Vgl. onder meer HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis, HR 16 december2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391 m.nt. Mevis, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR :2015:718, NJ 2015/395 m.nt. Mevis, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR :2015:716; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR :2015:713 en HR 31 oktober 2017, ECLI:NL:HR :2017:2799.
HR, 04-02-2020, nr. 19/01475
ECLI:NL:HR:2020:193
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-02-2020
- Zaaknummer
19/01475
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:193, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑02‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:7
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2019:889
ECLI:NL:PHR:2020:7, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 07‑01‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:193
- Vindplaatsen
JIN 2020/30 met annotatie van Oort, C. van
JIN 2020/30 met annotatie van Oort, C. van
Uitspraak 04‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen van moord in de Bijlmer in 2016, door slachtoffer naar flat Kikkenstein te lokken alwaar hij door de medepleger is doodgeschoten. Gvs 18 jr. Bewijsklacht opzet op de dood. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/01475
Datum 4 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 maart 2019, nummer 23/004221-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2020.
Conclusie 07‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over medeplegen van moord in flat Kikkenstein in Amsterdam. Bewijsklacht opzet op het van het leven beroven van het slachtoffer. Heeft het hof uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader, gericht op het vermoorden van het slachtoffer? De AG geeft de Hoge Raad in overweging het cassatieberoep te verwerpen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01475
Zitting 7 januari 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
Het cassatieberoep
De verdachte is bij arrest van 19 maart 2019 door het gerechtshof Amsterdam wegens primair “medeplegen van moord” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof een beslissing genomen ten aanzien van een in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag van € 12.162,65.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
De zaak
3. Uit de vaststellingen van het hof blijkt het volgende.
4. Op 9 mei 2016 overleed [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) bij de flat Kikkenstein in de Bijlmer als gevolg van vuurwapengeweld. Op camerabeelden is te zien dat een schutter zich op de eerste etage van de flat richting [slachtoffer] begeeft en op hem schiet. Bij het slachtoffer werd een telefoon aangetroffen. Daaruit bleek dat het slachtoffer in de uren voor zijn dood veelvuldig via WhatsApp contact had gehad met de verdachte, die hem naar de desbetreffende locatie leidde. Dit contact ging door tot (en van de zijde van de verdachte: kort na) de moord op [slachtoffer] . Het hof heeft de verdachte veroordeeld wegens medeplegen van moord.
Het cassatiemiddel
5. Het middel bevat de klacht dat het ten laste van de verdachte bewezen verklaarde opzet op de dood van [slachtoffer] niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
De bewijsvoering
6. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 9 mei 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met een vuurwapen kogels in de romp en het hoofd van [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.”
7. De bewezenverklaring berust op dertien bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in een bijlage bij het arrest.
9. Het hof heeft de bewezenverklaring voorts als volgt gemotiveerd:
10. “Beoordeling van de bewijsvraag
(1) Feiten en omstandigheden waarvan het hof uitgaat bij zijn beoordeling
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit arrest zijn opgenomen, neemt het hof de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Op 9 mei 2016 omstreeks 05:28 uur ontving de politie verschillende meldingen over schoten die waren gehoord bij de flat Kikkenstein in Amsterdam (de Bijlmer). Ter plaatse troffen politieambtenaren op de galerij ter hoogte van de percelen [1] en [2] een mannelijk slachtoffer aan dat ter plekke is overleden. Het bleek te gaan om [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Uit de sectie op zijn lichaam bleek dat hij is overleden aan schotwonden in en door onder meer zijn hoofd en zijn romp.
In de nacht van 8 op 9 mei 2016 hebben [slachtoffer] en de verdachte elkaar gesproken omstreeks 02:15 uur in Club Air in Amsterdam op het VIP-dek.
