Rb. Alkmaar, 09-06-2010, nr. 113147 / HA ZA 09-789
ECLI:NL:RBALK:2010:BM7163
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
09-06-2010
- Zaaknummer
113147 / HA ZA 09-789
- LJN
BM7163
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2010:BM7163, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 09‑06‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JA 2010/96
JIN 2010/564
Uitspraak 09‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Westfriese Flora. Legionellaramp. Verzekerde heeft verzekeraar bewust misleid door opgave van eigen rekeningnummer in plaats van rekeningnummer van de stichting. Dit levert een onrechtmatige daad op. De vordering is niet verjaard omdat verzekeraar niet eerder bekend was met het feit dat zij niet had betaald aan de stichting. Handelen van bestuurder van verzekerde levert ernstig verwijt op en maakt hem persoonlijk aansprakelijk; verzekerde en bestuurder zijn hoofdelijk aansprakelijk.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
DH/MK/JB
zaaknummer / rolnummer: 113147 / HA ZA 09-789
datum: 9 juni 2010
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERINGMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres bij dagvaarding van 18 augustus 2009,
advocaat mr. A. de Groot te Alkmaar,
tegen
1.[NAAM GEDAAGDE 1],
wonende te Heerhugowaard,
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[BEDRIJFSNAAM GEDAAGDE 2],
gevestigd te Alkmaar, kantoor houdend te Heerhugowaard,
gedaagden,
advocaat mr. G.A. de Wit te Alkmaar.
Eiseres wordt hierna Nationale-Nederlanden genoemd. Gedaagden worden tezamen (in enkelvoud) [gedaagden] en afzonderlijk [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2] genoemd.
1. De procedure
1.1.Nationale-Nederlanden
heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding en bij akte overlegging producties vijftien producties ingediend.
1.2.[gedaagden] heeft een conclusie van antwoord genomen.
1.3.Vervolgens hebben Nationale-Nederlanden en [gedaagden] achtereenvolgens een conclusie van repliek, met drie producties, en een conclusie van dupliek genomen.
1.4.De rechtbank heeft partijen gelegenheid geboden voor pleidooien. Deze hebben plaatsgevonden op 19 april 2010. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Nationale-Nederlanden heeft voorafgaand aan het pleidooi nog vijf producties en een akte vermeerdering eis in het geding gebracht.
1.5.Ten slotte is vonnis bepaald. De inhoud van al deze stukken geldt als hier ingelast.
2.De. feiten
2.1.[gedaagde 1] is enig bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde 2], een onderneming die zich bezighoudt met de handel in whirlpools.
2.2.Van 19 tot 28 februari 1999 is in Bovenkarspel de "66e Westfriese Flora" (hierna ook: de Flora) gehouden. [gedaagde 2] heeft daar een whirlpool geëxposeerd.
2.3.Een aantal bezoekers van de Flora is tijdens het bezoek daaraan besmet geraakt met de legionellabacterie.
2.4.[gedaagde 2] was ten tijde van de Flora verzekerd voor het risico van aansprakelijkheid bij Nationale-Nederlanden met een maximum verzekerde som van [euro] 453.780,22 (ƒ 1.000.000,-).
