O&A 2020/68
Prejudiciële vragen; gebleken onschuld-criterium; onschuldpresumptie art. 6 lid 2 EVRM; onrechtmatige overheidsdaad
HR 25-09-2020, ECLI:NL:HR:2020:1526
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
25 september 2020
- Zaaknummer
19/05825
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1526, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑09‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:619, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2020
- Wetingang
Art. 392 Rv, art. 6 lid 2 EVRM, art. 6:162 BW
Essentie
Prejudiciële vragen; gebleken onschuld-criterium; onschuldpresumptie art. 6 lid 2 EVRM; onrechtmatige overheidsdaad
Partij(en)
EX/Staat
Uitspraak
De Hoge Raad beantwoordt in deze uitspraak prejudiciële vragen van het Hof Den Haag over het toetsingskader voor aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad na strafvorderlijk optreden. Meer specifiek is aan de orde of het zogenoemde gebleken onschuld-criterium in strijd is met de onschuldpresumptie van art. 6 lid 2 EVRM.
Aan een gewezen verdachte kan op grond van het Wetboek van Strafvordering een schadevergoeding of vergoeding van kosten worden toegekend. In aanvulling op deze (schade)vergoedingsmogelijkheden, zijn in de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.