Nadat [slachtoffer] Club Air had verlaten, is de verdachte om 03:06 uur een WhatsAppgesprek met [slachtoffer] begonnen, welk gesprek doorging tot (en van de zijde van de verdachte: kort na) de moord op [slachtoffer] rond 05:27 uur. Dit WhatsAppgesprek stond in de bij het slachtoffer op de galerij gevonden telefoon. De verdachte deed in zijn berichten aan [slachtoffer] alsof hij met drie vrouwen in de Bijlmer was en er ‘geneukt’ ging worden, terwijl dit niet klopte. Weliswaar heeft de verdachte zich die nacht enige tijd in de Bijlmer opgehouden (om 04:11:43 uur bevond hij zich in een auto voor de ingang van de flat Kikkenstein waar nummer [3] boven de ingang staat, van waar hij om 04:11:50 uur weg ging), maar omstreeks 04:46 uur was hij op weg naar Amsterdam Noord, van waaruit hij omstreeks 05:00 uur naar Rotterdam vertrok. Omstreeks 05:22 uur was hij in de buurt van Leiderdorp en omstreeks 05:33 uur in Rotterdam.
In de WhatsAppberichten nodigde de verdachte [slachtoffer] uit om met viagra naar hem toe te komen, waarbij hij in een bericht van 03:32 uur heeft beloofd: “Stuur je zo locatie”. [slachtoffer] is op deze uitnodiging ingegaan en antwoordde om 03:32 uur “ik ga regelen”. Op de vraag van [slachtoffer] hem ‘zo de locatie te sturen’ antwoordde de verdachte om 03:33 uur: “oke”.
Om 04:01 uur stuurde [slachtoffer] de verdachte het bericht “je stuur me geen adres niets”. De verdachte heeft geantwoord “oke wacht” en aan [slachtoffer] bevestigd dat hij met “3 wijfen” was en dat [slachtoffer] “viagraaaaaaaaaa” moest meenemen. In berichten van 04:02 uur heeft [slachtoffer] de verdachte opnieuw om het adres gevraagd, gevolgd door een vraagteken in een bericht van 04:04 uur. De verdachte heeft in berichten van 04:04 uur geantwoord: “ben onderweg kga kijken na welke osso ik ga van hun of nij me”. Van 04:05 uur tot 04:11:32 uur heeft [slachtoffer] een aantal berichten aan de verdachte gestuurd: “zeg dan bro”, “Whats bedoeling”, “waar ben je dan” en “ga ik naar je toe komen of wat”.
Om 04:10:46 is vanaf het Snapchataccount dat stond op de iPhone van de verdachte een Snapchatbericht verstuurd aan [betrokkene 1] met de tekst: “Kikkenstein [3] ”. Om 04:11:43 is vanaf het WhatsApp-account op deze telefoon een locatiebericht met de gps-locatie op dat moment verstuurd aan [betrokkene 2] . De rode pin die de locatie aanduidt, staat bij de ingang van de flat Kikkenstein waar nummer [3] op de ingang staat.
Om 04:11:58 uur stuurde de verdachte aan [slachtoffer] het bericht “Bijlmer”. Daarop antwoordde [slachtoffer] in een viertal berichten: “Jaaa waar”, “Gaan we afteren en zijn er wijfen”, “Broertje zeg me” en “Anders ga ik ander planne maken”. Hierop heeft de verdachte om 04:16 uur geantwoord: “Kikkenstwin”, en in berichten van 04:21 uur tot 04:24 uur: “Bro ben 3 wijfen”, “1tje heeft lopen snuifen”, “Loopt druk te doen”, “ga je komen of wat”, “Of brwnf die voagra”. Om 04:27 uur heeft [slachtoffer] opnieuw om het adres gevraagd. Om 04:30:32 heeft de verdachte hem geantwoord: “Kikkenstein [3] ”, waarna [slachtoffer] heeft bevestigd dat hij eraan kwam.