2.5.Op 21 oktober 2002 hebben [gedaagde 2] en Nationale-Nederlanden een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten, waarin het volgende is vermeld:
"Vaststellingsovereenkomst
De ondergetekenden
1.de
besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde 2] B.V., gevestigd te Alkmaar; van wie raadsman is mr J. van Rhijn, advocaat te Alkmaar, verder te noemen [gedaagde 1], enerzijds;
en
2.de
naamloze vennootschap Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. , gevestigd te 's- Gravenhage, bijgestaan door Mr W.J. Hengeveld, advocaat te Rotterdam, verder te noemen NN, anderzijds;
IN AANMERKING NEMENDE
- -
dat van 19 tot 28 februari 1999 in de veilinghallen van de Coöperatieve Nederlandse Bloemencentrale te Bovenkarspel de 66ste West Friese Flora heeft plaatsgevonden;
- -
dat een aantal bezoekers van deze tentoonstelling tijdens het bezoek daaraan besmet is geraakt met de bacterie Legionella pneumophilia;
- -
dat als gevolg van de Legionella-besmetting (ook wel veteranenziekte genoemd) een aantal dodelijke slachtoffers is gevallen, terwijl daarnaast een aantal personen ernstig en minder ernstig ziek zijn geworden als gevolg waarvan een aantal blijvend letsel hebben opgelopen;
- -
dat deze Legionella-besmetting heeft geleid tot de genoemde personenschade;
- -
dat in de rapporten van onderzoek die zijn uitgebracht door het RIVM te Zeist wordt aangegeven dat de besmettingsbron vermoedelijk heeft gelegen in een bubbelbad dat op de tentoonstelling door [gedaagde 1] werd geëxposeerd;
- -
dat [gedaagde 1] door de consumentenbond en een aantal gelaedeerden, c.q. hun nabestaanden aansprakelijk wordt gehouden voor de door hen geleden en nog te lijden (personen)schade;
- -
dat het hof te Amsterdam bij arrest van 4 januari 2001 gewezen tussen een aantal gelaedeerden van de Legionella-uitbraak en [gedaagde 1] voorshands heeft geoordeeld dat laatstgenoemde voorshands aansprakelijk is voor de uit de besmetting voortvloeiende personenschade;
- -
dat [gedaagde 1] van deze uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden, die op het moment van het tot stand komen van deze vaststellingsovereenkomst nog geen uitspraak heeft gedaan;
- -
dat [gedaagde 1] ten tijde van het evenement voor het risico van aansprakelijkheid door NN verzekerd werd gehouden op AVB-voorwaarden op een polis met nummer [nummer 1] met een maximum verzekerde som van EUR 453.780,22 (zegge vierhonderdrieenvijftigduizend zevenhonderdtachtig euro en tweeentwintig eurocent (NLG 1.000.000,00));
- -
dat [gedaagde 1] en NN onverminderd het beroep in cassatie termen aanwezig achten om hun rechten en verplichtingen uit hoofde van de aansprakelijkheidsverzekering thans nader te regelen;
- -
dat [gedaagde 1] en NN mede gezien de maatschappelijke functie van aansprakelijkheidsverzekering het wenselijk achten dat de maximum verzekerde som vermeerderd met de gekweekte rente wordt gestort op de rekening van een op te richten stichting met de naam Stichting Talpa te Winterswijk;
- -
dat [gedaagde 1] en NN door middel van deze overeenkomst tevens het tussen hen gerezen geschil terzake de al dan niet verschuldigdheid van kosten van rechtsbijstand en deskundigen wensen te regelen;
- -
dat [gedaagde 1] en NN termen aanwezig achten om hun geschillen terzake vermeld als volgt te regelen;
KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:
1.NN zal haar maximale verplichting onder de polis zijnde EUR 453.780,22 (zegge vierhonderdrieenvijftigduizend zevenhonderdtachtig euro en tweeëntwintig eurocent (NLG 1.000.000,00)) betalen naar de bankrekening van de Stichting Talpa.
2.Naast
de betaling van de in art.1 genoemde som betaalt NN een bedrag terzake van de wettelijke rente van het moment van de Legionella besmetting (1 maart 1999 tot de dag van betaling).
3.Voorts
vergoedt NN een bedrag groot [euro] 79.411,54 (zegge negenenzeventigduizend vierhonderdelf en vierenvijftig eurocent (NLG 175.000,00)) terzake van kosten van juridische bijstand en bijstand van deskundigen. Betaling van dit bedrag zal plaatsvinden door verrekening van het krachtens vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage van 13 februari 2002 betaalde bedrag groot [euro] 22.689,01 (zegge tweeëntwintigduizend zeshonderdnegenentachtig en een euro cent (NLG 50.000,00)) en de betaling van een bedrag groot [euro] 56.722,53 (zegge zesenvijftigduizend zevenhonderdtweeentwintig en drieënvijftig eurocent (NLG 125.000,00)) naar bankrekeningnummer [nummer 2] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Schenkeveld Loomans Advocaten te Alkmaar onder vermelding van het dossiernummer 41600.
4.NN
zal het door haar ingestelde hoger beroep van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage van 13 februari 2002 niet vervolgen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Aldus wordt het hoger beroep ingetrokken.
5.
[gedaagde 1] en NN zullen de tussen haar bij de rechtbank Alkmaar onder rolnummer 00/873 aanhangige vrijwaringprocedure royeren waarbij iedere partij de eigen kosten zal dragen.
6.
