Rb. Amsterdam, 11-10-2017, nr. C/13/588737 / FA RK 15-4266
ECLI:NL:RBAMS:2017:7518
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
11-10-2017
- Zaaknummer
C/13/588737 / FA RK 15-4266
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2017:7518, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 11‑10‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2019:4173
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Het verzoek om huwelijkse voorwaarden af te wikkelen als waren partijen gehuwd in gemeenschap van goederen is afgewezen, evenals het verzoek vergoedingsrechten vast te stellen. De behoeftigheid aan partneralimentatie is onvoldoende onderbouwd.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/588737 / FA RK 15-4266 en C/13/607721 / FA RK 16-3098
Beschikking d.d. 11 oktober 2017 betreffende de nevenvoorzieningen bij echtscheiding
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. O.J.V. van Beekhof, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [plaats] , [land]
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.N.M. de Gier, gevestigd te Rotterdam,
1. De verdere procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- 1.
het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 9 juni 2015;
- 2.
het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- 3.
het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- 4.
het formulier ‘Verdelen en Verrekenen’ van de zijde van de man;
- 5.
de nadere uitwerking van de eerdere verzoeken van de vrouw en wijziging van de verzoeken met bijlagen;
- 6.
de beschikking van deze rechtbank d.d. 13 januari 2016;
- 7.
het formulier ‘Verdelen en Verrekenen’ van de zijde van de vrouw;
- 8.
het verweerschrift van de man op de nadere uitwerking van eerdere verzoeken van de vrouw en de gewijzigde verzoeken, tevens houdende zelfstandige wijziging van verzoeken;
- 9.
verweerschrift op de wijziging van het zelfstandig verzoek;
- 10.
de reactie van de vrouw houdende nadere toelichting, uitbreiding van het verzoek tot horen van getuigen en het overleggen van producties;
- 11.
de brief met bijlagen d.d. 29 augustus 2016 van de zijde van de man;
- 12.
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 7 september 2016 en de daarbij overgelegde pleitnota;
- 13.
het faxbericht d.d. 8 december 2016 van de zijde van de man;
- 14.
de brief d.d. 9 december 2016 van de zijde van de vrouw;
- 15.
het faxbericht d.d. 13 februari 2017 van de zijde van de man;
- 16.
de brief d.d. 6 maart 2017 van de zijde van de vrouw;
- 17.
het faxbericht d.d. 8 maart 2017 van de zijde van de man;
- 18.
het proces-verbaal van de pro forma voortzetting van 22 maart 2017;
- 19.
de brief met bijlagen d.d. 20 juli 2017 van de zijde van de vrouw;
- 20.
de brief met bijlagen d.d. 8 augustus 2017 van de zijde van de man.
1.2.
Partijen zijn bij gelegenheid van de zitting van 20 oktober 2015 in het kader van een procedure voorlopige voorzieningen het volgende overeengekomen:
- 1.
De man zal aan de vrouw binnen twee weken na heden een bedrag van € 25.000,- voldoen. Dit bedrag zal dienen te gelden als bron van levensonderhoud voor de vrouw voor de periode van minimaal negen maanden;
- 2.
De titel van het onder 1) genoemde bedrag is een voorschot op de afwikkeling huwelijkse voorwaarden dan wel verdeling van een eventueel tussen partijen bestaande algehele gemeenschap van goederen;
- 3.
Het aandeel van de vrouw uit hoofde van huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling van partijen wordt verhoogd met het onder 1) genoemde bedrag ter voorkoming dat de vrouw een sigaar uit eigen doos krijgt.
1.3.
Bij beschikking van 13 januari 2016 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de zaak aangehouden ten aanzien van de nevenvoorzieningen.
1.4.
Deze rechtbank heeft op 21 juni 2016 een beschikking gewezen in voorlopige voorzieningen. In het dictum is het volgende opgenomen:
- stelt vast dat partijen in het kader van voorlopige voorzieningen het volgende zijn overeengekomen:
- de man voldoet vanaf 1 augustus 2016 maandelijks vooruit een bedrag van € 2.250,- netto per maand aan de vrouw. De eerste betaling vindt plaats in de laatste week van juli 2016 en ziet toe op de maand augustus 2016;
- De duur van deze verplichting bedraagt zes maanden; derhalve tot en met januari 2017, behoudens een andersluidende afspraak tussen partijen, c.q. een andersluidende beschikking van de rechtbank;
- de betalingen worden door de man voldaan ten titel van voorschot afwikkeling huwelijkse voorwaarden dan wel verdeling van de eventueel tussen partijen, c.q. een andersluidende beschikking van de rechtbank;
- de betalingen worden door de man voldaan ten titel van voorschot afwikkeling huwelijkse voorwaarden dan wel verdeling van de eventueel tussen partijen bestaande algehele gemeenschap van goederen;
- het aandeel van de vrouw uit hoofde van de in het vorige punt bedoelde afwikkeling c.q. verdeling zal verhoogd worden met het bedrag dat de vrouw op grond van onderhavige regeling betaald wordt (derhalve met maximaal zes maal € 2.250,- netto), te voldoen uit het aandeel van de man.
1.5.
