25 september 2011
HR, 22-01-2013, nr. 12/04155 J
ECLI:NL:HR:2013:BY9128
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-01-2013
- Zaaknummer
12/04155 J
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BY9128
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY9128, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑01‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY9128
ECLI:NL:PHR:2013:BY9128, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY9128
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑11‑2012
- Vindplaatsen
NJ 2013/245 met annotatie van F.W. Bleichrodt
Uitspraak 22‑01‑2013
Inhoudsindicatie
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk op grond van art. 80a RO.
22 januari 2013
Strafkamer
nr. S 12/04155 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 januari 2012, nummer 23/004379-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A. Korver, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2013.
Conclusie 18‑12‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 12/04155 J
Mr. Vegter
Zitting 18 december 2012
Standpunt/conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het cassatieberoep richt zich tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 januari 2012. Er is tijdig een schriftuur houdende twee middelen van cassatie ingekomen.
2.
Het eerste middel, dat klaagt dat het Hof de aanvulling van het verkorte arrest en het proces-verbaal van de zitting niet binnen de wettelijke termijn heeft opgesteld, stelt eisen die het recht niet kent. Op beide verzuimen staan immers geen wettelijke sancties. Het tweede middel komt tevergeefs op tegen de geenszins onbegrijpelijke motivering van de verwerping van het verweer dat alle bewijsmiddelen die door verbalisant [verbalisant] zijn verzameld moeten worden uitgesloten van het bewijs.
3.
Het standpunt is dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep in cassatie nu de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Beroepschrift 06‑11‑2012
Hoge Raad der Nederlanden
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
inzake:
[rekwirant]
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994 Woonachtig te [woonplaats] ([postcode]) aan de [adres].
Rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 26 januari 2012 met parketnummer: 23-004379-11
(proces)advocaat mr. Richard A. Korver
Middelen
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet-naleving vernietigbaarheid met zich brengt.
Middel I
Ten aanzien van middel I is in het bijzonder sprake van een vormverzuim in de zin van schending van artikelen 415 jo 365a Sv en 327a lid 3 Sv nu zowel voor de aanvulling van het verkorte arrest van het Hof, als het opstellen van een proces-verbaal van de zitting de wettelijk voorgeschreven termijnen daarvoor grof zijn overschreden.
Middel II
Ten aanzien van het tweede middel is er in het bijzonder sprake van schending van het recht wegens een schending van art. 359s Sv en art. 6 EVRM nu het Hof in haar overwegingen ten onrechte het oordeel van de Rechtbank Amsterdam d.d. 10 oktober 2011 heeft gehandhaafd dat de wijze van verhoor een interne politiekwestie zou betreffen.
Toelichting
T.a.v. middel I:
Blijkens de voor de volledigheid hier als bijlage 1 bijgaande akte tot instellen beroep in cassatie is dit rechtsmiddel op 8 februari 2012 aangewend. Op basis van art. 415 jo 365a Sv dient in het geval van een verkort arrest als in onderhavige zaak aanvulling van het arrest binnen een termijn van 4 maanden na het aanwenden van het rechtsmiddel te geschieden. Deze zelfde termijn geldt ex art. 327a lid 3 Sv. Zowel het aanvullende arrest als het proces verbaal hadden derhalve uiterlijk op 8 juni 2012 gereed en verstrekt dienen te zijn. Blijkens de datering van de betreffende stukken en het begeleidend schrijven daarbij aan de raadsman van rekwirant, (bijlage 2) is het aanvullende arrest pas op 13 augustus 2012 door de Voorzitter ondertekend en tegelijk met het uitgewerkte proces-verbaal op 17 augustus 2012 aan de raadsman van rekwirant verstrekt. Er is derhalve sprake van een niet verschoonbare overschrijding van de wettelijk gestelde termijn van ruim twee maanden.
