Deze zaak hangt samen met nr. 15/04983 ([B]) en nr. 16/01184 ([betrokkene 2]) waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 13-06-2017, nr. 15/04563
ECLI:NL:HR:2017:1078
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-06-2017
- Zaaknummer
15/04563
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1078, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑06‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:436, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2015:7281, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2017:436, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1078, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Bewijsklachten betreffende 1. het niet melden van verdachte transacties bij de FIOD-ECD; art. 2 Wet voorkoming misbruik chemicaliën en 2. handel in chemische stoffen die kunnen worden gebruikt voor de productie dan wel de bewerking of verwerking van drugs (strafbare voorbereidingshandelingen); art. 10.4 jo. 10a Opiumwet. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/04938 en 16/01184 (niet gepubliceerde zaken die zijn afgedaan met art. 80a RO).
Partij(en)
13 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/04563
DFL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 23 september 2015, nummer 21/003082-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2017.
Conclusie 18‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Bewijsklachten betreffende 1. het niet melden van verdachte transacties bij de FIOD-ECD; art. 2 Wet voorkoming misbruik chemicaliën en 2. handel in chemische stoffen die kunnen worden gebruikt voor de productie dan wel de bewerking of verwerking van drugs (strafbare voorbereidingshandelingen); art. 10.4 jo. 10a Opiumwet. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/04938 en 16/01184 (niet gepubliceerde zaken die zijn afgedaan met art. 80a RO).
Nr. 15/04563
Mr. Machielse
Zitting 18 april 2017 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft verdachte op 23 september 2015 voor 1: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, onder a, van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd, 2: een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben gehad, waarvan verdachte weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd, en 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. J. Reisinger, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden houdende zes middelen van cassatie.
3. Het hof heeft bewezenverklaard dat
"1:
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 27 juni 2007 tot en met 19 september 2009 te Twello (gemeente Voorst), en/of Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als marktdeelnemer, de bevoegde instanties opzettelijk niet in kennis heeft gesteld van (een) voorval(len) met betrekking tot geregistreerde stoffen, dat/die er op wijst/wijzen of kan/kunnen wijzen, dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht misbruikt zullen worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededaders)meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk een (grote) hoeveelheid aceton en/of tolueen en/of zoutzuur en/of zwavelzuur verkocht en/of geleverd;
2:
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 13 april 2010 te Twello, (gemeente Voorst) en/of Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander ofanderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet (oud) en/of in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (nieuw), te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of metamfetamine en/of MDMA en/of MDEA en/of MDA en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of metamfetamine en/of MDMA en/of MDEA en/of MDA en/of cocaïne, zijnde amfetamine en/of metamfetamine en/of MDMA en/of MDEA en/of MDA en/of cocaïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of een ander middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/ofomdaartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) (al dan niet via (een) ander(en)):
- ( een) stof(fen), te weten (een) (grote) hoeveelheid/-heden aceton en/of zoutzuur en/of zwavelzuur en/of mierenzuur en/of rode fosfor en/of jodium en/of hexaan en/of methanol en/of formamide en/of natriumhydroxide en/of wasbenzine (petroleum ether) en/of tolueen en/of fosforzuur en/of fenacetine (- welke stof(fen) benodigd is/zijn, althans kunnen worden gebruikt, bij/voor de bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of MDEA en/of MDA en/of amfetamine en/of cocaïne en/of metamfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I -) besteld en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of verpakt en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of erstrekt en/of gekocht en/of verkocht en/of gefinancierd en/of ter beschikking gesteld en/of voorhanden gehad en/of doen/laten bestellen en/of vervoeren en/of opslaan en/of verpakkenen/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of afleveren en/of verstrekken en/ofkopen en/of verkopen en/of financieren en/of ter beschikking stellen en/of voorhandenhebben en/of
- (telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en)gevoerd en/of afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer (mogelijke) producent(en)leverancier(s), transporteur(s), financiers), afnemer(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) vanhand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit,levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van (een) (grote) hoeveelheid/heden calciumchloride en/of Norit 3-5 en/of ethylacetaat en/of aceton en/of zoutzuur en/ofzwavelzuur en/of mierenzuur en/of rode fosfor en/of jodium en/of hexaan en/of methanolen/of formamide en/of natriumhydroxide en/of wasbenzine (petroleum ether) en/of tolueenen/of fosforzuur) en/of
- een of meer bescheiden (onder meer een procedurebeschrijving van het productieproces van 3,4 methyleendioxyfenylpropan-2-on (PMK), zijnde de precursor voor de vervaardiging van MDMA en/of een procedurebeschrijving van omzetting van Isosafrol naar 3,4 methyleendioxyfenylpropan-2-on (PMK), zijnde de precursor voor de vervaardiging van MDMA en/of een prijsopgave van een roterende verdamper en/of een reactievat (van glas) en/of een waterpomp, welke voorwerp(en) benodigd is/zijn, althans kunnen worden gebruikt, bij/voor de bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of MDEA en/of MDA en/of amfetamine en/of cocaïne en/of metamfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I) voorhanden gehad en/of
- tot bovenomschreven feiten opdracht gegeven en/of daartoe hand- en spandienstenverricht;
3:
hij
op of omstreeks 13 april 2010 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 95 gram, in elk geval een hoeveelheid van meerdan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtenshet vijfde lid van artikel 3a van die wet."