[gedaagde 1] verleent aan NN na uitvoering van de in de artikelen 1, 2 en 3 genoemde betalingen finale kwijting terzake van al haar rechten onder voormelde aansprakelijkheidsverzekering met nummer [nummer 1].
7.
[gedaagde 1] verklaart terzake voormeld niets meer van Nationale-Nederlanden te vorderen te hebben nadat de in de artikelen 1, 2 en 3 bedoelde betalingen door de Stichting Talpa te Langedijk en de Stichting Derdengelden Schenkeveld & Loomans zijn ontvangen.
8.Partijen
zullen derden niet ongevraagd informeren omtrent de inhoud en uitvoering van deze overeenkomst.
(...)"
2.6.Bij notariële akte van 22 oktober 2002 heeft [gedaagde 2] de stichting Stichting Talpa opgericht. Artikel 2 van deze akte luidt:
Artikel 2. Doel
"2.1.De
stichting heeft ten doel het - op basis van een door de stichting op te stellen, naar maatschappelijke normen aanvaardbare uitkeringsregeling - doen van uitkeringen aan personen die personenschade hebben geleden (of nog zullen lijden) als gevolg van de legionellabesmetting die in de periode van negentien tot achtentwintig februari negentienhonderd negenennegentig tijdens de West-Friese Flora in Hoogkarspel ("Slachtoffer(s)"), voor zover rechtens in voldoende mate komt vast te staan dat de Slachtoffers de besmetting hebben opgelopen door/tijdens hun verblijf op de West-Friese Flora in de hiervoor genoemde periode, en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.
2.2.De stichting zal haar doel onder meer verwezenlijken door:
a.het risicomijdend beheer van fondsen;
b.het vaststellen van een uitkeringsregeling;
c.het mede beoordelen van aanvragen van de Slachtoffers;
d.het vaststellen van de hoogte van het bedrag dat aan een Slachtoffer kan worden verstrekt, en
e.het doen van uitkeringen aan de Slachtoffers."
2.7.Bij brief van 23 oktober 2002 heeft mr. W.J. Hengeveld, de toenmalige advocaat van Nationale-Nederlanden, onder meer het volgende aan mr. J. van Rhijn, de toenmalige advocaat van [gedaagde 2], bericht:
"Hierbij bericht ik u dat ik de door uw cliënte ondertekende vaststellingsovereenkomst, de volmacht en de copieën van de paspoorten op 22 oktober jl. heb ontvangen. (...)
Zodra u mij het bankrekeningnummer van de Stichting heeft opgegeven zal ik cliënte verzoeken de hoofdsom en de alsdan verschuldigde wettelijke rente te voldoen."
2.8.Bij brief van 25 oktober 2002 heeft mr. Hengeveld onder meer het volgende aan mr. Van Rhijn bericht:
"Cliënte berichte mij heden dat het bedrag groot [euro] 79.411,54 op de in de vaststellingsovereenkomst aangegeven wijze is overgemaakt.
Geeft u mij zo spoedig mogelijk het bankrekeningnummer van de Stichting op?"
2.9.Op 30 oktober 2002 heeft Nationale-Nederlanden een bedrag van [euro] 577.724,11 overgemaakt naar rekeningnummer [nummer 3] ten name van Stichting Talpa, Noord-Scharwoude.
2.10.Bij brief van 4 november 2002 heeft mr. Hengeveld aan mr. Van Rhijn onder meer het volgende bericht:
"Het bedrag groot [euro] 577.724,11 is op 30 oktober jl. overgemaakt naar bankrekeningnummer [nummer 4] ten name van de Stichting Talpa te Noord-Scharwoude, overeenkomstig de aanwijzingen van de heer [gedaagde 1]."
2.11.Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 14 mei 2009 (gepubliceerd op Rechtspraak.nl onder LJ-Nummer BI3783) in de zaak tussen de Consumentenbond en Stichting Talpa heeft de voorzieningenrechter Stichting Talpa onder meer veroordeeld om - kort gezegd - op te geven hoeveel geld er voor de slachtoffers beschikbaar is. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter mr. B.A.I. Baks als bewindvoerder van Stichting Talpa benoemd.
2.12.Bij brief van 25 juni 2009 heeft ABN AMRO aan mr. Baks bericht dat rekeningnummer [nummer 3] "niet en te nimmer ten name van Stichting Talpa is geweest."