Ter zitting van 7 september 2016 hebben partijen de volgende procesafspraken gemaakt:
- -
Partijen zullen [naam 1] FM te Volendam inschakelen voor een onderzoek naar de vraag hoe het onroerend goed te Italië ( [plaats] ) tussen partijen dient te worden verdeeld, met inachtneming van vergoedingsrechten, alsmede naar de vraag wat de draagkracht van de man is voor een eventuele partneralimentatie. Partijen zullen op verzoek van [naam 1] de door hem opgevraagde stukken aanleveren;
- -
De man zal met ingang van 1 februari 2017 een bedrag van € 2.550,- netto maandelijks aan de vrouw (blijven) betalen, met dien verstande dat mocht bij [naam 1] blijken dat de man een lagere draagkracht heeft dan de hoogte van dit bedrag, of indien partijen een lager alimentatiebijdrage overeenkomen, de man het teveel betaalde vanaf 1 februari 2017 mag verrekenen met het bedrag waarop de vrouw eventueel recht heeft uit hoofde van verrekening. De betalingen van de man worden beschouwd als een voorschot op die verrekening;
- -
De man zal het voorschot van de werkzaamheden van [naam 1] tot een bedrag van € 10.000,- voorfinancieren. De vrouw dient bij helfte bij te dragen in de kosten van de werkzaamheden van [naam 1] . De man gaat ermee akkoord dat het bedrag dat de vrouw dient bij te dragen wordt verrekend met het bedrag dat de vrouw eventueel uit verrekening nog zal ontvangen;
- -
Gedurende de loop van het onderzoek bij [naam 1] zullen partijen over en weer geen verwijten maken over elkaars zakenpartners.
Onder deze voorwaarden is de behandeling van de verzoeken pro forma aangehouden tot
12 december 2016.
1.6.
Bij proces-verbaal van de pro forma voortzetting van 22 maart 2017 is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
1.7.
De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 29 augustus 2017. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen en hun advocaten.
2. De feiten
2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 13 januari 2016.
2.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] te Amsterdam. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. Het huwelijk is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van [datum] .
2.3.
Bij huwelijkse voorwaarden is bepaald dat tussen partijen een beperkte huwelijksvermogensgemeenschap bestaat ten aanzien van de echtelijke woning, zijnde het zestig/honderdste onverdeelde aandeel in het pand aan de [straat] de [plaats] waarin de man voor twee/derde en de vrouw voor één/derde zal zijn gerechtigd, met de daarop gevestigde geldlening maximaal groot f. 612.000,--, welke lening komt ten laste van partijen in de verhouding vierhonderd zevenendertig/zeshonderd twaalfde voor de man en éénhonderd vijfenzeventig/zeshonderd twaalfde voor de vrouw. Ingeval van vervreemding van voormeld registergoed zal de opbrengst – na te zijn verminderd met het restant van de hypothecaire schuld – door partijen worden verdeeld in gemelde verhouding.
2.3.1.
Iedere verdere huwelijksvermogensgemeenschap is uitgesloten.
2.3.2.
Behoudens het bij de wet bepaalde ten aanzien van de verbintenissen aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding, is ieder van de echtgenoten slechts aansprakelijk voor de schulden welke door hem of haar persoonlijk zijn aangegaan.
2.3.3.
Ten aanzien van de kosten van de huishouding zijn partijen overeengekomen dat deze naar rato van ieders inkomen dienen te worden gedragen, waarbij onder inkomen wordt verstaan het belastbaar inkomen in de zin van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 met uitzondering van de inkomsten uit vermogen. Onder inkomen wordt mede verstaan de winsten van een – al dan niet op eigen naam – uitgeoefend beroep of bedrijf, voor zover een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat deze winsten deze rechtstreeks of middellijk ten goede komen, een en ander vast te stellen naar normen die in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden beschouwd. Het recht uit dien hoofde verrekening te vorderen vervalt een jaar na het eindigen van elk kalenderjaar.
3. Vermogensrechtelijke afwikkeling
3.1.
De vrouw heeft verzocht een voorziening te treffen ter afwikkeling van de vermogensrechtelijke aspecten van het huwelijk, waarbij zij thans na wijziging van eerdere verzoeken verzoekt:
- primair: te bepalen dat partijen geleefd hebben alsof er sprake was van een algehele gemeenschap van goederen; alsmede dat de vrouw recht heeft op de helft (van de waarde) daarvan; alsmede de omvang daarvan te bepalen;
- subsidiair: de echtscheiding vermogensrechtelijk af te wikkelen aan de hand van:
- de tussen partijen gesloten akte van huwelijkse voorwaarden; meer in het bijzonder met betrekking tot de vraag wie van partijen aansprakelijk en draagplichtig is ten aanzien van de bestaande schulden;
- de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap(pen);
- de door de ene echtgenoot met zijn/haar privévermogen gepleegde investeringen in de aan de andere echtgenoot toebehorende zaken cq de door de ene echtgenoot (ten behoeve van eigen gewin) verrichte onttrekkingen aan het vermogen van de andere echtgenoot; zulks conform hetgeen de vrouw uiteen heeft gezet en meer in het bijzonder:
- ten aanzien van de onroerende zaaktransacties en de aanspraken van de vrouw dienaangaande:
- de vordering van de vrouw op de man te bepalen alsmede de vrouw in de gelegenheid te stellen haar verzoeken nader te preciseren aan de hand van de door de vrouw gevraagde en door de man en/of diens notaris nog over te leggen stukken en/of af te geven informatie;
- ten aanzien van de door de vrouw aan de man verstrekte leningen te bepalen dat de man gehouden is een bedrag van € 124.000,- aan de vrouw te voldoen;
- ten aanzien van het primair en subsidiair verzochte: te bepalen dat de man gehouden is het totaal van de aldus vast te stellen vorderingen van de vrouw binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking aan de vrouw te voldoen; alsmede dat de man daarna jegens de vrouw de wettelijke rente is verschuldigd tot de dag van de algehele voldoening van deze schuld.
