foto 31)
- Raammotor A.L. > geen schade (zie foto's 34 t/m 38)
- Paneel dichttrekhandel > geen schade (zie foto's 39,41)
- Deurbekleding A.L. > geen schade (zie foto's 39 t/m 43)
- Wielkast A.L.I > herstellen (zie foto's 44 t/m 46)
- Achterklep > herstellen (zie foto's 47 t/m 51)
Afwijkingen in Arbeidsloon die handmatig zijn ingevoerd:
- Bumper voor > geen schade (zie foto's 52 t/m 54)
- Motorkap > gebruiker schade (zie foto's 55 t/m 58)
- Scherm V.L. > geen schade (zie foto's 59 t/m 61)
- Spiegelkap V.L. > geen schade (zie foto's 62,63)
- A-stijl L > geen schade (zie foto's 64,65)
- Dakrand L > geen schade (zie foto's 66 t/m 69)
- Bumper A. > geen schade (zie foto's 70 t/m 74)
- Scherm A.R. > geen schade (zie foto's 75 t/m 81)
- Portier A. R> geen schade (zie foto's 82 t/m 88)
- Portier V.R. > geen schade (zie foto's 89 t/m 95)
- Spiegelkap V.R. > geen schade (zie foto's 96,97)
- Scherm V.R. > geen schade (zie foto's 98 t/m 100)
- Dak > gebruiker schade (zie foto's 101 t/m 109)
- Dakrand R. > geen schade (zie foto's 107 t/m 109)
- A.stijl R > geen schade (zie foto's 107,89,8)
- Instaplijst V.L. > geen schade (zie foto's 110 t/m113)
- Instaplijst A.R. > geen schade (zie foto's 114 t/m 117)
- Instaplijst V.R. > geen schade (zie foto's 118 t/m 121)
Afwijkingen in Spuitwerkzaamheden:
- Dak > gebruiker schade (zie foto's 101 t/m 109)
- Onderbalk buiten R. > geen schade (zie foto 82,87,88,94,95)
- Portier V.R. > geen schade (zie foto's 89 t/m 95)
- Scherm V.R. > geen schade (zie foto's 98 t/m 100)
- Bumper voor > geen schade (zie foto's 52 t/m54)
- Zijpaneel A.R. > geen schade (zie foto's 75 t/m 81)
- Achterklep > spuiten na herstel III (zie foto's 47 t/m 51)’
2.6
De tenaamstelling van het kenteken in het Nederlandse kentekenregister heeft op 18 oktober 2017 plaatsgevonden.
2.7
Met dagtekening 11 juni 2018 heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. De Inspecteur heeft uitgaande van een handelsinkoopwaarde van de auto ‘zonder schade’ van € 16.620 en een aftrek vanwege waardevermindering door schade van 75,79% van € 7.923 (= € 6.005), de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 10.615. Rekening houdend met een historische nieuwprijs van € 37.414 en een historisch bruto BPM bedrag van € 8.618 heeft de Inspecteur de door belanghebbende ter registratie van de auto verschuldigde BPM berekend op € 2.414. Daarop heeft de Inspecteur nog een bedrag van € 114 in mindering gebracht vanwege het tijdsverloop tussen het tijdstip van de aangifte en het tijdstip van registratie (extra leeftijdskorting), zodat het bedrag van de verschuldigde BPM uiteindelijk is vastgesteld op € 2.300. Dat leidde volgens de Inspecteur tot een naheffing van (€ 2.300 -/- € 230 =) € 2.070. Bij de naheffingsaanslag is tevens een bedrag van € 36 aan belastingrente in rekening gebracht. Tegen deze naheffingsaanslag en beschikking inzake de belastingrente heeft belanghebbende vergeefs bezwaar gemaakt.
2.8
Het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft, uitgaande van een handelsinkoopwaarde van de auto voor aftrek 'waardevermindering wegens schade’ van € 16.500 en een aftrek vanwege waardevermindering door schade van € 6.005 (afgerond 75,79% van € 7.923), de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 10.495. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 37.414 heeft de Rechtbank de afschrijving berekend op 71,95%. Bij een historisch bruto BPM bedrag van € 7.821 (tarief 2015) heeft de Rechtbank de door belanghebbende verschuldigde BPM vervolgens berekend op € 2.193, en dit bedrag nog verminderd met € 103 vanwege extra leeftijdskorting tot een bedrag van € 2.090. De Rechtbank heeft het bedrag van de naheffingsaanslag daarop verminderd tot (€ 2.090 -/- € 230) € 1.860. De Rechtbank heeft voorts de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan belanghebbende ten bedrage van € 1.572 en het griffierecht van € 170. De Rechtbank heeft de Minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van een bedrag van € 500 aan immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase.