4. Voor een goed begrip van de inhoud van de beschuldiging van feit 1 lijkt het mij zinvol eerst het wettelijk kader daarvan hier te schetsen.
Artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën2.heeft de volgende inhoud:
"Het is verboden te handelen in strijd met voorschriften gesteld bij of krachtens:
a. de artikelen 3, tweede en derde lid, en 8 van Verordening nr. 273/20043., de artikelen 6, eerste lid, 8, eerste lid, 9, 12, eerste lid, en 20 van Verordening nr. 111/20054..
b. artikel 7, eerste lid, van Verordening nr. 111/2005 en artikel 10, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening5.;
c. de artikelen 3, eerste en zesde lid, 4, 5 en 7 van Verordening nr. 273/2004 en de artikelen 3, 4, 5, 14, tweede lid, en 22 van Verordening nr. 111/2005 en de artikelen 3, 10, tweede, derde en vierde lid, en 27 van de Uitvoeringsverordening."
Artikel 8 van Verordening nr. 273/20046.luidt aldus:
“1. De marktdeelnemers stellen de bevoegde instanties onverwijld in kennis van elk voorval, zoals ongewone orders voor of transacties met in de handel te brengen geregistreerde stoffen, dat erop kan wijzen dat die in de handel te brengen stoffen wellicht worden misbruikt om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen. Daartoe verstrekken de marktdeelnemers alle beschikbare informatie aan de hand waarvan de bevoegde instanties de legitimiteit van de desbetreffende order of transactie kunnen verifiëren.
2. De marktdeelnemers verstrekken de bevoegde instanties beknopte relevante informatie over hun transacties met geregistreerde stoffen"
Artikel 2 van deze Verordening houdt een aantal definities in, zoals:
“a) geregistreerde stof: elke in bijlage I genoemde stof die kan worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen, met inbegrip van mengsels en natuurproducten die dergelijke stoffen bevatten; uitgesloten zijn mengsels en natuurproducten die geregistreerde stoffen bevatten en die zodanig zijn vermengd dat de geregistreerde stoffen niet gemakkelijk met eenvoudige of economisch rendabele middelen kunnen worden gebruikt of geëxtraheerd, geneesmiddelen als omschreven in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik als omschreven in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad;
b) niet-geregistreerde stof: elke stof die niet in bijlage I wordt genoemd, maar waarvan bekend is dat ze is gebruikt bij de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen;
c) in de handel brengen: elke levering, al dan niet tegen betaling, van geregistreerde stoffen in de Unie, dan wel, met het oog op de levering ervan in de Unie, de opslag, vervaardiging, productieverwerking, de handel, distributie of handelsbemiddeling in deze stoffen;
d) marktdeelnemer: elke natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij het in de handel brengen van geregistreerde stoffen”
Bijlage 1 bij deze verordening deelt de geregistreerde stoffen in categorieën in. Categorie 3 noemt onder meer zoutzuur, zwavelzuur, tolueen en aceton.
5.1. Het eerste middel klaagt dat het bewijs dat verdachte tolueen heeft verkocht en/of geleverd niet uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Ik neem aan dat het middel hier het oog heeft op de bewezenverklaring van feit 1.
5.2. Het hof heeft de bewezenverklaring doen voorafgaan door "Overwegingen met betrekking tot het bewijs ter zaken van het onder 1 tenlastegelegde". Als standpunt van de verdediging heeft het hof daarin weergegeven dat verdachte, evenals de rechtbank heeft gedaan, door het hof dient te worden vrijgesproken ten aanzien van het verkopen en leveren van tolueen. Het hof heeft daarover overwogen:
"Het hof leidt uit de bewijsmiddelen - onder meer de verklaringen van de kant van [betrokkene 1], van [betrokkene 2] en van verdachte zelf alsmede de schriftelijke bescheiden die betrekking hebben op de stoffen en de gegevens omtrent de verpakking en etikettering - af dat het om de in de tenlastelegging vermelde stoffen gaat. Daaraan doet niet af dat de rechtbank Maastricht kennelijk in een andere zaak niet tot bewezenverklaring is gekomen omdat op een locatie die ook in het onderhavige dossier naar voren komt aangetroffen materiaal, waarvan door de verdediging wordt gesteld dat het om hetzelfde materiaal gaat, niet zou zijn onderzocht.
In het bijzonder op grond van de volgende feiten en omstandigheden acht het hof bewezen dat er bij het verkopen en/of leveren door verdachte sprake was van voorvallen met betrekking tot geregistreerde stoffen die erop wijzen of kunnen wijzen dat deze in de handel te brengen stoffen wellicht misbruikt zullen worden voor de vervaardiging van drugs en dat zulks verdachte ook duidelijk was.