Voornoemde klemt te meer daar in deze zaak sprake is van strafrecht met minderjarige verdachten. Ook rekwirant is minderjarige verdachte. Het is een algemeen beginsel in het jeugdstrafrecht dat zaken zo snel mogelijk dienen te worden afgedaan. Een overschrijding van de wettelijke termijn, welke heeft te gelden als een uiterste termijn naar inzicht van de wetgever, is dan ook extra kwalijk in het jeugdstrafrecht. Te meer daar dit een overschrijding is van 50%, ergo twee maanden van de gestelde vier maanden. Naar mening van rekwirant kan en behoort dit niet zonder sanctie.
Dit maakt dat het bestreden arrest zowel door dit middel op zich, als bezien in combinatie met het tweede middel, naar de mening van rekwirant niet in stand kan blijven en dient te worden vernietigd. Indien uw College enkel een schending van recht zou aannemen ten aanzien van middel I dient dat naar inzicht van rekwirant op zijn minst te leiden tot matiging van de hem opgelegde straf.
Ten aanzien van middel II
In het bestreden arrest van het Gerechtshof Amsterdam is naar het inzicht van rekwirant terecht door het Hof overwogen dat de verklaringen die verdachte bij zijn aanhouding en bij zijn voorgeleiding heeft afgelegd niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs nu rekwirant bij zijn aanhouding niet is gewezen op het recht op rechtsbijstand en consultatie van een advocaat en de raadsman door de verbalisant tijdens het verhoor is verwijderd.
In eerste aanleg en in hoger beroep is namens rekwirant aangevoerd dat rekwirant willens en wetens is benadeeld door betrokken verbalisant [verbalisant] en dat de schending van de rechten van client door deze verbalisant dusdanig blijk geven van een tunnelvisie dat alle bewijsmiddelen die tegen rekwirant door verbalisant [verbalisant] zijn verzameld van het bewijs uitgesloten zouden moeten blijven, hetgeen had moeten leiden tot vrijspraak van rekwirant wegens gebrek aan (rechtmatig verkregen) bewijs.
Dit verweer voer ik thans wederom. In de kern komen deze verweren erop neer dat client door toedoen van [verbalisant] herhaalde malen direct is benadeeld doordat:
- —
Client als enige van de vier verdachten niet is gewezen op het recht op rechtsbijstand en consultatie bij zijn aanhouding;
- —
Er bij client wordt gesproken over een catgorie A zaak, terwijl bij de medeverdachte [medeverdachte 2] wordt gesproken van een categorie B zaak;
- —
Client bestrijdt dat hij afstand zou hebben gedaan van zijn recht op verhoorbijstand.
Een en ander klemt te meer nu er, in tegenstelling tot bij de aangehouden medeverdachten, in het geval van rekwirant naar zeggen van de politie sprake zou zijn geweest van een zogenaamde categorie A zaak.
Blijkens de Aanwijzing Rechtsbijstand bij Politieverhoor (hierna tevens te noemen: ‘de Aanwijzing’) is het voor minderjarigen die verdacht worden van een categorie A zaak niet mogelijk afstand te doen van het recht op rechtsbijstand. Zoals aangevoerd in de procedure bij de Rechtbank en het Hof stond op het door verbalisant [verbalisant] ingevulde piketformulier dan ook ten onrechte en in strijd met deze aanwijzing vermeld dat rekwirant geen rechtsbijstand zou wensen tijdens het verhoor en zelfs als rekwirant dit zou hebben aangegeven, had verbalisant [verbalisant] hier op basis van de Aanwijzing niet naar mogen handelen.
Daarnaast heeft te gelden dat ik als raadsman van client bij het tweede verhoor van client ben vewijderd wegens het feit dat ik hem op zijn verschoningsrecht ten aanzien van vragen over de ouders van client heb gewezen. Dit verwijderen gebeurde door verbalisant [verbalisant] zonder dat deze, conform de voorschriften, de Officier van Justitie daartoe geconsulteerd had. Er was daarnaast geen enkele objectieve reden om voor de verwijdering.
