Hof Amsterdam, 02-02-2021, nr. 200.261.801/01
ECLI:NL:GHAMS:2021:336
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-02-2021
- Zaaknummer
200.261.801/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:336, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑02‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1371, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2021-0169
JAR 2021/81
VAAN-AR-Updates.nl 2021-0169
Uitspraak 02‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Arbeidszaak. Kantonrechter heeft (in hoger beroep niet bestreden) voor recht verklaard dat artikel 66 lid 1 van de CAO Particuliere Beveiliging 2014/2015 nietig is. Heeft (ex-)werknemer nog aanspraak op over een aantal jaren (als gevolg van die nietige bepaling) gemiste onregelmatigheidstoeslag of houdt artikel 42 (met toelichting) van de CAO Particuliere Beveiliging 2017 in dat met een (additionele) structurele loonsverhoging van 0,5% die gemiste ORT is gecompenseerd? Toewijzing van de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar? Belang bij gewijzigde eis? Kostenveroordeling voorwaardelijk incidenteel appel. Toepasselijk wetsartikelen: art. 6:248 lid 2 BW.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.261.801/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6595033 CV EXPL 18-1798
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 februari 2021
inzake
TRIGION BEVEILIGING B.V.,
gevestigd te Schiedam,
appellante, tevens voorwaardelijk incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. J.P.H. Zwemmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens voorwaardelijk incidenteel appellant,
advocaat: mr. B.M.T.G. Bakker-van Klaren te Utrecht.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Trigion en [geïntimeerde] genoemd.
Trigion is bij dagvaarding van 18 april 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 21 januari 2019, voor zover onder bovenvermeld zaaknummer (in conventie) gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en Trigion als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, tevens akte wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties.
Partijen hebben ter zitting van 18 november 2020 hun standpunten mondeling toegelicht bij monde van hun hiervoor genoemde advocaten, die zich beiden daarbij bedienden van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Trigion heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis – met uitzondering van de gegeven verklaring voor recht – zal vernietigen en de (overige) vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[geïntimeerde] heeft onder wijziging van eis geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, kort gezegd, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met dien verstande dat voor recht dient te worden verklaard dat artikel 66 lid 1 van de CAO Particuliere Beveiliging geldend vanaf 1 juli 2012 tot en met 30 september 2013 en artikel 66 lid 1 van de CAO Particuliere Beveiliging geldend vanaf 1 oktober 2014 tot en met 30 juni 2015 nietig zijn, met beslissing over de proceskosten.
Trigion heeft geconcludeerd tot verwerping van het voorwaardelijk incidenteel appel en afwijzing van de gewijzigde vordering, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente, uitvoerbaar bij voorraad.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.15 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met zijn voorwaardelijke incidentele grief komt [geïntimeerde] (onder meer) op tegen een onderdeel van de vaststelling onder 1.14. Het hof zal met het door [geïntimeerde] gestelde rekening houden. Voor het overige zijn de door de kantonrechter opgesomde feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
( a) [geïntimeerde] , geboren op [geboortedatum] 1966, is van 4 november 2009 tot 17 juni 2019 bij Trigion in dienst geweest als beveiliger, tegen een brutosalaris van € 15,57 per uur. De arbeidsovereenkomst bevat een (dynamisch) incorporatiebeding waarmee de CAO Particuliere Beveiliging (verder: de CAO PB) van toepassing wordt verklaard. [geïntimeerde] is lid van de CNV, een van de vakverenigingen die partij zijn bij de CAO PB.
( b) In de CAO PB die gold van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 werd bepaald dat het vakantieloon bestond uit het basissalaris, vermeerderd met de gemiddeld verdiende onregelmatigheidstoeslag (verder: de ORT). Dat gemiddelde werd berekend door de som van de toeslag bijzondere uren, de feestdagentoeslag, de toeslag in het vakantieloon, de toeslag in het ziektegeld en het structurele overwerk (inclusief overwerktoeslag), over ofwel het voorafgaande jaar ofwel de voorafgaande drie loonperioden, te delen door het aantal arbeidsuren. De werkgever diende een van deze twee systematieken in zijn onderneming te kiezen.