- Het gaat om (verhoudingsgewijs) grote hoeveelheden van stoffen die behoren tot categorie 3, welke gebruikt kunnen worden - zoals van algemene bekendheid is, op de verpakking staat vermeld en verdachte wist - om stoffen als bedoeld in lijst 1 behorende bij de Opiumwet te vervaardigen.
- Verdachte betaalde contant.
- Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij een soort tussenhandelaar is. Verder heeft hij onder meer verklaard dat hij de 5000 liter aceton heeft besteld en betaald omdat hij er een afnemer voor had en dat hij contant heeft betaald aan [betrokkene 2]. Deze partij zou later naar [betrokkene 3] zijn vervoerd en door deze zijn opgeslagen. Verder heeft verdachte verklaard dat hij onder meer zoutzuur en zwavelzuur heeft besteld voor iemand die de stoffen “nodig had”. In een latere verklaring zegt verdachte weliswaar dat het lijstje met bestellingen afkomstig was van “[A]” maar deze was kennelijk een tussenpersoon voor een “afnemer”. Als de bestelling er was, leverde hij het deels af bij zijn klant, waarvoor hij een paar keer heen en weer is gereden. Van de klant aan wie hij heeft geleverd, verklaart hij dat hij deze niet meer terug zou kunnen vinden. Verdachte had met [betrokkene 2] de afspraak dat hij contant zou betalen als hij ergens een koper voor had. Verdachte heeft in verband met de bestellingen bij [B] verklaard dat het niet de bedoeling was om de naam [verdachte] op de factuur te hebben staan omdat het eigenlijk niet voor hemzelf was en dat hij er niet blij mee was dat de naam wel was vermeld, maar dat hij het maar zo heeft gelaten.
- [betrokkene 2] heeft onder meer verklaard dat [verdachte] hem zei dat de partij van 5000 liter aceton voor een bedrijf in België was en dat verdachte - anders dan hij toezegde - niet gezorgd heeft voor een BTW nummer.
- Verdachte heeft geen nadere gegevens van zijn kopers of de bestemming van de stoffen vermeld bij de aankoop of bestelling van de stoffen.
Zoals het hof een en ander begrijpt, komt het erop neer dat verdachte:
- stoffen (ook in grotere hoeveelheden) - deels geregistreerde stoffen (feit 1), deels stoffen die (ook) kunnen worden gebruikt voor de vervaardiging of bewerking van drugs (vgl. de bewijsmiddelen met betrekking tot feit 2) - aanschafte en/of bestelde voor en leverde aan
- onbekend gebleven afnemers, onder wie één afnemer die zelf tussenhandelaar was en één afnemer wiens BTW nummer hij - anders dan hij had toegezegd - niet aan [betrokkene 2] heeft doorgegeven en één afnemer, te weten [C], waarvan is gebleken dat dit bedrijf niet bestaat maar in werkelijkheid [D] heet,
- terwijl de eigenaar van dat bedrijf niets weet van de bedoelde bestellingen,
- voor onbekend gebleven doelen,
- terwijl alle betalingen in contanten plaatsvonden
- en terwijl verdachte liever niet had dat zijn naam op de facturen werd vermeld.
Uit het voorgaande blijkt dat het hof bewezen acht dat verdachte ‘marktdeelnemer’ was in de zin van Verordening 273/2004, aangezien verdachte betrokken was bij het in de handel brengen van geregistreerde stoffen. Hij kocht dergelijke stoffen bij [B] op bestelling of in opdracht van anderen en verkocht deze geheel of gedeeltelijk aan derden. Verdachte heeft bovendien zelfverklaard ‘tussenhandelaar’ te zijn.
Uit het voorgaande blijkt ook dat het hof bewezen acht dat er sprake is van ‘verkopen en/of leveren’. Het hof is van oordeel dat uit de bewoordingen en de strekking van de regeling van art. 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën in verband met Verordening 273/2004 voortvloeit dat onder “verkopen” - dat naast “leveren” wordt vermeld - niet tevens de (feitelijke) levering begrepen is. Verkopen omvat de (aan)koop/bestelling bij een bedrijf in opdracht van en ten behoeve van de derde."
5.3. In de aanvulling op het verkorte arrest zijn onder meer de volgende bewijsmiddelen opgenomen:
"12. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 284 e.v. van het proces-verbaal, genummerd 43770-OPV) voor zover inhoudende
- zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
(...)
De factuur is aangetroffen in een groene documentenmap met het opschrift “Website [B]” en “Arnhem”. Ik zeg u dat dit de factuur is van [B] voor [verdachte]. Als u een groene map in de administratie noemt, dan is dat de map waarin alle relevante facturen en andere stukken zaten in relatie tot [verdachte]. Het was zeg maar een accountmap van [verdachte].
(...)
17. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 333 e.v. van het proces-verbaal, genummerd 43770-OPV) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
Opmerking verbalisanten:
Wij tonen D251.