3.2.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.3.1.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
3.3.2.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
3.3.3.
Nu partijen in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden een volgens dit Verdrag geldige keuze hebben uitgebracht voor het Nederlands recht, is dat recht van toepassing op hun huwelijksvermogensregime.
3.4.
Afwikkeling alsof er een gemeenschap van goederen bestond
3.4.1.
Het meest verstrekkende verzoek is het verzoek van de vrouw de huwelijkse voorwaarden af te wikkelen als waren partijen gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van een situatie waarin een strikte toepassing van de huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een onaanvaardbaar resultaat met zich brengt althans tot een onaanvaardbaar resultaat leidt. De vrouw stelt dat er sprake is van een volstrekte verwevenheid van het vermogen, zodat niet meer te reconstrueren is hoe de situatie zou zijn indien partijen gehandeld hadden vanuit een gescheiden vermogen. De man heeft tijdens het huwelijk volgens de vrouw ook herhaaldelijk aangegeven dat het ging om één vermogen dat partijen samen opbouwden voor de toekomst. Zij beroept zich daarbij onder meer op een mailbericht dat de man heeft verstuurd bij de afwikkeling van de verkoop van onroerend goed aan de [straat] .
3.4.2.
De man betwist dat er sprake is van een zodanige uitzonderlijke situatie dat op grond van de redelijkheid en billijkheid afgeweken dient te worden van de huwelijkse voorwaarden. Hij weerspreekt dat partijen hebben geleefd alsof zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd en betwist dat hij zich in die zin zou hebben uitgelaten dat het ging om één vermogen dat partijen samen opbouwden voor de toekomst.
3.4.3.
Voor zover de vrouw betoogt dat tussen partijen een afspraak bestond als gevolg waarvan zij hebben geleefd alsof zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd, overweegt de rechtbank als volgt. Indien tussen partijen huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen, kan ingevolge artikel 1:114 jo 1:115 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een partijbedoeling of partijafspraak niet in de plaats treden van deze voorwaarden zonder dat deze in een notariële akte tot wijziging van de huwelijkse voorwaarden is vastgelegd. Of de man zich al dan niet zou hebben uitgelaten in die zin dat er sprake was van een gemeenschappelijk vermogen, is in die zin derhalve niet relevant.
3.4.4.
Zonder te tornen aan de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden als zodanig kan in geval van echtscheiding in uitzonderlijke gevallen echter wel op zodanige wijze worden afgerekend dat een evidente onrechtvaardigheid wordt gecorrigeerd. In dat geval kan een in de huwelijkse voorwaarden opgenomen regel niet toepasselijk worden geacht, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, waarbij juist zeer wel belang kan worden gehecht aan onderling overeenstemmend gedrag tijdens het huwelijk.
3.4.5.
Bij de beoordeling van de vraag of van een dergelijke situatie sprake is, is in eerste instantie van belang met welke reden partijen de gemaakte afspraken in de huwelijkse voorwaarden hebben opgenomen. In casu heeft geen van partijen zich hierover uitgelaten. De vrouw heeft haar verzoek uit te gaan van een algehele gemeenschap met name onderbouwd met de stelling dat afrekening volgens de huwelijkse voorwaarden praktisch onmogelijk is, gelet op de verwevenheid van vermogens die volgens haar ontstaan is omdat partijen geleefd hebben alsof hun vermogens één waren. Dit is echter onvoldoende om aan te nemen dat de in de huwelijkse voorwaarden opgenomen regels niet langer toepasselijk zijn tussen partijen. Het enkele feit dat de man naar de stelling van de vrouw over een groter vermogen beschikt dan de vrouw is – nog daargelaten dat de vrouw geen concreet overzicht heeft gegeven van het verschil in uitkomst indien de huwelijkse voorwaarden onverkort worden toegepast - geen aanleiding om te oordelen dat onverkorte handhaving van de tussen partijen opgemaakt huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daar komt bij dat partijen niet slechts gezamenlijk, maar ook – al dan niet via een vennootschap – met derden investeringen in onroerend goed hebben gedaan, waarbij het aandeel van ieder bij de transactie betrokken partijen in het onroerend goed telkens kenbaar was. Dat de afrekening van die transacties wellicht niet helder is geweest, in elk geval niet voor de vrouw, mag zo zijn en kan leiden tot vorderingen over en weer tussen de betrokken partijen, maar dat maakt niet dat onverkorte toepassing van de huwelijkse voorwaarden tussen de man en de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dat de man in een mailbericht aan de notaris (naar hij stelt om praktische redenen) voorstelt een verkoopopbrengst bij helfte te delen, maakt dit niet anders.