( c) In de CAO PB 2012/2013 die aanvankelijk gold van 1 juli 2012 tot en met 30 september 2013 en kennelijk is verlengd tot 1 oktober 2014 werd het rooster- en beloningssysteem (met ingang van loonperiode 10 van 2013) ingrijpend gewijzigd. Uitgangspunt was dat de wijzigingen kosten- en inkomensneutraal moesten zijn: de wijzigingen zouden niet (mogen) leiden tot een verhoging of verlaging van de arbeidskosten of het loon. Er werden arbeidsvoorwaarden ‘uitgeruild’, waarbij gebruik gemaakt werd van een zogenoemd ‘knoppenmodel’. Dit knoppenmodel is een rekenmodel waarmee kan worden doorgerekend wat het gevolg is van een voorgestelde wijziging. In (een latere versie van) deze cao is bepaald dat de onder (b) beschreven definitie van vakantieloon vanaf loonperiode 10 van 2013 zou vervallen. Artikel 66 lid 1 (van die latere versie) luidt:
“Met ingang van loonperiode 10 2013 heeft de werknemer tijdens zijn vakantie of bij het opnemen van een losse vakantiedag recht op doorbetaling van zijn basissalaris.”
( d) De wijzigingen in het beloningssysteem waren (grofweg) dat de reguliere arbeidstijd werd teruggebracht van 160 uur naar 152 uur per vier weken, waardoor men eerder recht kreeg op een overwerktoeslag, dat het uurloon structureel met 5,25% werd verhoogd en dat iedereen recht kreeg op een eindejaarsuitkering. Daarnaast werd een verschuivingstoeslag geïntroduceerd. Daartegenover zouden de ADV-uren en de ORT over verlof vervallen.
( e) Artikel 66 lid 1 van de CAO PB 2014/2015, die aanvankelijk gold van 1 oktober 2014 tot en met 30 juni 2015 en eveneens is verlengd, luidt:
“De werknemer heeft tijdens zijn vakantie of bij het opnemen van een losse vakantiedag recht op doorbetaling van zijn basissalaris.”
( f) Het onderzoeksbureau Syntro heeft op verzoek van cao-partijen de hiervoor genoemde wijzigingen in de CAO PB 2012/2013 geëvalueerd. Rekening houdend met alle wijzigingen becijferde Syntro in haar rapport van december 2014 (verder ook: het Syntro-rapport), kort gezegd, dat de werknemers door de uitruil van arbeidsvoorwaarden in loonperiode 2 tot en met 9 van 2013 in vergelijking met loonperiode 2 tot en met 9 in 2014 erop achteruit waren gegaan. Het effect van het verval van de ORT over verlof bedroeg een loonverschil van –1,34%. Het inkomensverschil voor de werknemers als geheel bedroeg –0,34%, rekening houdend met alle maatregelen als gevolg van de diverse cao-wijzigingen.
( g) Over het (kunnen) laten vervallen van de ORT over verlof zijn vervolgens – mede door Europese regelgeving en -jurisprudentie en de Nederlandse wetgeving – bij cao-partijen vraagtekens gerezen. FNV heeft een aantal werkgevers in de beveiligingsbranche in rechte betrokken om de juistheid van het verval van de ORT te laten beoordelen. In dat verband heeft tussen cao-partijen overleg plaats gevonden.
( h) Op 9 januari 2017 hebben cao-partijen een akkoord bereikt over de nieuwe CAO PB, geldend van 1 januari 2017 tot en met 30 september 2017. Het akkoord luidt voor zover relevant, als volgt:
2. Loon
a. a) De lonen en loonschalen worden structureel verhoogd met 2% met ingang van loonperiode 1/2017
b) De lonen en loonschalen worden additioneel structureel met 0,5% verhoogd met ingang van loonperiode 1/2017
c) De loonsverhoging onder 2b is bedoeld en gelabeld ter compensatie voor werknemers, in relatie tot de afwikkeling van het Syntro-rapport d.d. 3 december 2014 (…).