Rekwirant wijst er met nadruk op dat hij mede gezien zijn leeftijd als een bijzonder kwetsbare verdachte moet worden aangemerkt. Dit maakt schendingen ten aanzien van het verhoor en de wijze waarop het verhoor heeft plaatsgevonden des te kwalijker. Het is mede in dat licht dat de visie van het Hof dat de wijze waarop van het horen slechts een interne politiekwestie zou zijn geen stand kan houden.
Voornoemde rechtsoverweging van het Hof geeft blijk van een verkeerde opvatting van het recht, meer in het bijzonder van een verkeerde opvatting van artikel 6 EVRM en alle beginselen van behoorlijke procesorde die daaruit voortvloeien.
Ook bij de inverzekeringstelling werd rekwirant geweigerd zijn raadsman aanwezig te laten zijn, dit ondanks het feit dat zowel rekwirant als zijn ouders, maar ook de raadslieden, vóór de inverzekeringstelling nadrukkelijk hebben verzocht om dat te doen in aanwezigheid van mr. Korver als raadsman van rekwirant.
Client is op 20 september in verzekering gesteld om 15.55 uur . Dat is derhalve na het verhoor waarbij de raadsman werd verwijderd. Ook in de pleitaantekeningen is daarvan uitgebreid melding gemaakt. De inverzekeringstelling is door de Rechter Commissaris, mede in verband met het niet aanwezig zijn van de raadsman, als onrechtmatig beoordeeld.
Rekwirant meent dat indien de inverzekeringstelling als onrechtmatig wordt geoordeeld en de verhoren waarbij hij niet is gewezen op zijn recht op rechtsbijstand alsmede het verhoor waarbij zijn raadsman werd verwijderd worden uitgesloten van bewijs, ook de andere verhoren afgenomen door vebalisant [verbalisant] zouden moeten worden uitgesloten van het bewijs. Deze verbalisant heeft in ieder geval bij de verhoren die zijn uitgesloten van bewijs een kwalijke rol gespeeld. De stelling van de verdediging dat verbalisant [verbalisant] maar op één ding uit was, namelijk op schuldigverklaring van rekwirant, wordt niet gemotiveerd weerlegd. Dit terwijl wel aannemelijk is dat [verbalisant] zich niet aan de regels heeft gehouden. Daarover is geklaagd bij de commissie voor de politieklachten, doch die neemt klachten pas in behandeling nadat de strafzaak is geëindigd met een beslissing die kracht van gewijsde heeft.
Door als Hof nu te verwijzen naar het feit dat erover is geklaagd bij de politie en het af te doen als een interne politiekwestie wordt het verkrijgen van het recht van rekwirant daarmee de facto illussoir, overigens ook de jure. Daarmee wordt een verwezenlijking van zijn rechten ex art. 6 EVRM eveneens illussoir. Het is vaste rechtsspraak van het EHRM dat de nationale rechter ervoor dient te waken dat mensenrechten die toekomen aan burgers illussoir worden. Door de weerlegging van het te dienaanzien gevoerde verweer zoals het Hof dat heeft gedaan geeft het Hof blijk van miskenning van de mensenrechten van cliënt, meer in het bijzonder in het licht van zijn kwetsbare positie als minderjarige verdachte.
Rekwirant verwijst daarbij uitdrukkelijk naar de brieven gehecht aan het pleidooi van 26 september 2011, van 20 en 21 september 2010. Daaruit blijkt namelijk zonneklaar dat verbalisant de regels die strekten tot bescherming van de belangen van rekwirant moedwillig, of althans met de schijn der moedwilligheid, aan hun laars hebben gelapt. Dat behoort niet zonder gevolgen te blijven.