3.4.6.
Mede gezien het feit dat een krachtens een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regel slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden buiten toepassing kan worden gelaten, is het bij het voorgaande niet van belang of de man zich al dan niet heeft uitgelaten op de door de vrouw gestelde wijze. Het bewijsaanbod van de vrouw waarin zij aanbiedt nader bewijs te leveren van haar stellingen ten aanzien van de uitlatingen van de man en het verweven vermogen zal door de rechtbank als niet ter zake dienend worden gepasseerd. Het bewijsaanbod ziet immers op het bewijzen van feiten die voor het oordeel van de rechtbank niet relevant zijn.
3.4.7.
Op grond van het voorgaande zijn de huwelijkse voorwaarden onverkort van toepassing, zodat de subsidiaire verzoeken van de vrouw moeten worden beoordeeld.
3.4.8.
De vrouw verzoekt de rechtbank de echtscheiding vermogensrechtelijk af te wikkelen, met name met betrekking tot bestaande eenvoudige gemeenschappen maar ook voor zover er vergoedingsrechten bestaan ten aanzien van de ene echtgenoot met zijn/haar privévermogen gepleegde investeringen in de aan de andere echtgenoot toebehorende zaken en de door de ene echtgenoot (ten behoeve van eigen gewin) verrichte onttrekkingen aan het vermogen van de andere echtgenoot. De vrouw verzoekt daarbij haar vordering op de man te bepalen, alsmede de vrouw in de gelegenheid te stellen haar verzoeken nader te preciseren aan de hand van de door de vrouw gevraagde en door de man en/of diens notaris nog over te leggen stukken en/of af te geven informatie.
3.4.9.
Vooropgesteld wordt dat het op de weg van de vrouw ligt om een concreet verzoek te formuleren. Het is niet aan de rechtbank om de vermogensrechtelijke afwikkeling zonder vordering nader vorm te geven. De vrouw stelt niet in staat te zijn een dergelijke vordering te formuleren omdat zij onvoldoende inzage heeft in de financiële administratie van de man. Haar standpunt dat de man gehouden kan worden nadere informatie te verstrekken, kan echter niet gezien worden als een verzoek in de zin van artikel 843a Rv, aangezien daarvoor een vordering dient te worden ingesteld tot inzage van specifiek bepaalde bescheiden.
De rechtbank dient zich te beperken tot het door de vrouw in haar processtukken verzochte en gestelde.
3.5.
Enkelvoudige gemeenschappen
3.5.1.
De vrouw stelt dat sprake is van de eenvoudige gemeenschappen ten aanzien van de in Italië gelegen [woning] (CP), de Italiaanse vennootschap (SRL) waarin CP geëxploiteerd wordt en de inboedel van CP. Haar verzoeken die betrekking hebben op de verdeling van de SRL heeft de vrouw ingetrokken. De man erkent de enkelvoudige gemeenschap ten aanzien van CP.
3.5.2.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de woning verkocht dient te worden, waarbij zij verzoekt:
o te bepalen dat de man op zo kort mogelijke termijn, doch uiterlijk binnen twee weken na de in dezen te wijzen beschikking gehouden is zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van CP;
o te bepalen dat de verkoop uitgevoerd wordt door drie makelaars, te weten [naam 2] te Pergola, [naam 3] te Pietralunge (PG) en [naam 4] te Jesi;
o dat de verkoopprijs € 1.997.500,- en de laatprijs € 1.797.500,- bedraagt;
o dat het BTW-tegoed ad (circa) € 100.00 dat de SRL – waarin CP geëxploiteerd wordt – op de Italiaanse fiscus heeft, bij de afwikkeling verrekend wordt;
o dat de partij die in CP verblijft er zorg voor draagt dat CP verkoopklaar wordt gemaakt;
o dat partijen gehouden zijn dienaangaande de adviezen van de makelaars op te volgen;
o dat de in CP aanwezige inboedel bij de verkoop betrokken wordt;
o dat de kosten van het verkooptraject voldaan worden uit de inkomsten van de huidige exploitatie van CP en partijen voor het meerdere deze kosten elk per helfte dienen te dragen;
o dat de netto verkoopopbrengst (verkoopprijs onder aftrek van de gangbare verkoopkosten, heffingen, courtages et cetera; alsmede onder aftrek van de aanspraken van de vrouw zoals hieronder verzocht) tussen partijen bij helfte verdeeld wordt;
te bepalen dat uit de netto verkoopopbrengst van CP aan de vrouw bij voorrang een bedrag vergoed wordt ad € 248.000,-;
te bepalen dat uit de netto verkoopopbrengst van CP aan de vrouw bij voorrang een bedrag vergoed wordt ad € 6.045,-; dan wel dat de man gehouden is aan de bankrekening van de SRL te vergoeden een bedrag ad € 12.090,-;
te bepalen dat uit de netto verkoopopbrengst van CP aan de vrouw bij voorrang een bedrag vergoed wordt ad € 85.075;
ten aanzien van de in CP aanwezige inboedel, primair deze boedel te betrekken bij de verkoop van de CP, en subsidiair te bepalen dat partijen over dienen te gaan tot een onderlinge verdeling van de inboedel bij helfte.