(...)
3. ORT tijdens vakantie-uren
a. a) Met ingang van loonperiode 1/2017 wordt ORT tijdens vakantie-uren (over de vakantie-uren die vanaf dat moment worden opgebouwd) heringevoerd
b) De hoogte van de uit te keren ORT tijdens vakantie-uren wordt bepaald door het gemiddelde te nemen van de uitbetaalde ORT over de voorgaande 52 weken
(...)
e) De afspraken die in 2012/2013 zijn gemaakt hadden de bedoeling om inkomens- en kostenneutraal te zijn. Met bovengenoemde resultaten zijn alle aanspraken en/of vorderingen naar zowel het verleden als de toekomst tussen cao afsluitende partijen vereffend.”
( i) Op 20 januari 2017 (per abuis in de aanhef gedateerd op 20 januari 2016) hebben de cao-partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten (verder: de VSO). Daarin staat, voor zover relevant, het volgende:
“PARTIJEN NEMEN HET VOLGENDE IN AANMERKING:
(…)
(9) Partijen hebben op 9 januari 2017 een onderhandelingsresultaat bereikt voor een nieuwe CAO met een looptijd van 1 januari 2017 tot en met 30 september 2017. Daarbij is ook een akkoord bereikt over de afwikkeling van eventuele ORT-aanspraken vanaf oktober 2013. De vakbonden hebben aangegeven niet te kunnen treden in de individuele rechten van de werknemers.
(10) Partijen wensen elkaar met deze afspraken finale kwijting te verlenen met betrekking tot aanspraken en/of vorderingen voortvloeiende uit het Syntro-rapport en het daarbij gehanteerde knoppenmodel.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
1. BEVESTIGINGEN EERDER GEMAAKTE AFSPRAKEN
1.1.
Partijen herbevestigen dat de in 2012/2013 gemaakte afspraken moesten leiden tot een inkomens- en kostenneutrale CAO waardoor er een collectieve benadeling van werkgevers noch werknemers heeft plaats gevonden.
1.2.
Partijen bevestigen dat de afschaffing van de ORT tijdens vakantie-uren per loonperiode 10/2013 in de CAO uitgeruild is tegen gelijktijdig ingevoerde verbeteringen zoals bijvoorbeeld de invoering van het recht op verschuivingstoeslag (...)
3. FINALE KWIJTING
Partijen verlenen elkaar onderling met deze afspraken finale kwijting met betrekking tot aanspraken en/of vorderingen voortvloeiende uit het Syntro-rapport en het daarbij gehanteerde ‘knoppenmodel’ als gevolg waarvan de ORT tijdens vakantie-uren kwam te vervallen. In het onderhandelingsresultaat voor een nieuwe CAO met een looptijd van 1 januari 2017 t/m 30 september 2017, zijn Partijen een compensatie in de vorm van een extra loonsverhoging van 0,5% overeengekomen. Deze loonsverhoging is bedoeld en gelabeld ter compensatie voor werknemers die, in relatie tot de afwikkeling van het Syntro-rapport d.d. 3 december 2014 (...) waarvan ORT tijdens vakantie-uren een belangrijk onderdeel is, menen dat als gevolg van de gemaakte afspraken in 2012/2013, in hun individuele situatie wellicht toch een aanspraak zou bestaan over de loonperiodes tussen 10/2013 en 1/2017. Met deze afspraak is er geen sprake van het treden in rechten van werknemers maar beogen partijen de consequenties die voortvloeien uit de afspraken uit 2012/2013 – mochten deze niet verenigbaar blijken te zijn met het loonbegrip van artikel 7:639 BW en de Europese Richtlijnen – te regelen.