Het WhatsAppgesprek tussen de verdachte en [slachtoffer] is, zoals gezegd, doorgegaan tot het moment waarop [slachtoffer] is doodgeschoten in het portiek van de flat Kikkenstein waar nummer [3] op de ingang staat, een moment waarop de verdachte de Bijlmer al lang en breed had verlaten. In dat gesprek is de verdachte de suggestie blijven wekken dat hij in die flat in vrouwelijk gezelschap op [slachtoffer] wachtte. Zo stuurde de verdachte om 04:43:40 de berichten: “Ga je komen of wat” en “Heb die pil nosig” en om 04:45 uur de berichten: “Kikkenstein [3] ” en “Bel me als ik je beneden meot jalle” en om 05:13 uur berichten van de strekking dat de verdachte tegen ‘die meid’ heeft gezegd dat [slachtoffer] een neef is van de voetballer […] .
Om 05:16 uur heeft [slachtoffer] de verdachte bericht dat hij er was. Om 05:19 uur stuurde de verdachte aan [slachtoffer] het bericht: “Zie jelooo”. Om 05:19 en 05:20 uur stuurde [slachtoffer] de berichten: “ik bel aan”, “Hoor je t”, “Reageer”, “Wollah” en “Wejoooo”. De verdachte stuurde [slachtoffer] om 05:20 uur de berichten: “Whahahaha”, “Wacht” en “Die kankerhoer”.
Om 05:22 uur stuurde [slachtoffer] het bericht dat hij verkeerd was en om 05:25 uur dat hij voor de deur is. De verdachte heeft vanaf 05:25:20 uur geantwoord met de berichten: “Kaasta portiek”, “Laassye portiek” en “Hoor het niet afgaan” en om 05:25:43 “Kom laaaste portiek”. Daarop heeft [slachtoffer] geantwoord: “zeg dat dan” en “ik loop”. Vervolgens is het WhatsAppgesprek tussen de verdachte en [slachtoffer] doorgegaan, waarbij [slachtoffer] om 05:27:11 zijn laatste bericht aan de verdachte heeft verstuurd.
Op de camerabeelden van de flat Kikkenstein is te zien dat [slachtoffer] de aanwijzingen van de verdachte heeft opgevolgd en is gelopen naar het laatste portiek, ingang Noord. Op het moment dat [slachtoffer] daar aankwam, is de schutter vanaf de hellingbaan aan de achterzijde van de flat naar hem toe gelopen en heeft hij [slachtoffer] direct onder vuur genomen. [slachtoffer] is gevlucht over de galerij van de eerste etage in de richting van huisnummer [3] terwijl de schutter achter hem aanrende en nog enkele malen schoot. De camerabeelden bieden verder sterke aanwijzingen dat de schutter zich al omstreeks 05:20 uur bij de ingang Noord bevond en tot het moment van schieten op [slachtoffer] intensief telefonisch contact onderhield met iemand. Op de camerabeelden is te zien dat de schutter op verschillende momenten een voorwerp/telefoon aan zijn oor of in zijn handen hield.
(2) De uiterlijke verschijningsvorm: medeplegen van een liquidatie
Gezien het vorenstaande staat vast dat [slachtoffer] door de verdachte ’s nachts onder valse voorwendselen is gelokt naar een locatie waar hij direct bij aankomst is doodgeschoten. Ook staat vast dat de verdachte deze locatie, ondanks eerder aandringen van [slachtoffer] , pas aan deze heeft doorgegeven nadat de verdachte deze locatie eerst zelf had bezocht en aan twee anderen had doorgegeven. Verder staat vast dat de verdachte intensief telefonisch contact onderhield met [slachtoffer] en hem in zijn laatste minuten heeft gedirigeerd naar het portiek Noord van de flat Kikkenstein waar de schutter, die eveneens intensief gebruik maakte van zijn telefoon, [slachtoffer] opwachtte.
