NJB 2021/1588:Beslagbeklag gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a Sv ter uitvoering van een EOB, art. 5.4.10 lid 3 Sv en art. 552a Sv: in casu moest de rechtbank gelet op de twee laatstgenoemde bepalingen beoordelen of de inslaggenomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen. In casu kon de rechtbank oordelen dat het Nederlandse openbaar ministerie als uitvoerende autoriteit in het onderhavige geval de inbeslaggenomen gegevensdragers zelf – en niet een kopie daarvan – moet overgedragen ter uitvoering van het EOB en dat zich daarom geen grond voordoet voor teruggave van de in beslag genomen gegevensdragers aan de klager. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het aan de uitvaardigende autoriteit is om te bepalen in hoeverre na overdracht van de voorwerpen onderzoek moet worden verricht aan de beslagen voorwerpen en hoe dat onderzoek moet worden ingericht. De rechtbank heeft in dat verband overwogen dat daarbij niet op voorhand mag worden verondersteld dat dit onderzoek zich zal beperken tot de digitale bestanden die zich bevinden op de gegevensdragers en dat geen nader onderzoek aan de gegevensdragers zelf zal plaatsvinden. Tevens ligt in deze overwegingen als oordeel van de rechtbank besloten dat het in het onderhavige geval niet aan het Nederlandse openbaar ministerie is om, alvorens tot overdracht over te gaan, kopieën te maken van de op de gegevensdragers opgeslagen gegevens teneinde die aan de klager ter beschikking te stellen. Deze oordelen getuigen niet van een onjuiste rechtsopvatting en zijn niet onbegrijpelijk