4. STIMULATIEVERBOD
De Vakbonden zullen niet actief leden aanzetten of stimuleren zich te beroepen op een aanspraak op ORT tijdens vakantie-uren over het tijdvak van (…) oktober 2013 tot 1 januari 2017. Indien (een) individuele (ex)werknemer evenwel een beroep doet op het bestaan van een dergelijke ORT-aanspraak over de periode van oktober 2013 tot 1 januari 2017, zullen de Vakbonden aansturen op een regeling in der minne en bij het maken van afspraken over een eventueel aan de (ex)werknemer toe te kennen compensatie aansluiten bij de berekeningswijze van het Syntro-rapport alsmede de afspraken in het onderhandelingsresultaat d.d. 9 januari 2017.”
( j) Met ingang van de CAO PB 2017 (geldend vanaf 1 januari 2017) is de ORT over verlof geherintroduceerd en sindsdien geldt dat bij het opnemen van verlof het basissalaris wordt vermeerderd met de gemiddeld uitbetaalde ORT over de voorafgaande 52 weken. Artikel 42 van deze cao (met toelichting) luidt als volgt:
“ARTIKEL 42 LOONSVERHOGING
Op de eerste dag van de eerste loonperiode 2017 worden zowel de salarisschalen als de feitelijke salarissen structureel verhoogd met 2% en 0,5%.
Toelichting
De loonsverhoging van 2,5% is opgebouwd uit twee delen, te weten 2% structureel en 0,5% structureel. De 0,5% loonsverhoging is bedoeld en gelabeld voor de compensatie voor werknemers in relatie tot de afwikkeling van het rapport van Syntro van 3 december 2014. Het rapport van Syntro was het resultaat van het evaluatieonderzoek dat op grond van protocol III in de cao met de looptijd van 1 oktober 2014 tot en met 30 september 2015 is uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd om te bezien of de invoering van het nieuwe systeem van arbeidstijden en toeslagen per loonperiode 10 2013 conform de bedoeling van cao-partijen inkomens- en kostenneutraal zou zijn.”
( k) [geïntimeerde] heeft vanaf periode 10 van 2013 tot loonperiode 1 van 2017 geen ORT uitbetaald gekregen over opgenomen vakantiedagen. Op 29 mei 2017 heeft [geïntimeerde] Trigion aangeschreven en verzocht om betaling van de ORT over zijn vakantiedagen. Trigion heeft bij brief van 5 juni 2017 de vordering van [geïntimeerde] van de hand gewezen. Hierna hebben partijen nog nader (vruchteloos) gecorrespondeerd.
3. Beoordeling
3.1.
Bij het bestreden vonnis (in conventie) heeft de kantonrechter – onder afwijzing van het meer of anders gevorderde – op vordering van [geïntimeerde] , voor zover thans van belang:
- voor recht verklaard dat artikel 66 lid 1 van de CAO PB 2014/2015 nietig is;
- Trigion veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 4.442,21 bruto, ter zake van ORT tijdens door [geïntimeerde] genoten vakantiedagen over de periode oktober 2013 tot januari 2017, vermeerderd met wettelijke rente.
De proceskosten heeft de kantonrechter gecompenseerd.
3.2.
Trigion heeft geen grief gericht tegen voormelde verklaring voor recht.
3.3.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep zijn eis aldus gewijzigd dat hij thans vordert voor recht te verklaren dat artikel 66 lid 1 van de CAO PB geldend van 1 juli 2012 tot en met 30 september 2013 en artikel 66 lid 1 van de CAO PB geldend van 1 oktober 2014 tot en met 30 juni 2015 nietig zijn. In aanmerking genomen dat de loonvordering van [geïntimeerde] – naar hierna zal blijken: terecht – integraal is toegewezen en niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] meent daarnaast nog iets van Trigion te vorderen te hebben, heeft [geïntimeerde] , gelet op het ontbreken van enige toelichting op de eiswijziging, bij zijn gewijzigde vordering geen belang. Deze zal daarom worden afgewezen. Het hof gaat ervan uit dat in feite CNV Vakmensen, die [geïntimeerde] te dezen rechtshulp verleent, bij de onderhavige eiswijziging (wel) belang heeft, maar CNV Vakmensen is geen partij in dit geding.