3.5.3.
De man heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken en zelfstandig verzocht:
een deskundige te benoemen die de waarde zal bepalen van CP en tevens een deskundige te benoemen die onderzoekt en rapporteert over de wijze waarop de aankoop, verbouwing en onderhoud van CP is geschied;
de wijze van verdeling te gelasten van de onroerende zaak CP volgens een nader door de man te concretiseren verzoek. Daarbij heeft hij verklaard de woning toegedeeld te willen krijgen indien de taxatiewaarde lager is dan € 1.500.000,-.
3.6.
Ingevolge artikel 3:185 lid 1 BW kan de rechter, voor zover de deelgenoten over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling gelasten of zelf de verdeling vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. Hoewel de vrouw zich tegen toedeling van de woning aan de man verzet, ziet de rechtbank aanleiding de man in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of toedeling aan hem tot de mogelijkheden behoort. Daartoe zal allereerst de vrije verkoopwaarde van de woning dienen te worden bepaald.
3.6.1.
Het verzoek van de vrouw de inboedel te betrekken in de verkoop van de woning, dan wel te bepalen dat partijen over dienen te gaan tot verdelen, zal worden afgewezen. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat op dit punt geen sprake is van een gemeenschap.
3.6.2.
Aangezien partijen twisten over voornoemde waarde van CP, zal deze waarde door een onafhankelijke derde vastgesteld moeten worden. Taxatie zal moeten geschieden door een in Italië daartoe aangewezen instantie. De rechtbank bepaalt dat ieder van partijen een eigen deskundige dient in te schakelen om de vrije verkoopwaarde van de woning te laten bepalen, waarbij uiterlijk op 1 december 2017 door deze deskundigen rapport uitgebracht dient te zijn. Partijen dienen in de gelegenheid gesteld te worden om beide taxaties in persoon bij te wonen. Op het moment dat deze taxaties niet leiden tot een waarde waarover partijen overeenstemming kunnen bereiken, zullen de beide door partijen ingeschakelde deskundigen gezamenlijk voor 1 januari 2018 een derde deskundige dienen te benaderen die binnen een maand een voor partijen bindende taxatie verricht.
3.7.
De rechtbank zal bepalen dat de man uiterlijk 1 maart 2018 aan de vrouw kenbaar dient te maken of hij in staat is de woning tegen deze bindend vastgestelde waarde geleverd te krijgen, zodanig dat de vrouw uiterlijk 1 mei 2018 ontslagen is uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldlening op deze woning en zij uiterlijk 1 mei 2018 de helft van de overwaarde heeft ontvangen, waarbij iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de kosten ter zake de levering aan de man, waaronder de eventuele kosten van de noodzakelijke vergunningen, te dragen.
3.7.1.
Indien de vrouw niet uit haar hoofdelijkheid kan worden ontslagen en zij haar aandeel in de overwaarde niet uiterlijk 1 mei 2018 heeft ontvangen, zal de woning alsnog dienen te worden verkocht. Hetzelfde geldt indien de man de woning niet tegen de vastgestelde prijs wenst toebedeeld te krijgen of de hiervoor genoemde termijnen van 1 maart 2018, dan wel 1 mei 2018, door zijn toedoen niet worden gehaald. De rechtbank overweegt in dat geval als volgt.
3.7.2.
Aangezien de man geen bezwaar heeft gemaakt tegen de door de vrouw voorgestelde makelaar [naam 4] te Jesi, die de vrouw al benaderd had, zal voornoemde verkoop dienen te geschieden door een gezamenlijke opdracht van partijen aan hem.
3.7.3.
Indien partijen niet binnen twee weken na 1 maart 2018 (indien de man niet in staat is de woning geleverd te krijgen zie 3.7.), respectievelijk 1 mei 2018 (indien de vrouw niet op 1 mei 2018 is ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldlening op deze woning en zij niet uiterlijk 1 mei 2018 de helft van de overwaarde heeft ontvangen zie 3.7.1.), gezamenlijk voornoemde opdracht hebben verleend, is ieder van hen afzonderlijk bevoegd tot het verstrekken van een opdracht aan makelaar [naam 4] te Jesi tot verkoop van de woning CP.
3.7.4.
Partijen zullen in overleg met de makelaar de vraagprijs bepalen, welke prijs dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen dan zal de makelaar de woning te koop aan dienen te bieden tegen een door hem te bepalen marktconforme vraagprijs.
3.7.5.
Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen dienen te bepalen.
3.7.6.
Beide partijen zijn gehouden aan deze verkoop en levering mee te werken.
3.7.7.
Iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering, waaronder de kosten van de voor verkoop noodzakelijke vergunningen, te dragen.
3.7.8.
Na verkoop en overdracht van de voormalige echtelijke woning wordt de verkoopopbrengst, na aflossing van de daarop rustende schulden, gelijkelijk tussen partijen verdeeld, dan wel zal ieder van partijen de helft van de restschuld als eigen schuld dragen en betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verzoeken van de vrouw haar bij voorrang bedragen uit de verkoopopbrengst toe te delen toe te wijzen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.7.9.