Daarbij is van belang dat het dezelfde verbalisant, de heer [verbalisant], is geweest die de advocaat heeft verwijderd, moedwillig foutieve meldingen aan de piketcentrale heeft gedaan, en in strijd met de afspraken met de raadslieden willens en wetens is begonnen met horen van client, alvorens hij zijn raadslieden heeft kunnen consulteren. Bovendien heeft deze verbalisant de raadsman in strijd met het protocol en dedaarvoor geldende regels verwijderd.
De verdediging wijst er daarnaast op dat ook bij pleidooi1., pagina 3, is aangevoerd dat verbalisant [verbalisant] medeverdachte [medeverdachte 1] woorden in de mond heeft gelegd. Dat verbalisant [verbalisant] gebruik maakt van een uitermate suggestieve manier van horen blijkt uit het pleidooi en de processen verbaal dienaangaande. Ik verwijs u daarvoor naar pagina 48 van het dossier, alsook naar pagina 31 van het zaaksdossier [naam 1]. Daar staan vragen als:
‘Heeft [rekwirant] hem meerdere keren geschopt? Waar heeft [rekwirant] hem geschopt? Heeft [rekwirant] ook geslagen? Op zijn buik, been, gezicht, overal? ‘
Dat die suggestieve manier van vragen ook resulteert in sociaal wenselijke antwoorden die bovendien ontlastend zijn voor de getuigen die als medeverdachte worden gehoord, blijkt uit het proces verbaal nu de antwoorden met een vraagteken worden afgesloten daarbij suggererend dat dat de toon in ieder geval is dat de ondervraagde de ondervrager tevreden wenst te stellen. Dat is in deze casus ook niet vreemd nu we hier te maken hebben met deels zwakbegaafde en allen minderjarige verdachten.
Reden te meer om uiterst kritisch te zijn over de wijze waarop verbalisant [verbalisant] zich heeft gekweten van zijn taak.
Tot slot wijst rekwirant erop dat op pagina 10 van het zaaksdossier [medeverdachte 1], 3e alinea van onder, te lezen is dat verbalisant [verbalisant] aan [medeverdachte 1] de suggestieve vraag stelt: ‘Klopt het dat [rekwirant] het slachtoffer in rug heeft geschopt?’ Dat het [verbalisant] is die suggestief te werk gaat vanuit een verkokerde tunnelvisie blijkt ook uit zijn opmerking op pagina 11 van het zaaksdossier [medeverdachte 1] luidende: ‘Ik heb er moeite mee als jij de schuld wil opnemen voor iets wat iemand anders heeft gedaan.’ Dit is welhaast het beste bewijs dat deze verbalisant willens en wetens naar een van te voren door hem bepaald doel toewerkt. Namelijk de schuld van rekwirant. Gezien het feit dat dit alles uitgebreid is betoogd in eerste en in tweede aanleg kan niet worden volstaan met de afwijzing van de verweer op een .wijze waarop het Hof dat thans heeft gedaan nu een dergelijke aftwijzing strijd, mede wegens een gebrek aan motivering, oplevert met fundamentele beginselen van een behoorlijke procesorde, artikel 6 EVRM en het recht.
Onder de betreffende omstandigheden en het gevoerde verweer is het wat rekwirant betreft onbegrijpelijk dat het Gerechtshof zonder nadere motivering het oordeel van de Rechtbank heeft overgenomen dat het verhoren van een verdachte een interne politiekwestie zou zijn, temeer omdat rekwirant ten tijde van het verhoor minderjarig was.
Redenen waarom:
Rekwirant uw Edelhoogachtbaar College primair eerbiedig verzoekt de door hem bestreden uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 26 januari 2012 te vernietigen en de zaak zelf af te doen;
Danwel subsidiair de door hem bestreden uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 26 januari 2012 te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar ander Gerechtshof ter verdere afdoening met inachtneming van de door uw College daaraan te wijden overwegingen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. Richard A. Korver (advocaat), kantoorhoudende te Amsterdam (1017 CA) aan de Herengracht 462 bij Korver & Van Essen advocaten I lawyers, die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolgmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 6 november 2012
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 06‑11‑2012