3.4.1.
Met grief I komt Trigion op tegen overweging 36 van het bestreden vonnis, waarin de kantonrechter, samengevat en voor zover hier van belang, heeft geoordeeld dat de kennelijk door (een der) cao-partijen voorgestane bedoeling om met de (hiervoor onder 2 (h) vermelde) additionele structurele loonsverhoging van 0,5% de gemiste ORT te compenseren geen neerslag heeft gevonden in de tekst van de CAO PB 2017. Volgens Trigion is dit oordeel onvoldoende onderbouwd en wijkt het af van de geldende rechtspraak omtrent de uitleg van cao-bepalingen. Meer concreet betoogt Trigion dat de zojuist genoemde bedoeling van de cao-partijen, mede gezien het Syntro-rapport (in verband met protocol III bij de CAO PB 2014/2015), wel degelijk kan worden afgeleid uit tekst en toelichting van artikel 42 van de CAO PB 2017.
3.4.2.
Bij de beoordeling dient het volgende tot uitgangspunt (HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, overweging 3.4):
“Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een bepaling van een cao de zogeheten CAO-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (…). Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken (…). Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend (…)”
3.4.3.
Uit de tekst van en de toelichting op artikel 42 van de CAO PB 2017 kan weliswaar worden afgeleid – en was kenbaar voor [geïntimeerde] , die bij de totstandkoming van de cao niet betrokken is geweest – dat de (additionele) structurele loonsverhoging van 0,5% diende ter compensatie voor werknemers in relatie tot de afwikkeling van het Syntro-rapport, maar niet dat deze compensatie uitsluitend of zelfs maar in het bijzonder zag op de consequenties van het nieuwe systeem van arbeidstijden en toeslagen en dus op het vervallen van betaling van ORT tijdens vakantie-uren (in de periode van oktober 2013 tot januari 2017). In dit verband heeft [geïntimeerde] er terecht op gewezen dat, zoals ook uit voormeld rapport blijkt, vanaf periode 10 van 2013 op grond van de CAO PB 2012/2013 tal van andere belangrijke wijzigingen zijn doorgevoerd, zoals de verlaging van de arbeidsduur voor een voltijdsdienstverband van 160 naar 152 uur per periode, het vervallen van dertien ADV dagen, de stijging van het uurloon met 5,25%, de introductie van verschuivingstoeslagen en de betaling van overwerk na 152 uur per periode van vier weken (in plaats van na negen uur per dienst en 160 uur per periode van vier weken), welke wijzigingen alle (mede) verantwoordelijk zijn voor het feit dat de door de cao-partijen destijds beoogde kostenneutraliteit niet werd behaald. Verder valt uit de tabel op bladzijde 11 van het Syntro-rapport wel af te leiden dat het afschaffen van de gemiddelde ORT over de vakantietoeslag de grootste (negatieve) invloed heeft gehad op de vaststelling van het door het rapport berekende totale inkomenseffect van –0,34% maar niet dat dit de enige relevante factor was. Het moge zo zijn – dit merkt het hof op als reactie op het door Trigion gedane beroep op de onaannemelijkheid van de door [geïntimeerde] voorgestane uitleg van artikel 42 van de CAO PB 2017 – dat alle werknemers als gevolg van de onderhavige loonsverhoging van 0,5% na een periode van gemiddeld twee jaar zouden zijn gecompenseerd voor de gemiste ORT tijdens vakantie-uren en dat [geïntimeerde] bij toewijzing van zijn loonvordering ter zake ‘dubbel zou worden gecompenseerd’, maar daaruit volgt geenszins dat het – voor [geïntimeerde] kenbaar – de bedoeling van de cao-partijen was dat individuele aanspraken van werknemers met betrekking tot (in dit geval) gemiste ORT tijdens vakantie-uren over de perioden waarin de eerdere cao’s toepasselijk waren, zouden komen te vervallen. Niets van wat Trigion verder nog heeft aangevoerd kan leiden tot het oordeel dat de onderhavige cao-bepaling, met toelichting, moet worden gelezen op de wijze zoals zij dat wenst.