2.9
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
3. Het geschil
3.1
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of het door de Rechtbank nader vastgestelde bedrag van € 1.860 aan BPM te hoog is. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Partijen houdt in het bijzonder verdeeld welk bedrag aan schade in aanmerking dient te worden genomen.
3.2
Ter zitting heeft belanghebbende de in het hogerberoepschrift onder 3.1 geformuleerde grief over de ‘onafhankelijkheid hertaxateur en zorgvuldigheidsbeginsel’ uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.
3.3
In hoger beroep is niet in geschil dat de bruto BPM € 7.821 bedraagt, de historische nieuwprijs € 37.414 en de handelsinkoopwaarde zonder schade € 16.500.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
Ingevolge artikel 10, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) wordt, voor zover hier van belang, met betrekking tot gebruikte personenauto’s het op de voet van artikel 9 Wet BPM bepaalde bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering (de afschrijving). In de volgende leden van artikel 10 Wet BPM is de wijze van berekening van de vermindering nader uitgewerkt.
4.2
De wet- en regelgever heeft voor de toepassing van artikel 10, leden 2, 6 en 7, van de Wet BPM voorzien in drie manieren waaruit kan worden gekozen om de reële waardedaling van een gebruikt motorvoertuig als bedoeld in artikel 10, lid 2, van de Wet BPM aannemelijk te maken. Op grond van artikel 10, lid 8, van de Wet BPM in samenhang gelezen met artikel 8, lid 4, van de Uitvoeringsregeling BPM kan de opgaaf van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van die waardedaling, bedoeld in artikel 10, lid 7, van de Wet BPM, bestaan uit ofwel i) een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de toegepaste afschrijving is ontleend, ofwel ii) een verklaring van een onafhankelijke, erkende taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum, begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. Indien de belastingplichtige geen gebruik maakt van een van de hiervoor bedoelde opgaven, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel 8, lid 5, van de Uitvoeringsregeling BPM voorziene afschrijvingstabel (zie Hoge Raad 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1666, r.o. 3.2.2).
4.3
Met het wettelijke systeem, waarin de vermindering (afschrijving) kan worden bepaald aan de hand van – kort gezegd – een taxatie, een koerslijst of de forfaitaire tabel, wordt het in artikel 110 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) neergelegde discriminatieverbod naar het oordeel van het Hof geëerbiedigd. Door de keuzemogelijkheid uit deze drie instrumenten is immers gewaarborgd dat bij de heffing van BPM ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto een reële waardedaling in aanmerking wordt genomen, dan wel een waarde wordt geschat die de werkelijke waarde zeer sterk benadert.
4.4
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige, die stelt recht te hebben op een vermindering van BPM, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. De belastingplichtige moet wel voldoende gelegenheid worden geboden het van hem verlangde bewijs te leveren (vgl. onder meer HR 17 januari 2020, nr. 18/03802, ECLI:NL:HR: 2020:63). In het onderhavige geval betekent dit dat op belanghebbende de last rust aannemelijk te maken dat de schade aan de auto een hoger bedrag beloopt dan het bedrag van € 7.923 dat door de Inspecteur op basis van het rapport van DRZ is aanvaard en dat de waardevermindering als gevolg van de schade hoger is dan het door de Inspecteur aanvaarde bedrag van € 6.005. De Inspecteur heeft terecht aangevoerd dat in dit verband op hem geen bewijslast rust en dat daarom aan een waardebepaling in goede justitie niet kan worden toegekomen.