Dit betreft o.a. een handgeschreven bestelling van o.a. 350 kilo jodium, 25liter tolueen en 40 literfosforzuur. Deze documenten zijn aangetroffen ineen groene documentenmap met het opschrift “Website [B]”.
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord:
Ik zie dat er 25 liter tolueen en zoutzuur in de bestelling staat.
18. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 369 e.v. van het proces-verbaal, genummerd 43770-OPV) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
(...)
In de groene map zitten alleen de leveringen aan [verdachte]."
In bewijsmiddel 8 verklaart verdachte dat hij eigenlijk een soort tussenhandelaar was die optrad voor mensen met wie hij eigenlijk niks te maken wilde hebben en die voor hem onbekend bleven.
5.4.
De gedachtegang van het hof is klaarblijkelijk de volgende geweest. Verdachte bemiddelde in de aankoop van chemicaliën voor derden, de kopers, over wie verdachte niets wilde of kon vertellen. Het ging verdachte alleen maar om het geld. Hij bestelde die chemicaliën bij [betrokkene 2]. In een groene map is een bestelling aangetroffen van 25 liter tolueen. Volgens [betrokkene 2] betreft deze groene map de leveringen aan verdachte. Deze 25 liter tolueen heeft verdachte – aldus de redenering van het hof – voor een derde besteld, van [betrokkene 2] afgenomen en doorgeleverd.
Deze redenering vind ik niet onbegrijpelijk gelet op wat verdachte zelf heeft verklaard over zijn bezigheden.
Het middel faalt.
6.1.
Het tweede middel keert zich, als ik me niet vergis, ook tegen de veroordeling voor feit 1. Maar nu gaat het kennelijk om de bewezenverklaarde levering en verkoop van aceton. Dat verdachte de stof aceton zou hebben geleverd volgt volgens de steller van het middel niet uit de bewijsmiddelen.
6.2.
In zijn arrest heeft het hof als standpunt van de verdediging weergegeven dat de onderdelen 'verkocht en geleverd' ten aanzien van de levering van 5000 liter aceton niet bewezen kunnen worden verklaard. Het hof heeft erop gewezen dat verdachte naar eigen verklaring een soort tussenhandelaar is. Verdachte heeft verklaard dat hij de 5000 liter aceton heeft besteld en betaald omdat hij er een afnemer voor had. Verdachte heeft contant betaald aan [betrokkene 2]. Aan [betrokkene 2] heeft verdachte verklaard dat de partij van 5000 liter aceton voor een bedrijf in België bestemd was.
6.3.
Wat het hof heeft overwogen over de uitleg van 'verkopen' tegen de achtergrond van de bewoordingen en strekking van de toepasselijke wetgeving geeft naar mijn mening geen blijk van een miskenning van die wetgeving. Die wetgeving bevat geen definiëring van wat onder 'verkopen' of 'leveren' moet worden verstaan. Dan zal de rechter te rade kunnen gaan bij het gewone spraakgebruik. Dat spraakgebruik sluit niet uit dat men kan verkopen wat men zelf nog niet bezit. Daarop heeft het hof kennelijk hier het oog gehad. Verdachte sloot overeenkomsten met zijn afnemers om dubieuze stoffen te leveren. Omdat hij vervolgens voor eigen naam en rekening die stoffen inkocht heeft het hof de contracten met zijn afnemers als 'verkopen' kunnen aanmerken.
6.4.
Dat verdachte wel degelijk ook aceton heeft geleverd blijkt volgens mij voldoende uit de bewijsvoering. Ik wijs meer bepaald op de inhoud van de volgende gebezigde bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 19 e.v. van het proces-verbaal, genummerd 43770-OPV) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten:
In de periode van 1 mei 2006 tot en met 1 juli 2008 werden door of namens [B] en/of [betrokkene 2] diverse meldingen, bestellingen en informatieverzoeken gedaan met betrekking tot verschillende stoffen waarop de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en de Opiumwet van toepassing zijn.
Tijdens verschillende door de politie en de Nationale Recherche ingestelde strafrechtelijke onderzoeken zijn op meerdere plaatsen in Nederland cocaïnewasserijen, een amfetaminelaboratorium en een productieplaats van metamfetamine aangetroffen. Op al die locaties zijn chemicaliën aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met [betrokkene 2] en [B].
Het betreft onder meer de onderstaande vindplaats:
Datum: 26 maart 2008
Locatie: [a-straat 1], Wolfheze
Aangetroffen stoffen: 2 vaten van 200 liter aceton.
Projectvoorbereider van de Politie Gelderland-Midden, [verbalisant], wist ons te vertellen dat er op het adres [a-straat 1] te Wolfheze sprake is geweest van een cocaïnewasserij. Op het genoemde adres zijn twee vaten van 200 liter aceton aangetroffen met stickers met het opschrift: “[E]” en “Aceton” en “Drug Precursors”. Verder wist [verbalisant] ons te vertellen dat de betreffende (recreatie)woning te Wolfheze werd gehuurd door [betrokkene 4], geboren op [geboortedatum] 1968.
24. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 666 e.v. van het proces-verbaal, genummerd 43770-OPV) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 4]:
O: Wij tonen gehoorde een huurovereenkomst. [betrokkene 4] huurde van [betrokkene 5] per 1 maart 2008 een zelfstandige woonruimte aan de [a-straat 1] te Wolfheze.
V: Wat kunt u daarover verklaren?
A: Ik herken deze overeenkomst en ik herken ook mijn handtekening die eronder staat. Ik heb de woning gehuurd op verzoek van iemand die een ruimte zocht voor een aantal mensen. Deze persoon heet [verdachte] en komt uit Arnhem. De achternaam van [verdachte] is [verdachte]. Ik herken hem nu ook van de foto op bijlage D413 die u mij nu toont (hof: de foto te zien op bijlageD413 betreft een foto van verdachte). [verdachte] gaf mij aan dat de woning voor een periode van drie tot vier maanden gehuurd moest worden. [verdachte] gaf aan dat hij de woning niet op naam kon huren omdat hij een aantal problemen had.
16. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 327 e.v. van het proces-verbaal, genummerd 43770-OPV) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
Opmerking verbalisanten:
Wij tonen D243.
Dit betreft tweefacturen ad € 1.071 van [B] aan [D] d.d. 31 december 2007. Op de tweede factuur staatvermeld dat de goederen zijn opgehaald. Door middel van deze factuurwordt de levering van 600 liter aceton in rekening gebracht. Daarnaast isblanco briefpapier van [C]. aangetroffen. Deze documentenzijn aangetroffen in een groene documentenmap met het opschrift “Website[B]” en “Arnhem”.
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord:
Als deze factuur is aangetroffen in de map van [verdachte], dan is deze aceton via [verdachte] geleverd aan [D]. Ik ken dat bedrijf niet. Ik ken ook geen personen van dit bedrijf. [verdachte] bemiddelde regelmatig voor anderen in de aankoop van chemicaliën. [verdachte] heeft 600 liter aceton opgehaald.
Dat [verdachte] bemiddelde, was ook zo in het geval van de levering van 5.000 liter aceton.
(...)
21. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 566 e.v. van het proces-verbaal, genummerd 43770-OPV) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 6]:
Ik ben op zestienjarige leeftijd in dienst gekomen bij [E]. Dit bedrijf is sinds een aantal jaren overgenomen door [F] B.V. Inmiddels ben ik werkzaam als Regiomanager Industrial Chemicals.
(Nadat wordt gevraagd naar de levering van 25 drums van 200 liter aceton d.d. 30 mei 2007).
De vestiging Enschede heeft deze order uitgevoerd. Een bestelling van zulke omvang is niet normaal voor [B].
(Nadat wordt getoond een factuur d.d. 31 mei 2007, ordernummer 706467, D064-2).
Dit betreft een levering inclusief drums. Op elke factuur betreffende de levering van aceton komt te staan: “Drug Precursors”.
(Nadat 26 foto’s zijn getoond van 20 drums van 200 liter aangetroffen in maart 2008, documentnummers D052-1 t/m D52-26 en nadat 6 foto’s zijn getoond, D031-1 t/m D031-6 en 5 foto’s D036-2 t/m D036-6 van 2 drums van 200 liter, eveneens in maart 2008 aangetroffen).
Deze vaten zijn door ons geleverd. Als voorbeeld neem ik foto D052-13. Op het etiket lees ik onze firmanaam [E]. Deze vaten hebben wij geleverd. Daaronder staat de productnaam aceton. Daaronder staat dat deze stof een “Drug Precursor” is en valt onder Regulation 111/2005 EC. Het nummer 132433 is het zogenaamde batchnummer. Met een batchnummer bedoel ik dat er in dit geval 100 vaten zijn afgevuld met dezelfde inhoud: in dit geval aceton. Als ik alle foto’s zo zie, dan komen de vaten allemaal uit dezelfde batch. Uit onze administratie kan ik zien dat deze vaten tegelijk zijn afgevuld op 9 mei 2007.
Aan de hand van de vatennummers, de batchnummers en de foto’s waarop een aantal pallets met vaten staan, concludeer ik dat er sprake is van één levering. Als ik in onze administratie kijk, is er maar één afnemer die vanaf 9 mei 2007 een partij van 20 of meer vaten van 200 liter aceton heeft afgenomen en dat is [B].
De door u zojuist getoonde factuur heeft betrekking op de betreffende levering van 25 vaten van 200 liter aceton. De vaten op de getoonde foto’s van de 20 vaten van 200 liter aceton maken deel uit van deze levering van 25 vaten."
6.5.
De twee vaten aceton (400 liter totaal) die op 26 maart 2008 in een cocaïnewasserij in Wolfheze zijn aangetroffen zijn dus afkomstig uit de partij van 5000 liter die verdachte heeft gekocht en verkocht. Deze partij van 400 liter moet afkomstig zijn uit de 1000 liter van dezelfde partij die niet zijn teruggevonden. De locatie voor de cocaïnewasserij in Wolfheze was door verdachte gehuurd voor derden. Het hof heeft dus uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat hij aceton heeft verkocht en dat hij aceton heeft geleverd.