Naar het oordeel van het hof is deze gang van zaken naar de uiterlijke verschijningsvorm in hoge mate redengevend voor het bewijs van het feit dat de verdachte als medepleger bij de moord op [slachtoffer] betrokken is geweest, namelijk als degene die gelet op het vertrouwen dat [slachtoffer] kennelijk in hem stelde, in staat was [slachtoffer] te dirigeren naar de precieze locatie waar hij door een mededader van de verdachte zou worden geliquideerd, waarbij de verdachte informatie over die precieze locatie eerder — al dan niet via anderen – bekend had gemaakt aan de schutter, die telefonisch op de hoogte werd gehouden van de bewegingen van [slachtoffer] in zijn laatste minuten, van welke bewegingen de verdachte op de hoogte was. Het rekken van tijd in het doorgeven van de locatie aan [slachtoffer] , waarin de verdachte ook een cruciale rol speelde, gaf de schutter gelegenheid zich op de uitvoering van de moord voor te bereiden.
Soms bedriegt echter de uiterlijke verschijningsvorm, en legt een verdachte een verklaring af die een heel ander licht werpt op de vaststaande feiten. De verdachte heeft in deze zaak twee keer een verklaring afgelegd.
(3) De schets door de verdachte van een alternatief scenario
Ter terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2019 heeft de verdachte verklaard dat zijn op 12 mei 2016 bij de politie afgelegde verklaring over het regelen van een afspraak tussen ‘ [naam] ’ en [slachtoffer] een gelogen, verzonnen verhaal was en dat hij nu openheid van zaken wilde geven, omdat het zijn laatste kans was. De verdachte heeft vervolgens verklaard dat hij op 9 mei 2016 in Club Air in Amsterdam door “meneer X” is benaderd, van wie hij om veiligheidsredenen de naam absoluut niet wil zeggen. Deze X zou aan de verdachte hebben gevraagd een afspraak te regelen tussen X en [slachtoffer] , omdat [slachtoffer] aan X geld verschuldigd was en op afspraken met X niet kwam opdagen.
De verdachte zou voor het regelen van de afspraak € 1.500,00 van X krijgen. De verdachte wist niet waarom [slachtoffer] aan X geld verschuldigd was en had “geen flauw idee” om welk bedrag het ging. Hij had dat ook niet aan X gevraagd. Als er een succesvolle afspraak tussen X en [slachtoffer] tot stand was gekomen en [slachtoffer] zijn schuld bij X zou inlossen, zou dit volgens de verdachte nog “iets extra’s” voor hem opleveren. De verdachte mocht tegen [slachtoffer] niet zeggen dat X op de afspraak aanwezig zou zijn. Omdat de verdachte interesse had in de beloofde € 1.500,00 en hij X kende als een rustige jongen, is hij akkoord gegaan. Aan de verdachte werd de keuze gelaten om de locatie en het tijdstip van de ontmoeting tussen [slachtoffer] en X te bepalen. De verdachte zou daarop “Kikkenstein, laatste flat/lift” tegen X hebben gezegd. Na deze in Club Air gemaakte afspraak met X heeft de verdachte naar zijn zeggen op geen enkel moment meer contact gehad met X. De verdachte heeft [slachtoffer] daarna via WhatsApp benaderd met een verhaal over vrouwen, omdat [slachtoffer] anders niet zou zijn gekomen. Toen de verdachte erachter kwam dat [slachtoffer] op de door hem geregelde locatie was doodgeschoten, zou hij zich door X “keihard genaaid” hebben gevoeld. Ook na de dood van [slachtoffer] heeft de verdachte geen contact opgenomen met X, omdat de € 1.500,00 nu “bloedgeld” was en hij niets met X te maken wilde hebben. De berichten met de locatie van de liquidatie zou de verdachte aan zijn neef [betrokkene 1] en zijn broertje [betrokkene 2] hebben gestuurd omdat hij op een dodenlijst zou staan en zijn locatie vaker aan naasten doorgeeft, opdat zij weten waar hij op dat moment was, voor het geval er iets met hem zou gebeuren.