2.13.Bij brief van 17 juni 2009 heeft mr. Hengeveld aan mr. Baks bevestigd dat Nationale-Nederlanden en de Consumentenbond overeenstemming hebben bereikt over het volgende:
"1.Nationale
Nederlanden stelt een bedrag ter beschikking van [euro] 577.724,11, vermeerderd met bankrente vanaf 30 oktober 2002 tot de dag van betaling ('Betaling'), ten behoeve van alle personen die op de 66e Westfriese Flora met de legionellabacterie besmet zijn geraakt, waaronder uitdrukkelijk zijn begrepen ook die personen die zich in dit verband niet bij de door de Consumentenbond gestarte collectieve actie ex artikel 3:305a BW hebben aangesloten ('Slachtoffers').
2.Eventueel door de Slachtoffers gemaakte kosten als bedoeld in artikel 6:96 BW zijn in de Betaling begrepen;
3.Nationale-Nederlanden zal de kosten van rechtsbijstand van de Consumentenbond vanwege het kort geding met/over de Stichting Talpa te Winterswijk ('Stichting') tot een bedrag van [euro] 40.000,- (zegge: veertigduizend euro) (incl BTW) vergoeden, voor zover op redelijke gronden en tot een redelijk bedrag gemaakt;
4.Nationale-Nederlanden zal de kosten van bewindvoering van de Stichting vergoeden voor zover op redelijke gronden en tot een redelijk bedrag gemaakt."
2.14.Met instemming van het bestuur van - de inmiddels opgeheven - Stichting Talpa, heeft Nationale-Nederlanden aan Stichting Tegemoetkoming Legionellaslachtoffers een bedrag van [euro] 714.849,35 betaald, waarmee Nationale-Nederlanden aan haar betalingsverplichting uit voormelde vaststellingsovereenkomst heeft voldaan.
2.15Bij brief van 2 juli 2009 heeft (de advocaat van) Nationale-Nederlanden [gedaagden] gesommeerd om uiterlijk 4 juli 2009 vóór 12.00 uur een bedrag van [euro] 975.000,- over te doen maken op de derdengeldrekening van de advocaat van Nationale-Nederlanden.
3.Het geschil
3.1.Nationale-Nederlanden vordert na akte vermeerdering eis - kort weergegeven - hoofdelijke veroordeling van [gedaagden], uitvoerbaarbaar bij voorraad, tot:
- 1.
betaling van [euro] 799.168,04, te vermeerderen met de wettelijke rente over i) een bedrag van [euro] 577.724,11 vanaf 31 oktober 2002 tot de dag van betaling en ii) over [euro] 221.443,93 vanaf 5 juli 2009 tot de dag van betaling;
- 2.
betaling van [euro] 5.160,- aan buitengerechtelijke kosten, binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en bij niet-tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag van betaling;
- 3.
betaling van de werkelijke proceskosten en voor zover die kosten een bedrag van [euro] 56.326,39 overschrijden, nader te begroten en op te maken bij staat, binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en bij niet-tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag van betaling;
- 4.
betaling van de nakosten van [euro] 131,- zonder betekening, dan wel [euro] 199,- in het geval van betekening, binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en bij niet-tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag van betaling.
3.2.Nationale-Nederlanden heeft hieraan - kort weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde 1] heeft tegenover Nationale-Nederlanden onrechtmatig gehandeld doordat hij met listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels Nationale-Nederlanden heeft bewogen de voor Stichting Talpa bestemde gelden aan hem persoonlijk af te geven door zijn privé rekeningnummer aan (de advocaat van) Nationale-Nederlanden door te geven. Door die handelwijze diende Nationale-Nederlanden alsnog aan Stichting Talpa te betalen en was zij gehouden de kosten te vergoeden die de Consumentenbond en de bewindvoerder hebben gemaakt in verband met Stichting Talpa. Het handelen van [gedaagde 1] kan aan [gedaagde 2] worden toegerekend nu hij (mede) heeft gehandeld in zijn hoedanigheid van enig bestuurder van die vennootschap. Nationale-Nederlanden acht [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op grond van artikel 6.6 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de door Nationale-Nederlanden geleden schade. Daarnaast heeft Nationale-Nederlanden de vorderingen gegrond op onverschuldigde betaling. De schade bestaat uit [euro] 714.849,35 ([euro] 577.724,11 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 oktober 2002 tot en met 11 januari 2010), welk bedrag Nationale-Nederlanden op 11 januari 2010 alsnog aan Stichting Tegemoetkoming Legionellaslachtoffers heeft betaald, een bedrag van [euro] 39.745,32 aan kosten rechtsbijstand van de Consumentenbond inzake de procedure bij de voorzieningenrechter bij de rechtbank Zutphen, een bedrag van [euro] 42.054,32 en een bedrag van [euro] 2.515,12 aan kosten van de bewindvoering van Stichting Talpa.