Het middel faalt.
7.1.
Het derde middel richt zich eveneens tegen de veroordeling voor feit 1 en betwist dat er sprake zou zijn geweest van verdachte transacties. Het hof is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging afgeweken zonder daarvoor in het bijzonder de redenen op te geven.
7.2.
Dit onderdeel van het middel mist feitelijke grondslag. Het hof heeft wel degelijk gemotiveerd waarom het van oordeel is dat er sprake was van voorvallen met betrekking tot geregistreerde stoffen die erop wijzen of kunnen wijzen dat deze in de handel te brengen stoffen wellicht misbruikt zullen worden voor de vervaardiging van drugs.
7.3.
Voor de beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte met betrekking tot de genoemde stoffen verdacht te noemen zijn wijs ik op het volgende. De contacten tussen [B] en [betrokkene 2] aan de ene kant en hun afnemers aan de andere kant zijn onderzocht. Daarbij zijn de transacties tussen [B] en verdachte in het oog gesprongen. Deze transacties hebben aanleiding gegeven tot nader onderzoek. Dit nader onderzoek bracht voorvallen aan het licht die verdacht waren. Die verdenking strekt zich uit vanaf de aankoop door en levering aan verdachte tot en met de verkoop en levering door verdachte aan zijn afnemers. Dat deze laatste transacties vallen binnen de termen van het eerste lid van artikel 8 van Verordening nr. 273/2004 heeft het hof ook overtuigend in zijn overwegingen uitgelegd. Het hof was niet gehouden om alle indicatoren die op een checklist van de Belastingdienst zijn vermeld na te gaan.
7.4.
Dat verdachte jegens [betrokkene 2] het heeft doen voorkomen dat een partij aceton bestemd was voor een met name genoemd bedrijf, terwijl uit bewijsmiddel 23 is af te leiden dat misbruik is gemaakt van de gegevens van een bedrijf heeft primair betrekking op de relatie tussen [B] en verdachte, maar doet ook een zeer sterke verdenking rijzen dat verdachte de uiteindelijke bestemming van de aceton heeft willen verbergen. Dat bij een cocaïnewasserij in Wolfheze aceton wordt aangetroffen die verdachte heeft aangeschaft wijst in dezelfde richting. Het systeem van Verordening 273/2004 is erop gericht dat transacties verantwoord kunnen worden door marktdeelnemers zoals verdachte. Het hof heeft niet onbegrijpelijk aangenomen dat verdachte juist alles heeft gedaan om te voorkomen dat dit zou kunnen geschieden.
Het hof heeft zich niet beroepen op de checklist van de belastingdienst, zodat de vraag of die in overeenstemming is met Verordening 273/2004 niet relevant is. Hetzelfde geldt overigens ook voor de gesuggereerde prejudiciële vraag of het begrip "verdachte transactie" en een "voorval dat erop kan wijzen dat deze in de handel te brengen stoffen wellicht worden misbruikt om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen" autonome begrippen zijn van het Unierecht. De twijfels die in de schriftuur geuit worden over de uitleg van het begrip "verdachte transacties" sluiten niet aan bij de door het hof opgesomde concrete omstandigheden van het geval en zouden enkel ertoe strekken het Hof van Justitie te proberen te verleiden tot het geven van de rechtsgeleerde adviezen over algemene of hypothetische vragen.7.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
8.1.
Het vierde middel klaagt over het bewijs van het opzet. In de eerste plaats zou het hof zijn afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat verdachte niet opzettelijk niet gemeld heeft, in de tweede plaats zou het opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid. Het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende dat verdachte niet opzettelijk heeft nagelaten, zou zijn verwoord in de pleitnota van hoger beroep. In de pleitnota is betoogd dat verdachte niet onvoorzichtig is geweest. Verdachte is eerder veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf in verband met synthetische drugs8.en was dus gewaarschuwd. Maar verdachte is afgegaan op de mededelingen van [betrokkene 2]. Voorts wijst de pleitnota nog op andere omstandigheden die er van getuigen dat verdachte niets verkeerds in de zin had. De conclusie moet volgens de pleitnota zijn dat onvoorzichtigheid, laat staan (voorwaardelijke) kwade opzet a priori niet aannemelijk is.
Voorts klaagt het middel dat het bewijs voor het opzet op het niet melden niet toereikend is.
8.2.
In zijn arrest heeft het hof onder het hoofd "Standpunt van de verdediging" gememoreerd dat de advocaat van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte niet onvoorzichtig gehandeld heeft en dat kwade opzet bij het niet aannemelijk is. Het hof heeft daarop gereageerd door te overwegen dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van feit 1 wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen.
8.3.