Nadat de verdachte deze verklaring ter terechtzitting heeft afgelegd, is het onderzoek ter terechtzitting enige tijd onderbroken, opdat het hof een en ander kon laten bezinken en kon nadenken over nadere vragen die deze verklaring opriep, en ook de advocaat-generaal daartoe in de gelegenheid te stellen. Na hervatting van het onderzoek heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen bij nagenoeg alle vragen van het hof en de advocaat-generaal met betrekking tot het door hem geopperde alternatieve scenario.
(4) Beoordeling van het geopperde alternatieve scenario
Het hof stelt vast dat de verdachte dit scenario in geen van de hem afgenomen politieverhoren heeft geschetst en evenmin ter terechtzitting van de rechtbank of tijdens de vele pro-forma zittingen in hoger beroep. Pas bij de inhoudelijke behandeling in hoger beroep, bijna 3 jaren na de moord op [slachtoffer] , is de verdachte met dit verhaal op de proppen gekomen. Bovendien is dit scenario in het geheel niet onderbouwd en ontbeert het elk aanknopingspunt aan de hand waarvan het geverifieerd zou kunnen worden. Daar komt bij dat de verdachte de pogingen van het hof en de advocaat-generaal om zijn verhaal te verifiëren door daaromtrent nadere vragen te stellen grotendeels heeft gefrustreerd door zich op zijn zwijgrecht te beroepen, ook bij vragen waarvan de beantwoording geen betrekking had op X, maar slechts op het eigen handelen van de verdachte.
Over dit (tweede) scenario van de verdachte leven nog steeds vragen bij het hof. Zo is, ondanks het herhaaldelijk vragen aan de verdachte, niet duidelijk geworden waarom hij wilde afspreken bij Kikkenstein [3] . Dat de verdachte zelf in de Bijlmer bij Kruitberg een meisje moest afzetten, is volgens het hof geen logisch antwoord op de vraag waarom juist bij Kikkenstein een afspraak tussen X en [slachtoffer] geregeld moest worden, aangezien de verdachte daar zelf niet bij aanwezig zou zijn. Waarom die beweerdelijke ontmoeting bij Kikkenstein moest plaatsvinden, is te meer niet begrijpelijk omdat deze locatie kilometers is verwijderd van Club Air, (in de buurt) waar(van) zowel X als [slachtoffer] zich in de vroege ochtend van 9 mei 2016 bevonden, zodat een afspraak in het centrum van Amsterdam veel meer voor de hand had gelegen.
Zeer onaannemelijk is verder dat X - in het door de verdachte geschetste scenario, waarin X heimelijk het plan had [slachtoffer] te liquideren en daartoe iemand met een wapen op een precieze plek en tijd zou hebben willen opstellen - in Club Air met de enkele mededeling van de verdachte “Kikkenstein, laatste flat/lift” genoegen zou hebben genomen, zonder nadere aanduiding van plaats en tijdstip of nadere afspraken over het doorgeven daarvan. Tegen diezelfde achtergrond is het welhaast ondenkbaar dat de verdachte, na te zijn ingegaan op het verzoek van X in Club Air, op geen enkel moment meer contact zou hebben gezocht met X. De verdachte zou toch op zijn minst aan X hebben moeten laten weten of er inderdaad een afspraak met [slachtoffer] tot stand was gekomen.
Op de vraag waarom [slachtoffer] pas na daarop bijna een uur te hebben aangedrongen van de verdachte de locatie Kikkenstein [3] heeft doorgekregen, terwijl hij volgens zijn lezing de locatie “Kikkenstein, laatste flat/lift al in Club Air aan X zou hebben meegedeeld, heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Ook op andere prangende vragen, bijvoorbeeld over het tijdstip waarop de verdachte door X in Club Air zou zijn benaderd en waarom de verdachte na de dood van [slachtoffer] op 9 mei 2016 een nieuwe telefoon heeft aangeschaft, heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Dat de verdachte vaker berichten zou sturen aan zijn naasten om zijn locatie door te geven omdat hij zich niet veilig voelde, is door hem niet met telecomdata onderbouwd.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de verklaring van de verdachte met het daarin geopperde alternatieve scenario naar het oordeel van het hof volstrekt ongeloofwaardig. Het hof schuift deze verklaring van de verdachte dan ook terzijde.