3.4.4.
De conclusie is dat grief I faalt.
3.5.1.
Grief II houdt in dat de kantonrechter in de overwegingen 28 en 29 van het bestreden vonnis ten onrechte heeft verworpen het door Trigion gevoerde verweer dat toewijzing van de onderhavige loonvordering van [geïntimeerde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (art. 6:248 lid 2 BW). Trigion stelt dat [geïntimeerde] er als gevolg van de vanaf loonperiode 10 van 2013 geldende loonsystematiek in de periode van oktober 2013 tot januari 2017, nog afgezien van de toen tevens geïntroduceerde eindejaarsuitkering van 1,2% (later 2%), met 4,92% op vooruit is gegaan en daarom in die periode al meer dan gecompenseerd is voor het verlies van ORT over het vakantieloon. Bovendien heeft [geïntimeerde] vanaf januari 2017 een (additionele) structurele loonsverhoging van 0,5% genoten, aldus Trigion.
3.5.2.
Naar het oordeel van het hof noopt de enkele (op zichzelf door [geïntimeerde] niet betwiste) omstandigheid dat [geïntimeerde] er als gevolg van de invoering van de wijzigingen in het beloningssysteem per loonperiode 10 van 2013 salarieel (per saldo) met 4,92% op vooruit is gegaan niet tot het oordeel dat toewijzing van de onderhavige loonvordering, die is gebaseerd op de nietigheid van artikel 66 lid 1 van de CAO PB 2014/2015, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit wordt niet anders als daarbij de (additionele) structurele loonsverhoging van 0,5% vanaf januari 2017 in aanmerking wordt genomen. [geïntimeerde] vordert immers niets meer of anders dan waarop hij krachtens zijn arbeidsovereenkomst met Trigion en de daarop van toepassing zijnde cao’s aanspraak kan maken. Dat de onderhavige vordering voortvloeit uit het feit dat voormelde cao-bepaling nietig is, is in dit verband een omstandigheid die voor rekening van Trigion (als werkgever) moet komen.
3.5.3.
Ook grief II heeft dus geen succes.
3.6.
Nu de grieven van Trigion falen, behoeft de voorwaardelijk incidentele grief van [geïntimeerde] geen behandeling.
3.7.
Partijen hebben geen (voldoende concrete) stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, zouden kunnen leiden tot een andere beslissing. Het hof wijst hun bewijsaanbiedingen daarom van de hand.
3.8.
De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en dat de in hoger beroep gewijzigde vordering van [geïntimeerde] zal worden afgewezen. Trigion zal, als de in zoverre in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het principale hoger beroep. [geïntimeerde] zal als de in zoverre in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het (voorwaardelijk) incidentele hoger beroep worden veroordeeld. Weliswaar kan het onbehandeld blijven van de voorwaardelijk incidentele grief in een geval als het onderhavige op grond van vaste jurisprudentie op zichzelf niet leiden tot een kostenveroordeling ten laste van [geïntimeerde] , maar laatstgenoemde heeft zijn eis in appel gewijzigd en aldus een andere uitkomst van de procedure nagestreefd dan het dictum van het bestreden vonnis inhield (HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018: 2262). Er is derhalve geen sprake van het enkel voeren van verweer, zodat een kostenveroordeling in het (voorwaardelijk) incidentele hoger beroep geïndiceerd is.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst de in hoger beroep gewijzigde vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt Trigion in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 324,00 aan verschotten en € 2.228,00 voor salaris van de advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Trigion begroot op € 1.114,00 voor salaris van de advocaat en op € 163,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na dit arrest;
verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, I.A. Haanappel-van der Burg en A. van Zanten-Baris en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2021.