Ik herhaal dat het hof naar mijn oordeel heeft kunnen beslissen dat verdachte betrokken was bij de handel in chemicaliën die, zowel wat betreft degenen aan wie verdachte leverde en verkocht als de aard van de stoffen, gemeld had moeten worden. Ik voeg hier nog aan toe dat blijkens bewijsmiddel 34 een procedurebeschrijving en lijst met benodigdheden voor het productieproces van P.M.K. tijdens een doorzoeking op 13 april 2010 in de woning van verdachte zijn aangetroffen. Het hof heeft uit een en ander zonder meer kunnen afleiden dat verdachte er zich van bewust was dat het om verdachte stoffen ging die hij had moeten melden. En dat is voldoende gelet op de inhoud van de tenlastelegging. Uit de bewijsvoering blijkt dus dat en waarom het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte opzettelijk niet gemeld heeft.
Overigens merk ik wel ambtshalve op dat het bewijs dat er niet is gemeld niet direct uit de gebezigde bewijsmiddelen voortvloeit. Maar nu het hele onderzoek zich concentreert op verdachte transacties die niet zijn gemeld en de verdachte evenmin heeft aangevoerd dat hij wel heeft gemeld, maar er slechts mee heeft volstaan te bestrijden dat er voor hem reden was om ervan uit te gaan dat het om verdachte transacties ging, heeft verdachte naar mijn mening geen belang bij deze rafel in de bewijsvoering.
Het middel faalt.
9.1.
Het vijfde middel klaagt over de veroordeling voor feit 2. Ook dit middel bevat weer motiveringsklachten, nu ten aanzien van het bewijs van het opzet zoals dat door artikel 10a Opiumwet wordt verlangd.
9.2.
Voordat ik aan die klachten toekom geef ik eerst de overwegingen van het hof over feit 2 weer. Onder het hoofd "Overwegingen met betrekking tot het bewijs ter zake van het onder 2 tenlastegelegde" heeft het hof eerst het standpunt van het openbaar ministerie samengevat. Vervolgens stapt het hof over naar het "Standpunt van de verdediging":
"De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij, kort gezegd, het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen door verdachte.
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte op de hoogte was van het feit dat met de tenlastegelegde stoffen drugs konden worden geproduceerd, bewerkt of verwerkt.
(Voorwaardelijk) opzet aan de zijde van verdachte kan niet worden bewezen. Ten aanzien van de documenten die bij verdachte thuis zijn aangetroffen kan niet worden vastgesteld of verdachte voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten van de inhoud van één of meer van deze documenten op de hoogte was.
De raadsman heeft de verschillende onderdelen van de tenlastelegging - te weten: de onderdelen ‘heeft getracht te bewegen’, ‘heeft getracht te verschaffen’, ‘voorwerpen’, ‘vervoermiddelen’, ‘gelden’ en ‘stoffen’- gemotiveerd betwist. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat ten aanzien van de verschillende leveringen/het aantreffen van de stoffen niet bewezen kan worden dat sprake is van een strafbare voorbereiding.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder op grond van de volgende feiten en omstandigheden acht het hof bewezen dat verdachte de bewezenverklaarde gedragingen heeft verricht.
- Door verdachte zijn vanaf 2007 bij [B] als (een soort) tussenhandelaar chemische stoffen betrokken welke kunnen worden gebruikt voor de vervaardiging of bewerking van drugs. Het hof verwijst naar het door de rechtbank gegeven overzicht. Een en ander zal in geval van cassatie onder de bewijsmiddelen worden opgenomen. Verdachte heeft verklaringen afgelegd die inhouden dat en hoe hij de stoffen heeft besteld en afgeleverd. Uit de aard, de combinatie en de hoeveelheden van de stoffen - in combinatie met de hieronder vermelde feiten en omstandigheden
- leidt het hof af dat de stoffen daartoe ook door verdachte zijn verhandeld. Het acht niet aannemelijk dat de stoffen zijn gebruikt voor de kunsthandel. Concrete aanknopingspunten daarvoor ontbreken. Voor het overige acht het hof dit ook niet geloofwaardig.of
- In Wolfheze is een cocaïnewasserij aangetroffen waarbij verdachte betrokken was.
Het hof leidt één en ander af uit de verklaringen van [betrokkene 4] die onder meer inhouden dat hij de woning waarin de wasserij zat, heeft gehuurd van verdachte, die hij met name noemt en op wiens foto hij hem ook herkent. In een notitieboekje van verdachte (D452) staat de passage vermeld: “Ruimte geregeld per 1 maart”. In het huurcontract (D408) op naam van [betrokkene 4] betreffende voornoemd pand te Wolfheze staat als ingangsdatum 1 maart 2008 vermeld. Op 26 maart 2008 zijn er bij de cocaïnewasserij in Wolfheze twee door [B] geleverde vaten met aceton aangetroffen. Zoals vermeld, heeft verdachte 5000 liter aceton bij [B] besteld.
- Bij de doorzoeking van verdachtes woning op 13 april 2010 zijn onder meer een productiebeschrijving en een lijst met benodigdheden van PMK aangetroffen. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat het [betrokkene 7] is geweest die één en ander heeft geschreven. [betrokkene 7] is (in loondienst) werkzaam geweest bij [B] vanaf 2006.
Mede daarom acht het hof niet aannemelijk dat de beschrijving en de lijst datere uit een vorige strafzaak tegen verdachte in verband met drugs.