De vrouw stelt dat zij een bedrag van € 70.000,- uit haar eigen vermogen heeft geïnvesteerd en dat de B.V. waarvan zij de aandelen hield een bedrag van € 178.400,- in het huis heeft geïnvesteerd, hetgeen de man gemotiveerd heeft betwist. Met de man is de rechtbank van oordeel dat indien de B.V. nog een vordering heeft op partijen deze door partijen zal moeten worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning, er bestaat voor de rechtbank geen ruimte om een dergelijke vordering van een rechtspersoon in de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk te betrekken. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van het pand en waren uit dien hoofde ieder aangewezen om de helft van de investeringen in het pand te dragen. De vrouw heeft gesteld noch bewezen dat een eventuele betaling van € 70.000,- er toe leidde dat zij meer dan de helft van de investeringen van de woning voor haar rekening heeft genomen, zodat er geen aanleiding is ter zake een vergoedingsrecht vast te stellen. De vrouw heeft ter zitting ook nog uitdrukkelijk verklaard dat beide partijen een nagenoeg gelijk bedrag hebben ingebracht, te weten een bedrag van € 330.000. Het feit dat de man het door hem ingebrachte bedrag (mogelijk) heeft geleend bij een derde, is in dit kader niet relevant aangezien hij degene is die deze lening af zal moeten lossen.
3.7.10.
De vrouw stelt voorts dat de man ten onrechte geld naar zijn privé rekening heeft overgemaakt van de exploitatierekening van de SRL. Zij verzoekt in dat kader te bepalen dat uit de netto verkoopopbrengst aan haar een bedrag wordt vergoed ad € 6.045,-; dan wel dat de man gehouden is aan de bankrekening van de SRL te vergoeden een bedrag ad € 12.090,-. Wat er ook zij van de gestelde stortingen, deze dienen in de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk buiten beschouwing gelaten te worden, nu sprake is van een eventuele vordering van een rechtspersoon op de man in privé. Het verzoek van de vrouw zal derhalve worden afgewezen.
3.7.11.
De vrouw verzoekt daarnaast te bepalen dat zij € 85.075,- uit de verkoopopbrengst krijgt in verband met door haar in privé betaalde hypotheekrente. De man erkent dat de uiteindelijke betalingen aan de hypotheekverstrekker hebben plaatsgevonden van de rekening op naam van de vrouw, maar stelt, onderbouwd met bewijsstukken, dat deze rekening werd gevoed met exploitatieopbrengsten van CP. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting van de man niet aangetoond dat het door haar genoemde bedrag afkomstig is uit haar privé-vermogen noch dat zij meer heeft bijgedragen dan waar zij op grond van de in de huwelijkse voorwaarden opgenomen verdeling van de kosten van de huishouding toe gehouden was. Haar verzoek zal derhalve worden afgewezen.
3.8.
Vergoedingsrechten
3.8.1.
De vrouw stelt dat tijdens het huwelijk diverse onroerend goed transacties hebben plaatsgevonden die er, naar de rechtbank begrijpt, toe zouden moeten leiden dat zij jegens de man recht heeft op een vergoeding. Het feit dat bij een aantal van deze transacties niet zij of de man in persoon betrokken waren, maar de besloten vennootschappen waarvan zij directeur-grootaandeelhouder waren, dient wat haar betreft aldus beoordeeld te worden dat deze transacties alsnog aan partijen in privé toegerekend worden.
3.8.2.
De man betwist dat er sprake is van vergoedingsrechten en ontkent dat de transacties van de vennootschappen aan partijen in privé toegerekend moeten worden. Hij stelt dat de afwikkeling van de transacties waarbij meer partijen dan alleen beide echtelieden betrokken waren, niet beoordeeld kunnen worden in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk.
3.8.3.
De rechtbank volgt de vrouw niet in haar standpunt dat de transacties van de vennootschappen betrokken kunnen worden in de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk. Het feit dat partijen alleen, althans in belangrijke mate, zeggenschap hadden in de betrokken vennootschappen maakt niet dat zij met betrekking tot transacties van deze vennootschappen als privé personen betrokken geacht kunnen worden. De gekozen constructie leidt er toe dat de aanspraken die de vennootschappen eventueel op elkaar of op partijen hebben, separaat dienen te worden afgewikkeld.
3.8.4.
De rechtbank volgt de man niet in zijn standpunt dat transacties met meerdere personen niet beoordeeld kunnen worden bij de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk. Een vergoedingsrecht ontstaat ingevolge artikel 1:87 BW als een echtgenoot ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een goed verkrijgt of indien ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een schuld ter zake van een tot zijn vermogen behorend goed wordt voldaan of afgelost. Ook indien er meer partijen dan de beide echtgenoten betrokken waren bij de aan- of verkoop van een goed dat tot het vermogen van de andere echtgenoot behoort/is gaan behoren kan dan ook een vergoedingsrecht ontstaan.
3.8.5.
De vrouw heeft gesteld dat er in het verleden onroerend goed transacties hebben plaatsgevonden, waarbij partijen in privé betrokken waren en waarvan de opbrengst niet in de juiste verhouding aan haar is toegekomen. Zij geeft daarbij een overzicht van een groot aantal transacties, maar stelt niet op welk bedrag zij thans nog aanspraak maakt. Evenmin toont zij aan dat er ten laste van haar vermogen gelden ten onrechte aan de man zijn toegekomen. Om die reden kan de rechtbank ten aanzien van de onroerend goed transacties geen door de man aan de vrouw te betalen vergoedingsrechten vast stellen.