(5) Conclusie
De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring afgelegd die de redengevendheid van het bewijsmateriaal kan ontzenuwen. Integendeel: de verdachte heeft tot twee maal toe - eerst op 12 mei 2016 in zijn verhoor bij de politie en daarna op 5 maart 2019 ter terechtzitting in hoger beroep – uiteenlopende en telkens ongeloofwaardige verklaringen afgelegd. In het licht van al het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat de uiterlijke verschijningsvorm, zoals hiervoor onder 2 beschreven, niet bedriegt en de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] .
De door de raadsvrouw als contra-indicaties opgevoerde omstandigheden, zoals het gebruik door de verdachte van zijn eigen telefoon en een traceerbare auto, brengen het hof niet tot een ander oordeel.
Deze omstandigheden passen evenzeer in een scenario waarin de verdachte meende aan vervolging te kunnen ontkomen door aantoonbaar niet op de plaats van het misdrijf aanwezig te zijn en een WhatsAppgesprek achter te laten dat hij van een aannemelijke verklaring dacht te kunnen voorzien.”
Bespreking van het middel
9. Het middel heeft als strekking dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte opzet heeft gehad op het van het leven beroven van [slachtoffer] . Volgens de steller van het middel kan het oordeel van het hof dat de verdachte [slachtoffer] naar de flat heeft gelokt teneinde hem te kunnen (laten) liquideren niet op de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden worden gebaseerd.
10. Centraal staat de vraag of het hof uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader, die was gericht op het vermoorden van [slachtoffer] .1.Ik meen dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Ik wijs daartoe op het volgende.
11. Niet bestreden wordt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het slachtoffer naar de flat Kikkenstein heeft gelokt, waarna deze door een ander is doodgeschoten. In cassatie wordt evenmin bestreden dat de verdachte de precieze locatie aan [slachtoffer] – en aan twee anderen – had doorgegeven, terwijl hij daarbij tijd heeft gerekt en de schutter telefonisch op de hoogte werd gehouden van de bewegingen van [slachtoffer] in zijn laatste minuten, van welke bewegingen de verdachte op de hoogte was. Het middel is beperkt tot het bewezen verklaarde opzet.
12. Het behoeft weinig betoog dat het hof het handelen van de schutter aldus heeft kunnen duiden, dat dat naar zijn uiterlijke verschijningsvorm was gericht op het om het leven brengen van het slachtoffer. Die uiterlijke verschijningsvorm is als zodanig nog niet toereikend om ook ten aanzien van de medepleger opzet op de levensberoving bewezen te achten.2.
13. Maar er is meer. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de WhatsAppberichten aan [slachtoffer] deed voorkomen alsof hij zich op het adres Kikkenstein [3] in het gezelschap van drie vrouwen bevond. In werkelijkheid bevond hij zich niet op het genoemde adres en was hij evenmin in het gezelschap van drie vrouwen. Het hof heeft uitvoerig gemotiveerd waarom het het door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep geschetste alternatieve scenario ongeloofwaardig heeft geacht. Die lezing van de verdachte houdt – anders dan in de schriftuur wordt geopperd – niet in dat het zou gaan om een ontmoeting met vrouwen. In het alternatieve scenario dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep presenteerde, fungeerde “meneer X” als hoofdrolspeler. Het scenario kwam in de plaats van een door de verdachte bij de politie gepresenteerd alternatief scenario, waarover de verdachte later verklaarde dat dit scenario berustte op leugens. Deze “meneer X”, wiens naam de verdachte om veiligheidsredenen niet wilde noemen, zou aan de verdachte hebben gevraagd een afspraak te regelen tussen hem en [slachtoffer] , omdat [slachtoffer] aan X geld verschuldigd was en op afspraken met hem niet kwam opdagen. In plaats daarvan zou “meneer X”, zonder medeweten van de verdachte, [slachtoffer] op de desbetreffende locatie hebben laten liquideren. Het hof heeft dit scenario “volstrekt ongeloofwaardig” bevonden. Het hof heeft daartoe gewezen op het tijdstip en de wijze waarop het scenario is gepresenteerd. Ook zijn inhoudelijke argumenten aan dit oordeel van het hof ten grondslag gelegd.