Ten slotte stelt Nationale-Nederlanden dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt ten bedrage van [euro] 5.160,-.
3.3.[gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
- -
dat [gedaagde 1] namens [gedaagde 2] het rekeningnummer [nummer 3] heeft opgegeven aan Nationale-Nederlanden om de betaling te doen ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst;
- -
dat zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] over deze rekening kon beschikken;
- -
dat [gedaagde 1] Nationale-Nederlanden nimmer heeft geïnformeerd over het feit dat zij aan hem had betaald en niet aan Stichting Talpa en dat hij de ontvangen verzekeringsuitkering niet heeft overgemaakt op een rekening van Stichting Talpa noch heeft teruggeboekt naar Nationale-Nederlanden;
- -
dat Nationale-Nederlanden na het overmaken van de verzekeringsuitkering naar het door [gedaagde 1] opgegeven bankrekeningnummer meende dat zij had voldaan aan haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst.
verjaring
4.2.[gedaagden] heeft zich voor alles beroepen op verjaring van de vorderingen van Nationale-Nederlanden. De rechtbank zal dit meest verstrekkende verweer als eerste behandelen.
4.2.1.Volgens [gedaagden] moet Nationale-Nederlanden op of kort na 31 oktober 2002, toen de overboeking van het bedrag van [euro] 577.724,11 plaatsvond, bekend zijn geweest met de begunstigde van de bankrekening met nummer [nummer 3]. Uit de artikelen 3:309 en 3:310 BW volgt volgens [gedaagden] dat de vorderingen van Nationale-Nederlanden gebaseerd op onverschuldigde betaling respectievelijk onrechtmatige daad zijn verjaard. Na 31 oktober 2002 zijn immers ruim meer dan vijf jaren verstreken tot de dagvaarding op 18 augustus 2009.
4.2.2.Nationale-Nederlanden heeft aangevoerd dat zij eerst op of omstreeks 28 mei 2009 heeft moeten vaststellen dat het rekeningnummer waarop zij destijds de betaling heeft verricht niet op naam is gesteld van Stichting Talpa maar op naam van 'J. [gedaagde 1] inzake Talpa'.
4.2.3.Ingevolge artikel 3:305 BW, voor zover hier van belang, verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Volgens vaste jurisprudentie volgt uit de strekking van deze bepaling dat deze verjaringstermijn pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van deze schade in te stellen.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat in dit geval de verjaringstermijn pas is gaan lopen op het moment waarop Nationale-Nederlanden bekend raakte of moest zijn geraakt met de omstandigheid dat zij niet aan Stichting Talpa had betaald.
4.2.4.Naar het oordeel van de rechtbank mocht Nationale-Nederlanden er in de gegeven situatie - waarin achtereenvolgens de vaststellingsovereenkomst was gesloten, Stichting Talpa was opgericht, [gedaagde 1] namens [gedaagde 2] het rekeningnummer had opgegeven om de betaling aan Stichting Talpa te doen en deze betaling vervolgens was uitgevoerd - van uitgaan dat zij correct aan haar betalingsverplichting jegens Stichting Talpa had voldaan.
4.2.5.De stelling van [gedaagden] dat betaling aan Stichting Talpa te Noord-Scharwoude, terwijl de stichting statutair gevestigd was te Winterswijk, een aan Nationale-Nederlanden toe te schrijven fout is die meebrengt dat de verjaringstermijn op het moment van betaling begon te lopen, kan de rechtbank niet volgen. Niet alleen had Stichting Talpa een postadres te Noord-Scharwoude maar bovenal is het betaalde bedrag aangekomen op de door [gedaagde 1] opgegeven rekening.
