Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/2.7.2.1
2.7.2.1 Vrijheidsbeperking en artikel 12 IVBPR
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Hanski & Scheinin 2007, p. 225.
Nowak 2005, p. 273. Voor voorbeelden van een schending van artikel 12 IVBPR wegens willekeurige vrijheidsbeperking, zie o.m.: MRC 25 maart 1996, Comm. Nr. 505/1992 (Ackla t. Togo), par. 10; MRC 26 maart 1986, Comm. Nr. 157/1983 (Mpaka-Nsusu t. Zaïre), par. 10; MRC 26 maart 1986, Comm. Nr. 138/1983 (Mpandanjila t. Zaïre), par. 9.
Mensenrechtencomité 1999
Nowak 2005, p. 272.
Nowak 2005, p. 273.
Mensenrechtencomité 1999, par. 12.
Ibid. Zie ook: Conte & Burchill 2009, p. 68.
Ook hier komt het holistische karakter van mensenrechten tot uitdrukking. Vgl. Donnelly 2003, p. 31; Blaak e.a. 2012, p. 9.
Nowak 2005, p. 273-274; Mensenrechtencomité 1999, par. 18. Zie ook: Conte & Burchill 2009, p. 68.
Nowak 2005, p. 274.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van het IVBPR volgt dat de overige gerechtvaardigde doeleinden van vrijheidsbeperking in dit kader minder snel van toepassing zullen zijn, daar ‘de nationale veiligheid’ betrekking heeft op ernstige gevallen van politieke of militaire dreiging, ‘de volksgezondheid’ ziet op het voorkomen van verspreiding van ernstige ziekten en ‘de goede zeden’ primair beoogt de prostitutie te reguleren. Zie hierover: Nowak 2005, p. 276-282.
Nowak 2005, p. 275; Mensenrechtencomité 1999, par. 14. Zie ook: Conte & Burchill 2009, p. 68.
Mensenrechtencomité 1999, par. 15. Zie ook: Conte & Burchill 2009, p. 68.
Nowak 2005, p. 275.
Mensenrechtencomité 1999, par. 13.
Nowak 2005, p. 275.
Artikel 12, eerste lid IVBPR waarborgt dat een ieder die zich rechtmatig op het grondgebied van een staat bevindt, het recht heeft zich binnen deze staat vrijelijk te verplaatsen. Dit recht is echter niet absoluut. Het derde lid van deze bepaling bevat een clausule met een aantal gerechtvaardigde beperkingen van dit recht.1 Uit dit voorschrift volgt dat het recht op vrije verplaatsing slechts beperkt kan worden indien dit bij wet is voorzien, in overeenstemming is met de andere rechten uit het IVBPR en noodzakelijk is met het oog op de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid, de goede zeden of de eerbiediging van de rechten en vrijheden van anderen. De ratio achter deze bepaling is gelegen in de bescherming tegen willekeurige vrijheidsbeperking.2 Het Mensenrechtencomité voorziet in General Comment Nr. 27 in een uitgebreide toelichting op het recht op vrije verplaatsing ex artikel 12 IVBPR en de toelaatbare beperkingen van dit recht.3
De voor vrijheidsbeperking vereiste wettelijke basis verwijst naar de nationale, formele wetgeving of haar equivalent, een ongeschreven norm van common law.4 Een basis in lagere wet- of regelgeving volstaat niet; vrijheidsbeperking op basis van lagere wetgeving is slechts toelaatbaar indien dit volgt uit de handhaving van een formele wet die een grondslag biedt voor een dergelijke ingreep en deze met de vereiste rechtszekerheid omkleedt.5 De wet dient voor een ieder toegankelijk te zijn en te voorzien in helder omschreven voorwaarden waaronder het recht op vrije verplaatsing beperkt mag worden, die in overeenstemming dienen te zijn met artikel 12, derde lid IVBPR.6 De wetgeving die de beperkingen reguleert, dient voldoende precies te zijn geformuleerd en mag geen al te grote discretionaire ruimte laten voor diegenen die met de oplegging of tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperking zijn belast.7 Een adequate bescherming tegen willekeur vereist immers dat beperkingen van het recht op vrije verplaatsing voldoende voorzienbaar zijn.
Voorts eist artikel 12, derde lid IVBPR dat een beperking van het recht op vrije verplaatsing in overeenstemming is met de andere rechten uit dit verdrag.8 Volgens de totstandkomingsgeschiedenis van het Verdrag houdt dit onder meer in dat vrijheidsbeperking niet op een ongelijke of discriminatoire wijze mag worden toegepast.9 Ook brengt dit voorschrift mee dat vrijheidsbeperkende strafrechtelijke interventies slechts gerechtvaardigd kunnen zijn indien deze zijn opgelegd conform de in artikel 14 en 15 IVBPR vervatte waarborgen voor een eerlijk strafproces.10
Tot slot schrijft artikel 12, derde lid IVBPR voor dat vrijheidsbeperking noodzakelijk dient te zijn voor de verwezenlijking van één van de in deze bepaling opgesomde doeleinden. Bij de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen als alternatieven voor voorlopige hechtenis zullen met name ‘de openbare orde’ en ‘de eerbiediging van de rechten en vrijheden van anderen’ relevant zijn als mogelijke gerechtvaardigde doeleinden.11 De beperking van het recht op vrije verplaatsing is evenwel enkel noodzakelijk als de zwaarte en intensiteit hiervan proportioneel is ten opzichte van het doel dat daarmee wordt beoogd en indien dit het minst ingrijpende middel is om het beoogde doel te bereiken.12 Deze proportionaliteitsgedachte (inclusief subsidiariteit) dient zowel naar voren te komen in de wetgeving die de vrijheidsbeperking reguleert als bij de toepassing hiervan door de rechterlijke en bestuurlijke autoriteiten.13 Dit houdt in dat de rechter een zorgvuldige afweging dient te maken tussen het belang van vrije verplaatsing van de verdachte en de belangen die de beperking van deze vrijheid beoogt te beschermen en dat hij eventuele alternatieven voor vrijheidsbeperking in overweging moet nemen.14 Het noodzakelijkheidsvereiste veronderstelt tenslotte dat beperkingen van het recht op vrije verplaatsing altijd uitzonderingen zijn en nimmer de regel mogen worden.15 Dit impliceert dat de uit artikel 12, derde lid IVBPR voortvloeiende uitzonderingen nauw geïnterpreteerd moeten worden.16