14. Ten aanzien van het tijdstip en de wijze waarop het scenario is gepresenteerd, wijst het hof op het volgende:
(i) het alternatieve scenario is door de verdachte pas drie jaar na het overlijden van [slachtoffer] naar voren gebracht, tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep;
(ii) het scenario is niet onderbouwd en ontbeert aanknopingspunten voor verificatie;
(iii) pogingen tot verificatie door de advocaat-generaal en het hof zijn door de verdachte grotendeels gefrustreerd doordat hij zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
15. Ten aanzien van de inhoud van het alternatieve scenario heeft het hof het volgende in aanmerking genomen:
(i) het is onduidelijk waarom de beweerdelijke ontmoeting bij Kikkenstein zou moeten plaatsvinden, terwijl zowel “meneer X” als [slachtoffer] zich in het centrum van Amsterdam zou bevinden;
(ii) zeer onaannemelijk is dat X met de enkele mededeling van de verdachte, inhoudende “Kikkenstein, laatste flat/lift” genoegen zou hebben genomen, zonder nadere aanduiding van plaats en tijdstip;
(iii) de verdachte heeft verklaard dat hij na de afspraak met X geen contact meer met hem heeft opgenomen. Het hof acht dat tegen de achtergrond van het onder (ii) bedoelde beweerdelijke gesprek tussen de verdachte en X “welhaast ondenkbaar”.
16. Het oordeel van het hof ten aanzien van het door de verdachte gepresenteerde alternatieve scenario acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Voor een verdere toetsing is in cassatie geen plaats.
17. In de bestreden uitspraak ligt aldus als het oordeel van het hof besloten dat het lokken van [slachtoffer] naar Kikkenstein [3] plaatsvond in het kader van een gezamenlijk plan, dat inhield dat [slachtoffer] door de schutter van zijn leven zou worden beroofd. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat uit de vaststellingen van het hof volgt dat de verdachte [slachtoffer] onder valse voorwendselen naar Kikkenstein [3] heeft geleid, waar hij om het leven is gebracht, terwijl de verdachte eerder die nacht op die locatie was geweest en de locatiegegevens had gedeeld met twee anderen alvorens deze met [slachtoffer] te delen. Ook heeft het hof vastgesteld dat de schutter telefonisch op de hoogte werd gehouden van de bewegingen van [slachtoffer] in zijn laatste minuten, terwijl de verdachte van die bewegingen op de hoogte was en in het contact met [slachtoffer] tijd rekte. De schutter had aldus tijd en gelegenheid zich op de uitvoering van de moord voor te bereiden. Uit dit samenstel van door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden heeft het hof kunnen afleiden dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader, gericht op het vermoorden van [slachtoffer] . Daaraan doet niet af dat het hof niet heeft vastgesteld dat het de verdachte zelf is geweest die telefonisch contact heeft onderhouden met de schutter. Het hof heeft toereikend gemotiveerd dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario voor het lokken van [slachtoffer] naar de plek des onheils ongeloofwaardig is. De bewezenverklaring is aldus naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
18. Het middel is tevergeefs voorgesteld en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
19. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
Conclusie
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑01‑2020
Zie ook A. Postma, Opzet en toerekening bij medeplegen, Nijmegen: WLP 2014, p. 68.