- Uit een e-mailbericht van [betrokkene 8] aan verdachte, gedateerd 25 november 2009, blijkt dat een prijsopgave wordt gedaan van een “Rotary Evaporator Type R50002K, een “Jacketed Glass reactor Type RAT-50D” en een “Low Temp.
Coolant Circulation Pump Type DLSB40/80”.
9.3.
Om met het laatste te beginnen: bijlage Nr. D 445 in de aanvulling met bewijsmiddelen beschrijft een procedure om PMK te maken en een lijst met benodigdheden voor het productieproces (bewijsmiddel 34), aangetroffen bij de doorzoeking van verdachtes woning op 13 april 2010. Bij dat productieproces wordt gebruik gemaakt van een rotatieverdamper. Bewijsmiddel 39 is een e-mailbericht waarin [betrokkene 8] aan verdachte een prijsopgave doet onder meer van een "Rotary Evaporator".
Bewijsmiddel 30 en 31 bespreken de bruikbaarheid van allerlei stoffen ten behoeve van de productie van synthetische drugs of van het wassen van cocaïne. Bewijsmiddel 8 en 9 bevatten verklaringen van verdachte over zijn bestellingen van deze stoffen. Al deze stoffen worden gebruikt bij de drugsproductie. Verdachte bestelde deze stoffen naar eigen zeggen voor derden.
Dat de 5000 liter aceton bestemd zouden kunnen zijn geweest om bijvoorbeeld schilderijen schoon te maken heeft het hof, onder meer gelet op de enorme hoeveelheid, niet geloofwaardig geacht en ik kan daarin het hof geen ongelijk geven. Overigens kan anders dan de steller van het middel betoogt, wel degelijk een relatie worden gelegd tussen de door verdachte bestelde hoeveelheid aceton en de 400 liter die in Wolfheze zijn aangetroffen, zoals ik bij mijn bespreking van het eerste middel heb uitgelegd.
Het hof heeft het bewijs van feit 2 uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden en heeft het bewijs in samenhang met de overwegingen in het verkorte arrest toereikend verantwoord.
Het middel faalt.
10.1.
Het zesde middel komt op tegen de veroordeling voor feit 3. Het opzet op het aanwezig hebben van de hasjiesj zou niet uit de gebezigde bewijsmiddelen zijn af te leiden. Dat die hasjiesj daar is aangetroffen staat wel vast, maar verdachte betwist dat hij op dat moment zich nog van die aanwezigheid bewust was.
10.2.
Het hof heeft over een verweer van deze strekking het volgende in zijn arrest overwogen:
"Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte wist dat de hasj zich in zijn woning bevond nu hij ervan op de hoogte was dat de hasj op enig moment in zijn woning is gekomen. Verdachte heeft niet aangevoerd dat de hasj op enig moment niet langer in de woning aanwezig is geweest. Het hof acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde."
10.3.
Blijkens bewijsmiddel 40 is ongeveer 94 gram hasjiesj aangetroffen in een schuurtje van verdachtes woning. In bewijsmiddel 41 heeft verdachte het volgende hierover verklaard:
"O: Wij tonen gehoorde onder inbeslagnamenummer H-l-IV-1-1 enkele bruine brokken hasj welke in het schuurtje bij de woning waar gehoorde is aangehouden, zijn aangetroffen.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A: Ik heb het al heel lang liggen."
10.4.
Het hof heeft kennelijk de verklaring van verdachte dat hij vergeten was dat hij de hasjiesj nog in de schuur had liggen, ongeloofwaardig geacht. De verklaring van verdachte dat hij de hasj al heel lang heeft liggen wijst daar ook niet op. Maar ook als uitgegaan wordt van de verklaring van verdachte dat hij de hasjiesj zou zijn vergeten zou dat mijns inziens toch nog niet in de weg staan aan het opzettelijk aanwezig hebben. Er moet mijns inziens van worden uitgegaan dat iemand die met het vereiste opzet een verboden situatie in het leven roept geacht kan worden die situatie opzettelijk ook te laten voortduren, tenzij het tegendeel aannemelijk is.
Het middel faalt.
11. De voorgestelde middelen falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑04‑2017
Wet van 16 maart 1995, Stb. 1995, 258, in werking getreden op 1 juli 1995 .
Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (PbEU L 47).
Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad van 22 december 2004 houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren (PbEU L 22)
Verordening (EG) nr. 1277/2005 van de Commissie van 27 juli 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake drugsprecursoren en van Verordening nr. 111/2005 van de Raad houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren (PbEU L 202).
Zoals luidende in de laatste geconsolideerde versie van 21 september 2016.
Koen Lenaerts/Piet van Nuffel, Europees Recht, § 847.
Het betreft hier een veroordeling door het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 november 2006 voor 1. Opzettelijk uitvoeren van harddrugs en 2. Voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a Opiumwet Het hof veroordeelde verdachte toen tot een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk. Zie het uittreksel Justitiële Documentatie dat zich in het dossier bevindt.