NJB 2015/557
Vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid bij schuldheling en schuldwitwassen, art. 417bis respectievelijk art. 420quater Sr: in casu toereikende motivering dat de verdachte betreffende de door hem verkochte sieraden in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling respectievelijk schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Witwassen van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (vergelijk HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302): in casu niet onbegrijpelijk oordeel van het hof over het schuldwitwassen dat zich niet een geval voordoet waarin sprake is van voorwerpen die ‘onmiddellijk’ afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, in aanmerking genomen dat een geïndividualiseerde gepleegde overval het misdrijf is waaruit de sieraden afkomstig zijn, en zich met betrekking tot de vraag wie die overval heeft begaan niet een van de in HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3618 aangeduide omstandigheden voordoet die kunnen duiden op betrokkenheid van de verdachte bij die overval. Samenloop van schuldheling en schuldwitwassen, art. 55 t/m 57 Sr: een identiek feitencomplex kan onder omstandigheden op zichzelf tot de tenlastelegging en bewezenverklaring van zowel (schuld)heling als (schuld)witwassen leiden. Het is dan aan het openbaar ministerie voor de tenlastelegging een keuze te maken tussen die heling en dat witwassen. De samenloopbepalingen van de art. 55 e.v. Sr stellen dan grenzen aan de cumulatie van de op de verschillende feiten gestelde maximumstraffen. De Hoge Raad zet uiteen dat bij heling en witwassen van hetzelfde voorwerp sprake kan zijn van eendaadse samenloop (art. 55 lid 1 Sr), van een voortgezette handeling (art. 56 lid 1 Sr) of van meerdaadse samenloop (art. 57 lid 1 Sr). Mede omdat het in casu bij de heling en het witwassen gaat om een uit het oogpunt van tijd, plaats, gedragingen en voorwerpen identiek feitencomplex, is niet zonder meer begrijpelijk dat het hof dit helen en witwassen als meerdaadse en niet als eendaadse samenloop heeft aangemerkt. In zoverre slagen de middelen. Art. 80a RO en toelichtingsvereiste: in casu hoeven de slagende middelen niet tot cassatie te leiden, nu gelet op het in casu toepasselijke strafmaxima en de in het onderhavige geval opgelegde straf het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident is, terwijl de schriftuur niet de in zo’n geval vereiste toelichting bevat met betrekking tot het belang bij het ingestelde cassatieberoep en het – rechtens te respecteren – belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de zaak. A-G: anders
HR 03-03-2015, ECLI:NL:HR:2015:501
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
3 maart 2015
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, N. Jörg en V. van den Brink
- Zaaknummer
13/05328
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2015:501, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑03‑2015
ECLI:NL:PHR:2014:2552, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑11‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑01‑2014
- Wetingang
(Sr art. 55, 56, 57, 417bis, 420quater)
Essentie
Vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid bij schuldheling en schuldwitwassen, art. 417bis respectievelijk art. 420quater Sr: in casu toereikende motivering dat de verdachte betreffende de door hem verkochte sieraden in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling respectievelijk schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Witwassen van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (vergelijk HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302): in casu niet onbegrijpelijk oordeel van het hof over het schuldwitwassen dat zich niet een geval voordoet waarin sprake is van voorwerpen die ‘onmiddellijk’ afkomstig zijn uit een door ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.