Hof Arnhem-Leeuwarden, 05-07-2019, nr. WAHV 200.245.917
ECLI:NL:GHARL:2019:5555
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
05-07-2019
- Zaaknummer
WAHV 200.245.917
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:5555, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 05‑07‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 05‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Officiersappel. De sanctie is na de beslissing van de kantonrechter gewijzigd tot boven de appelgrens, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in het hoger beroep. Hieraan doet niet af dat in de beslissing van de kantonrechter is opgenomen dat het volledige bedrag van de zekerheidstelling dient te worden gerestitueerd. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie moeten wijzigen in die zin dat de inleidende beschikking wordt gewijzigd voor wat betreft de feitcode en het sanctiebedrag. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen. Dat leidt niet tot een proceskostenvergoeding, omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd. Hieraan kan niet afdoen dat de noodzakelijke wijzigingen in de inleidende beschikking impliceren dat sprake is van herroeping van een bestreden besluit wegens een aan de ambtenaar te wijten onrechtmatigheid.
Partij(en)
WAHV 200.245.917
5 juli 2019
CJIB 206880560
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 23 juli 2018
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [A] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft beslist op het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie.
Het procesverloop
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De gemachtigde van de betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De gemachtigde van de betrokkene heeft daarop gereageerd.
Beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep
1. Bij zijn bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie, voor zover daarin de feitcode R550B is vermeld, vernietigd en bepaald dat in plaats daarvan feitcode R550A moet worden gelezen. De kantonrechter heeft verder bepaald dat het bedrag van de zekerheidstelling ad € 149,00 aan de betrokkene moet worden gerestitueerd en heeft de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene ter hoogte van € 250,50.
2. De officier van justitie verzoekt de beslissing van de kantonrechter te vernietigen en - kort gezegd - te doen hetgeen de kantonrechter zijns inziens had behoren te doen. Hij voert daartoe aan dat er sprake is van meerdere onjuistheden in de beslissing van de kantonrechter.
3. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich primair op het standpunt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. De bestreden beslissing dient zo te worden gelezen dat de kantonrechter heeft bedoeld de inleidende beschikking eveneens te vernietigen. Dat blijkt wel uit het feit dat de kantonrechter heeft bepaald dat het volledige bedrag van de zekerheidstelling aan de betrokkene dient te worden gerestitueerd. De gemachtigde wijst hierbij op het arrest van het hof van 27 december 2018, te vinden op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:11177.
4. In genoemd arrest heeft het hof geoordeeld dat het appelverbod van artikel 14, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) zowel voor de officier van justitie als voor een betrokkene geldt. Uit het dictum van de beslissing van de kantonrechter leidt het hof af dat na de beslissing van de kantonrechter een sanctie resteert met een bedrag dat hoort bij feitcode R550A. Dat betekent een sanctie van € 90,-. Hieraan doet niet af dat de kantonrechter heeft bepaald dat het volledige door de betrokkene betaalde bedrag aan zekerheid (bestaande uit het bij feitcode R550B behorende sanctiebedrag van € 140,- en de administratiekosten) moet worden gerestitueerd af. Dit betreft geen beslissing waartoe de kantonrechter gehouden is op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wahv. Bovendien is de bepaling met betrekking tot de restitutie van de zekerheidstelling niet van invloed op de hoogte van het (door de betrokkene nog te betalen) bedrag van de sanctie. Gelet op artikel 14, eerste lid, van de Wahv is het hoger beroep van de officier van justitie dan ook ontvankelijk.
Ten aanzien van de beslissing van de kantonrechter
5. In beroep tegen de beslissing van de officier van justitie heeft de gemachtigde van de betrokkene aangevoerd dat de beslissing van de officier van justitie niet deugdelijk is gemotiveerd en dat de inleidende beschikking niet in stand kan blijven, omdat niet kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht en dat ten onrechte geen staande houding heeft plaatsgevonden.
6. De kantonrechter heeft blijkens zijn overwegingen aan zijn beslissing ten grondslag gelegd dat hij het verzoek van de vertegenwoordiger om de feitcode te wijzigen in R550A toewijst. Gelet op het standpunt van de officier van justitie en de verklaring van de betrokkene is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gebleken dat betrokkene het voordeel van de twijfel moet worden gegund. Er moet sprake zijn geweest van een ongelukje. Uit de foto's is duidelijk te zien dat vanaf rechts auto's aan komen rijden. Gelet op de door de betrokkene aangevoerde omstandigheden van dit specifieke geval is de kantonrechter van oordeel dat er termen aanwezig zijn om het beroep gegrond te verklaren, aldus de kantonrechter.