4.2.6.Nu [gedaagden] zich op verjaring beroept, is het in beginsel aan hem feiten te stellen waaruit blijkt dat Nationale-Nederlanden al meer dan vijf jaren vóór het uitbrengen van de dagvaarding daadwerkelijk bekend was of moest zijn met de omstandigheid dat zij niet had betaald aan Stichting Talpa. Zulke feiten heeft [gedaagden] niet gesteld. De rechtbank kan ook niet uit andere gestelde of gebleken feiten afleiden dat Nationale-Nederlanden al meer dan vijf jaren vóór het uitbrengen van de dagvaarding bekend was of moest zijn met deze omstandigheid. Nationale Nederlanden heeft in dit verband onweersproken gesteld dat het rekeningnummer waarnaar het geld is overgemaakt voldeed aan de zogeheten "11 proef" en zij om die reden geen reden had te twijfelen aan de juiste uitvoering van haar betalingsopdracht.
De rechtbank moet dan ook concluderen dat er geen grond is om aan te nemen dat Nationale-Nederlanden eerder dan zij heeft gesteld - dat wil zeggen kort na het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 14 mei 2009 - bekend was of had moeten zijn met het feit dat zij niet had betaald aan Stichting Talpa. Dit betekent dat er evenmin grond is om te oordelen dat de rechtsvordering gebaseerd op een onrechtmatige daad van [gedaagden] is verjaard.
Om dezelfde reden is er geen grond om te oordelen, hoewel dit gezien de overwegingen hierna niet van belang is, dat de rechtsvordering gebaseerd op onverschuldigde betaling is verjaard.
de vaststellingsovereenkomst en andere afspraken
4.3.[gedaagden] heeft gesteld dat ook andere afspraken zijn gemaakt dan die zijn vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst. Deze afspraken zouden zien op het 'parkeren' van de verzekeringsuitkering in afwachting van de uitkomst van diverse procedures en de mogelijkheid de verzekeringsuitkering ook aan te wenden voor de kosten van deze procedures, zo heeft de rechtbank begrepen. Deze afspraken zijn volgens [gedaagde 1] vóór de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst gemaakt, tijdens een overleg tussen Nationale-Nederlanden, [gedaagden] en hun advocaten in het brugrestaurant over de A4.
4.3.1.De rechtbank stelt vast dat de door [gedaagden] bedoelde afspraken niet zijn vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst. Verder stelt de rechtbank vast dat [gedaagde 1] de vaststellingsovereenkomst zonder voorbehoud heeft getekend. Ook heeft [gedaagde 1] namens [gedaagde 2] een volmacht ondertekend voor de oprichting van Stichting Talpa. Tegenover de ondertekende vaststellingsovereenkomst en de ondertekende volmacht staat slechts de niet onderbouwde verklaring van [gedaagde 1] dat er ook andere afspraken zouden zijn gemaakt. [gedaagde 1] heeft (de inhoud van) deze afspraken niet duidelijk omschreven. Tegelijkertijd is bij het pleidooi uit zijn verklaringen gebleken dat hij zich ervan bewust was dat de verzekeringsuitkering - anders dan afgesproken - nimmer op een rekening van Stichting Talpa terecht is gekomen. De rechtbank neemt daarom aan dat er geen andere - bindende - afspraken tussen Nationale-Nederlanden en [gedaagde 2] zijn gemaakt dan die zijn vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst. [gedaagden] heeft onvoldoende gesteld om te worden toegelaten alsnog bewijs te leveren van het bestaan van andere, van de vaststellingsovereenkomst afwijkende afspraken.
onrechtmatige daad
4.4.[gedaagde 1] heeft bewust een bankrekeningnummer aan Nationale-Nederlanden opgegeven dat op zijn naam stond en niet op naam van Stichting Talpa. Verder heeft hij Nationale-Nederlanden nimmer geïnformeerd over het feit dat zij aan hem en niet aan Stichting Talpa had betaald. De verzekeringsuitkering heeft hij niet overgemaakt naar Stichting Talpa en evenmin teruggeven aan Nationale-Nederlanden. Deze handelwijze moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als bewuste misleiding en als onrechtmatig. Nu de vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen Nationale-Nederlanden en [gedaagde 2] gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde 2] het bankrekeningnummer heeft doorgegeven. Aldus heeft [gedaagde 2] onrechtmatig gehandeld en is zij aansprakelijk voor de schade die Nationale-Nederlanden daardoor heeft geleden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de handelwijze van [gedaagde 1] hem ook persoonlijk kan worden toegerekend. Zijn handelen beschouwt de rechtbank dermate onzorgvuldig dat het een ernstig verwijt oplevert op grond waarvan hij persoonlijk aansprakelijk is jegens Nationale-Nederlanden voor de door haar als gevolg van zijn handelwijze geleden schade. Dat verwijt wordt versterkt doordat [gedaagde 1] bij pleidooi desgevraagd heeft verklaard dat de voor slachtoffers van de legionellabacterie bestemde verzekeringsuitkering is aangewend voor kosten van [gedaagden] (zoals kosten van door [gedaagde 2] gevoerde procedures, onderzoekskosten en "eigen uren") en dat hij aldus heeft nagelaten de verzekeringsuitkering door te geleiden naar een rekening van Stichting Talpa.