3.8.6.
De vrouw stelt dat zij de man een bedrag van € 124.000,- heeft geleend en maakt aanspraak op een vergoedingsrecht ter hoogte van dit bedrag. De man ontkent het bestaan van deze lening. Uit de stukken die de vrouw heeft overgelegd ter onderbouwing van het bestaan van de lening, volgt dat er stortingen hebben plaatsgevonden vanaf de bankrekening van de B.V. waarvan de vrouw de aandelen hield. Een eventuele vordering op de man ten aanzien van deze stortingen, dient derhalve niet in de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden betrokken te worden aangezien in dat geval sprake is van een vordering van de B.V. op de man. Het verzoek van de vrouw een vergoedingsrecht vast te stellen voor dit bedrag zal derhalve worden afgewezen.
3.9.
Onderhoudsbijdrage
3.9.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 7.015,- per maand.
3.9.2.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub b Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
3.9.3.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Behoefte
3.9.4.
De vrouw stelt dat haar huidige behoefte € 4.209,- netto per maand bedraagt, hetgeen volgens haar berekening neer komt op € 7.015,- bruto per maand. De man stelt dat behoefte van de vrouw € 1.959,50 netto per maand bedraagt.
3.9.5.
Ten aanzien van de door de vrouw opgevoerde lasten voert te de man op een aantal punten gemotiveerd verweer. De rechtbank volgt hem daarin op de hierna genoemde punten. Het bedrag van € 50,- per maand voor onderhoudskosten wordt buiten beschouwing gelaten, aangezien de vrouw voornemens is een huurwoning te betrekken. De kosten voor huisdieren worden in redelijkheid verminderd tot € 50,- per maand. De kosten voor openbaar vervoer worden verminderd tot € 20,- per maand, aangezien de vrouw niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij de door haar gestelde hoge kosten zou maken naast het gebruik van de auto. Hoewel sparen kan bijdragen aan de huwelijksgerelateerde behoefte, heeft de vrouw niet aangevoerd dat tijdens het huwelijk vermogen werd gevormd door te sparen. Het bedrag van € 50,- dat zij hiervoor thans opvoert wordt derhalve buiten beschouwing gelaten. De opgevoerde herinrichtingskosten, verhuiskosten en advocaatkosten worden eveneens buiten beschouwing gelaten als geen betrekking hebbend op de huwelijksgerelateerde behoefte. Hoewel partijen strijden over de hoogte van hun gezamenlijk inkomen, staat tussen hen vast dat zij tijdens het huwelijk in een behoorlijke mate van welstand leefden. De overige opgevoerde lasten acht de rechtbank in dat licht dan ook passend. De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw wordt door de rechtbank op grond van het voorgaande vastgesteld op € 3.860,- netto per maand.
Behoeftigheid
3.9.6.
De vrouw stelt dat zij niet in staat is zelf in haar huwelijksgerelateerde behoefte te voorzien. Zij stelt dat het inkomen dat zij tijdens het huwelijk verwierf, afkomstig was uit de onroerend goed transacties die partijen tezamen verrichten, maar dat het voor haar thans niet meer mogelijk is vergelijkbare inkomsten te verwerven. Het is haar niet gelukt om zich in Italië als makelaar te vestigen. Zij is voornemens zich in de toekomst te richten op natuurvoeding en zij heeft inmiddels een opleiding gevolgd in die richting, maar op dit moment is zij naar eigen zeggen nog niet in staat hier inkomen uit te verwerven. Zij beschikt immers niet over vaste woonruimte van waaruit zij haar bedrijf kan starten.
3.9.7.
De man betwist dat de vrouw behoeftig is. Volgens hem moet de vrouw in staat worden geacht in haar eigen behoefte te voorzien. Hij ontkent dat het voor haar onmogelijk is om thans inkomen te verwerven met werkzaamheden in de onroerend goed sector. Dat zij daar nu geen baan in heeft, is aan haar zelf te wijten en dient aangemerkt te worden als verwijtbaar inkomensverlies. Hij wijst er bovendien op dat de vrouw ten onrechte geen inzage verschaft in haar huidige financiële situatie.
3.9.8.
Uitgangspunt van de wetgever is dat ieder van partijen in beginsel in eigen levensonderhoud voorziet. Eerst indien een van beiden daartoe niet in staat is, is er aanleiding tot vaststelling van de partneralimentatie. Op de vrouw rust als verzoekende partij de verplichting om aan te tonen dat er in dit geval sprake moet zijn van een door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud. Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daar de gevolgtrekkingen uit maken die geraden worden geacht. Deze wettelijke verplichting wordt ten behoeve van partijen nog nader uitgewerkt in het van toepassing zijn procesreglement Alimentatie, en herhaald in de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling, waarin uiteen wordt gezet welke gegevens de rechtbank relevant acht voor de beoordeling van een verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage. Van de vrouw heeft de rechtbank echter geen enkele inzage ontvangen in haar huidige financiële situatie. Het is derhalve niet mogelijk om te beoordelen of en zo ja in welke mate zij thans in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Dit leidt ertoe dat het verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage zal worden afgewezen.