7. De officier van justitie heeft er terecht op gewezen dat de overwegingen van de kantonrechter betreffende het voordeel van de twijfel, het sprake zijn van een ongelukje en de van rechts komende voertuigen, niet op de beroepsgronden betrekking hebben.
Mogelijk hebben deze overwegingen geleid tot het dictum waarbij het beroep gegrond is verklaard.
8. Artikel 13, eerste lid, van de Wahv bepaalt dat de kantonrechter, indien hij bevindt dat het beroep ontvankelijk is en de beslissing van de officier van justitie niet of niet ten volle kan worden gehandhaafd, het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart en daarbij de bestreden beslissing vernietigt of wijzigt. De bestreden beslissing is in dit verband de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep. Voor de officier van justitie, beslissende op het administratief beroep, bepaalt artikel 7:25 van de Algemene wet bestuursrecht dat deze, voor zover hij het beroep ontvankelijk en gegrond acht, het bestreden besluit vernietigt en voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt. Het bestreden besluit is in dit verband de inleidende beschikking.
9. De officier van justitie had het beroep ongegrond verklaard. De kantonrechter, komende tot het oordeel dat een sanctie moet worden opgelegd voor een andere feitcode en met een ander sanctiebedrag dan de bij de inleidende beschikking opgelegde sanctie, had het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond moeten verklaren en, doende hetgeen de officier van justitie had behoren te doen, de beslissing van de officier van justitie moeten wijzigen in die zin dat daarbij de inleidende beschikking wordt gewijzigd voor wat betreft de feitcode en het sanctiebedrag.
10. Gehele grondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie is onder meer aan de orde als, zoals volgt uit de onder 6 genoemde overwegingen van de kantonrechter die niet op de beroepsgronden betrekking hebben, de inleidende beschikking moet worden vernietigd.
11. Gelet hierop zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen.
12. De officier van justitie en de gemachtigde betogen in dit verband dat de feitcode en het bedrag van de sanctie, zoals opgelegd bij de inleidende beschikking, moeten worden gewijzigd.
13. Tot het dossier behoort een proces-verbaal van bevindingen van 4 september 2017 waarin de verbaliserend ambtenaar zakelijk weergegeven het volgende verklaart. Hij zag op 23 april 2017 omstreeks 16:20 uur en zwarte Volkswagen Golf met kenteken [YY-000-Y] rijden in de Brugstraat te Groningen. De bestuurder ervan parkeerde in de Brugstraat ter hoogte van Subway. Op de locatie waar het voertuig geparkeerd stond, geldt een gesloten verklaring, aangegeven middels bord C1, uitgezonderd voor Taxi en Lijnbus.
14. Op grond van de inhoud van dit proces-verbaal kan worden vastgesteld dat aan de betrokkene een administratieve sanctie van € 90,- kan worden opgelegd ter zake van feitcode R550A "handelen in strijd met geslotenverklaring in beide richtingen (C1)", verricht op 23 april 2017 om 16:23 uur op de Brugstraat, ter hoogte van Subway, te Groningen met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] en niet, zoals in de inleidende beschikking, een sanctie van 140,- ter zake van feitcode R550B. Nu ook overigens is voldaan aan de voorwaarden voor wijziging van de feitcode zal het hof, met gedeeltelijke gegrondverklaring van
het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, deze beslissing wijzigen in dier voege dat daarbij de inleidende beschikking wordt gewijzigd als hieronder aangegeven. Verder zal het hof bepalen dat hetgeen teveel aan zekerheid is gesteld, moet worden gerestitueerd.
Ten aanzien van de proceskosten
15. De noodzakelijke wijzigingen in de inleidende beslissing impliceren dat er sprake is van herroeping van een bestreden besluit wegens een aan de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd te wijten onrechtmatigheid. Dit dient er evenwel -anders dan voorheen- niet toe te leiden dat het verzoek tot vergoeding van proceskosten wordt ingewilligd. Zoals het hof heeft overwogen in zijn het arrest van 1 mei 2019 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2019:3197), is daartoe slechts aanleiding als de inleidende beschikking wordt vernietigd. Dat is hier niet het geval. Het hof wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding dan ook af.
16. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond;
wijzigt de beslissing van de officier van justitie in dier voege dat de inleidende beschikking in zoverre wordt gewijzigd, dat de omschrijving van de gedraging en de feitcode worden vastgesteld op: “handelen in strijd met geslotenverklaring in beide richtingen (C1), feitcode R550A” en het bedrag van de sanctie op “€ 90,-”;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 Wahv teveel tot zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van € 50,-, door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.