De rechtbank concludeert dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk is voor de door Nationale-Nederlanden geleden schade.
de schade
4.5.De schade bestaande uit het verlies van de door Nationale-Nederlanden betaalde verzekeringsuitkering van [euro] 577.724,11, is een direct gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden] Deze schade en de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van betaling dient [gedaagden] dan ook te vergoeden.
4.5.1.De kosten voor rechtsbijstand van de Consumentenbond en de kosten van de bewindvoerder van Stichting Talpa staan echter in een te ver verwijderd verband tot het onrechtmatig handelen van [gedaagden] Deze kosten vloeien voort uit de handelwijze van Stichting Talpa, die de Consumentenbond heeft gebracht tot het voeren van een kort geding tegen die stichting en de voorzieningenrechter vervolgens tot het benoemen van een bewindvoerder. Deze kosten kunnen, anders dan Nationale-Nederlanden heeft gesteld, dan ook niet worden toegerekend aan het onrechtmatig handelen van [gedaagden]
4.5.2.De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten bestaan volgens Nationale-Nederlanden uit interne kosten en onderzoekskosten die zij heeft moeten maken. Nationale-Nederlanden heeft echter nagelaten, na de betwisting van deze kosten door [gedaagden], voldoende werkzaamheden te benoemen die vergoeding ervan kunnen rechtvaardigen. Zij heeft ook onvoldoende gesteld om toegelaten te worden tot nadere bewijslevering van deze kosten. De rechtbank wijst de gevorderde vergoeding van deze kosten daarom af.
4.5.3.[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten, zoals Nationale-Nederlanden heeft gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding nu het voeren van verweer in een procedure op zichzelf niet onrechtmatig is, ook niet als deze wordt verloren. Een bijzondere omstandigheid om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken, is de rechtbank niet gebleken. De kosten van rechtsbijstand van Nationale-Nederlanden worden dan ook begroot volgens het daarvoor gebruikelijke liquidatietarief. De gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure voor de vaststelling van de werkelijk gemaakte proceskosten wijst de rechtbank dus ook af.
4.5.4.De proceskosten aan de zijde van Nationale-Nederlanden heeft de rechtbank tot op heden begroot op [euro] 4.938,- voor vast recht, [euro] 85,98 voor kosten dagvaarding, [euro] 10.320,- (4 punten, [euro] 2.580,- per punt) voor salaris advocaat en [euro] 4141,41 voor beslagkosten (met inbegrip van het vast recht ad [euro] 102,-), in totaal [euro] 19.485,39.
4.5.5.De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment al kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen zoals hierna is vermeld onder de beslissing. Ook de gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten wijst de rechtbank toe zoals hierna is vermeld onder de beslissing.
4.De beoordeling
de betaling op rekening [nummer 3]
4.1.De rechtbank dient allereerst vast te stellen hoe in 2002 de gang van zaken is geweest rond de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst, in het bijzonder de wijze waarop Nationale-Nederlanden het overeengekomen bedrag betaalbaar heeft gesteld.
4.1.1.Zowel bij dagvaarding als bij conclusie van repliek heeft Nationale-Nederlanden gemotiveerd en onderbouwd (zie de producties 6 en 12 bij akte overlegging producties) gesteld dat [gedaagde 1] het rekeningnummer [nummer 3] heeft doorgegeven aan de advocaat van Nationale-Nederlanden in het kader van de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst tussen Nationale-Nederlanden en [gedaagde 2]. Nationale-Nederlanden heeft er bij conclusie van repliek op gewezen dat deze rekening op naam staat van "J. [gedaagde 1] inzake Talpa" en dat deze rekening eerst op 29 oktober 2002 is geopend.