3.10.
Pensioen
3.10.1.
De vrouw verzoekt te verklaren voor recht dat partijen dienen over te gaan tot verevening van de pensioenaanspraken op grond van de Wet verevening pensioen bij scheiding (Wet VPS), alsmede de man te gelasten om uiterlijk vier weken voor de nader te bepalen zitting, documenten (onder andere de pensioenbrief) over te leggen waaruit blijkt bij wie en gedurende welke periode hij aanspraken op pensioen heeft opgebouwd, alsmede, in geval van pensioenopbouw in onderneming, de man te veroordelen om binnen veertien dagen nadat is vastgesteld welke aanspraken de vrouw aan pensioenverevening kan ontlenen, het daarmee gemoeide kapitaal af te storten onder een door de vrouw aan te wijzen professionele verzekeraar.
3.10.2.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in dit verzoek aangezien verevening reeds voort vloeit uit de wet en de man alle benodigde stukken zal overleggen. Het verzoek tot afstorting komt wat hem betreft pas na het huwelijk aan de orde, waarbij een deskundige zal moeten onderzoeken of afstorting mogelijk is.
3.10.3.
In artikel 6 van de huwelijksvoorwaarden zijn partijen overeengekomen dat indien het huwelijk van de echtgenoten door scheiding wordt ontbonden de door hen opgebouwde pensioenaanspraken verevend zullen worden conform het bepaalde in de artikelen 2 en 3 Wet VPS, zodat de vrouw geen belang heeft bij toewijzing van haar verzoek voor recht te verklaren dat partijen over dienen te gaan tot verevening in de zin van de wet.
3.10.4.
Anders dan toegezegd heeft de man geen nadere gegevens overgelegd met betrekking tot het door hem opgebouwde pensioen. Vast staat echter dat er op dit moment geen sprake (meer) is van een vennootschap waarin de man in overwegende mate zeggenschap heeft. Ongeacht eventueel opgebouwde pensioenaanspraken is afstorting van pensioen derhalve niet aan de orde, zodat het verzoek van de vrouw daartoe zal worden afgewezen.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
4. De beslissing
De rechtbank:
- stelt de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap met betrekking tot de woning CP als volgt vast:
-bepaalt dat ieder van partijen een eigen deskundige in Italië dient in te schakelen om de vrije verkoopwaarde van de woning CP te laten bepalen, waarbij uiterlijk op 1 december 2017 door deze deskundigen rapport uitgebracht dient te zijn;
-bepaalt dat beide partijen in de gelegenheid gesteld dienen te worden beide taxaties in persoon bij te wonen;
-bepaalt dat, indien de beide verrichtte taxaties niet leiden tot een waarde waarover partijen overeenstemming kunnen bereiken, de beide door partijen ingeschakelde deskundigen gezamenlijk voor 1 januari 2018 een derde deskundige dienen te benaderen die binnen een maand een voor partijen bindende taxatie verricht;
-bepaalt dat de man uiterlijk 1 maart 2018 aan de vrouw kenbaar dient te maken of hij in staat is de woning tegen de overeengekomen of bindend vastgestelde waarde geleverd te krijgen, zodanig de vrouw uiterlijk 1 mei 2018 ontslagen is uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldlening op deze woning en zij uiterlijk 1 mei 2018 de helft van de overwaarde heeft ontvangen, waarbij ieder partij gehouden is de helft van de kosten ter zake van de levering aan de man, waaronder de eventuele kosten van noodzakelijke vergunningen, te dragen;
-bepaalt dat indien de vrouw niet uit haar hoofdelijkheid kan worden ontslagen en zij haar aandeel in de overwaarde niet uiterlijk 1 mei 2018 heeft ontvangen of de man de woning niet toebedeeld wenst te krijgen, althans door zijn toedoen de gestelde termijn van 1 maart 2018 en 1 mei 2018 niet worden gehaald, de woning alsnog verkocht dient te worden;
-bepaalt dat partijen, indien de woning verkocht dient te worden, binnen twee weken na 1 maart 2018 dan wel 1 mei 2018 gezamenlijk opdracht tot verkoop verstrekken aan makelaar [naam 4] te Jesi tegen een door partijen overeen te komen vraagprijs;
-bepaalt dat, indien zij niet binnen twee weken na 1 maart 2018 dan wel 1 mei 2018 gezamenlijk opdracht hebben gegeven tot de verkoop, ieder van hen afzonderlijk
bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan makelaar [naam 4] te Jesi tot verkoop van de woning CP;
-bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt, welke prijs dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning;
-bepaalt dat als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de prijs waarvoor CP aan een derde verkocht wordt, deze zal worden bepaald door de makelaar op de wijze als in rechtsoverweging 3.7.4 hiervoor bepaald;
-bepaalt dat beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en de levering van de woning aan de koper;
- bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de taxateurs, de makelaar en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen, daaronder begrepen de kosten van eventuele voor de verkoop benodigde vergunningen;
- bepaalt dat de op de woning rustende gezamenlijke schulden bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
-bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen en betalen;
-verklaart de beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, mr. H.C. Hoogeveen en mr. P. de Geus rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.S. Kuijken op 11 oktober 2017.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..