4.5
Belanghebbende bepleit ook in hoger beroep, onder verwijzing naar het taxatierapport van [naam4] , dat de schade aan het voertuig € 17.275 bedraagt en de waardevermindering als gevolg van deze schade kennelijk € 15.500 beloopt. De Inspecteur betwist dit onder verwijzing naar het rapport van DRZ. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, acht het Hof belanghebbende niet erin geslaagd aan zijn in overweging 4.4 vermelde bewijslast te voldoen. Gelet op het rapport van DRZ lag het op de weg van belanghebbende om nader bewijs te leveren. Met het overleggen van een foto ter zitting, de daarop gegeven toelichting en met hetgeen hij overigens ter zitting en in de van hem afkomstige gedingstukken heeft aangevoerd, acht het Hof dat nadere bewijs niet geleverd. Gelet op het door partijen gepresenteerde fotomateriaal van de auto, de omstandigheid dat belanghebbende voor dit schadevoertuig € 13.500 heeft betaald (dus ruim meer dan de door hem gehanteerde waarde van € 1.000) en gelet op de omstandigheid dat de schade volgens het rapport van [naam4] ziet op de carrosserie, het lakwerk, het interieur en airbags van de auto maar niet op de wezenlijke onderdelen ervan, acht het Hof niet aannemelijk dat de schade meer bedraagt dan het bedrag van € 7.923 dat door de Inspecteur is aanvaard.
4.6
De Inspecteur heeft afgerond 76% van de begrote kosten van herstel van de schade van € 7.923 in aanmerking genomen als waardevermindering (te weten € 6.005). Dat is hoger dan het in artikel 3.5 van bijlage 1 bij de Uitvoeringsregeling BPM vervatte uitgangspunt dat de waardevermindering als gevolg van schade wordt vastgesteld op 72% van het schadebedrag. Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken dat de waardevermindering als gevolg van schade aan de auto (niet zijnde normale gebruiksschade) meer bedraagt dan het percentage dat door de Inspecteur in aanmerking is genomen. Hierin is hij naar het oordeel van het Hof niet geslaagd. De enkele, niet nader toegelichte vermeldingen in het rapport van [naam4] dat de auto van een recent bouwjaar is, de courantheid van het voertuig nieuwstaat vereist en de “mate van herstel vereist 100% schadebedrag” acht het Hof daartoe niet voldoende.
4.7
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat een extra waardevermindering van de auto in aanmerking dient te worden genomen op de grond dat deze auto als gevolg van de omvangrijke schade als zogenoemde “ex-schade auto” in de markt minder gewild is. De waarde van de auto wordt volgens belanghebbende door het zijn van “ex-schade auto” aanzienlijk negatief beïnvloed doordat een ernstig schadeverleden van een auto aan potentiële kopers moet worden gemeld. Belanghebbende verwijst naar door hem overgelegde stukken waaruit naar zijn mening blijkt dat een ernstig schadeverleden een blijvende waardecorrectie rechtvaardigt die los staat van de reparatiekosten en wijst voorts op het bepaalde in artikel 3.3 van bijlage 1 van het Uitvoeringsbesluit BPM. De Inspecteur heeft een en ander gemotiveerd betwist.
4.8
Het Hof acht belanghebbende niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat bij het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de auto ermee rekening dient te worden gehouden dat de auto als “ex-schade” auto moet worden aangemerkt. Anders dan belanghebbende bepleit, is, gelet op de waardevermindering van € 6.005 en de aard van de schade, naar het oordeel van het Hof geen sprake van een zodanig ernstig schadeverleden dat een blijvende waardecorrectie van de auto rechtvaardigt. Bovendien is in het taxatierapport van [naam4] niets vermeld over een “extra waardevermindering wegens schadeverleden”. Nu belanghebbende de afschrijving heeft bepaald op basis van een taxatierapport, kan zonder nadere of aanvullende verklaring van de taxateur – die evenwel ontbreekt - niet worden geconcludeerd dat bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto ten onrechte geen rekening zou zijn gehouden met het zijn van “ex-schade” auto. De verwijzing door belanghebbende naar de TMV-richtlijn en de NIVRE-richtlijn is gelet hierop niet toereikend.
4.9
Gelet op het hiervoor overwogene moet worden geconcludeerd dat het hoger beroep van belanghebbende geen doel treft voor zover het ziet op de hoogte van de BPM. Nu belanghebbende geen afzonderlijke klachten heeft aangevoerd met betrekking tot de in rekening gebrachte belastingrente moet het daarop betrekking hebbende deel van het hoger beroep dat lot delen.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. T.H.J Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 maart 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.