Bij conclusie van dupliek heeft [gedaagden] dit laatste niet specifiek weersproken maar slechts aangegeven dat de conclusie van repliek geen aanleiding geeft tot een andere reactie dan reeds in de conclusie van antwoord is vermeld. Hierin had [gedaagden] zonder concrete onderbouwing betwist dat [gedaagde 1] het betreffende rekeningnummer aan (de advocaat van) Nationale-Nederlanden heeft opgegeven. Daarbij had hij aangevoerd dat als [gedaagde 1] het rekeningnummer wel heeft opgegeven, het diende ter vervanging van de bankrekening van de stichting derdengelden van Schenkeveld advocaten.
4.1.2.Bij het pleidooi heeft [gedaagde 1] ontkend dat hij bedoeld rekeningnummer heeft doorgegeven en verklaard dat de bank mogelijk degene is geweest die het nummer heeft opgegeven. Deze stelling heeft hij niet onderbouwd; er is geen feitelijk aanknopingspunt voor die stelling aangedragen. Uit de brieven van 23 en 25 oktober 2002 (zie hiervoor onder 2.7 en 2.8) blijkt echter dat de advocaat van Nationale-Nederlanden aan de toenmalig advocaat van [gedaagde 2] heeft verzocht het rekeningnummer van Stichting Talpa door te geven in het kader van de uitvoering van de tussen Nationale-Nederlanden en [gedaagde 2] gesloten vaststellingsovereenkomst. Uit de brief van 4 november 2002 (zie hiervoor onder 2.9) blijkt dat het tussen Nationale-Nederlanden en [gedaagde 2] overeengekomen bedrag conform de aanwijzingen van [gedaagde 1] is overgemaakt naar bedoeld rekeningnummer. Ter zitting is namens Nationale-Nederlanden voorgelezen uit een brief van 5 november 2002 van de toenmalige advocaat van [gedaagde 2] aan de advocaat van Nationale-Nederlanden waarin staat dat de brief van 4 november 2002 zal worden doorgeleid aan [gedaagde 1].
[gedaagden] heeft de inhoud van deze brieven niet weersproken.
4.1.3.Bij het pleidooi heeft Nationale-Nederlanden gewezen op het door mr. Baks, destijds bewindvoerder van Stichting Talpa, ingediende verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag, waarin onder meer is vermeld:
"Wel heeft de bewindvoerder vastgesteld dat een bedrag van [euro] 453.780,11 op 27 december 2002 is gestort bij de DSB Bank te Wognum ten name van verweerder, de heer J.J. [gedaagde 1] met de bepaling "dat de maandelijks verschuldigde rente zal worden geboekt op de tegenrekening, [nummer 5]", eveneens op naam van de genoemde J.J. [gedaagde 1]. Bij zijn onderzoek is de bewindvoerder voorts gebleken dat het feitelijk de heer J.J. [gedaagde 1] is die het beleid binnen Talpa bepaalt en de regie voert en heeft gevoerd."
[gedaagde 1] heeft bij het pleidooi verklaard dat het geld op 27 december 2002 naar een rekening bij de DSB-bank is overgemaakt omdat hij bang was dat er beslag op zou worden gelegd.
4.1.4.Het voorgaande overziend concludeert de rechtbank dat tegenover de onderbouwde stellingen van Nationale-Nederlanden slechts niet onderbouwde betwistingen van [gedaagde 1] staan en uiteenlopende, evenmin onderbouwde verklaringen voor de gang van zaken rond de betaling door Nationale-Nederlanden na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst in 2002. Voor de verdere beoordeling van de zaak neemt de rechtbank daarom als onvoldoende weersproken vaststaand aan:
5.De. beslissing
De rechtbank
5.1.veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan Nationale-Nederlanden te betalen een bedrag van [euro] 577.724,11 (zegge: vijfhonderdzevenenzeventigduizend zevenhonderdvierentwintig euro en elf cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2002 tot de dag van betaling;
5.2.veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van Nationale-Nederlanden begroot op een bedrag van [euro] 19.485,39 (zegge negentienduizend vierhonderdvijfentachtig euro en negenendertig cent), te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis indien de betaling niet tijdig plaatsvindt;
5.3.veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op [euro] 131,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met [euro] 68,- voor salaris advocaat indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten tot de dag der voldoening;
5.4.wijst af het meer of anders gevorderde;
5.5.verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. Blokland, M. Kraefft en D.D.M. Hazeu en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2010.