type: MHcoll:
Rb. Midden-Nederland, 20-11-2013, nr. C-16-319513 - FA RK 12-787
ECLI:NL:RBMNE:2013:5826
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
20-11-2013
- Zaaknummer
C-16-319513 - FA RK 12-787
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2013:5826, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 20‑11‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2015:1954, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap; wagonstelsel; in Macedonië opengevallen nalatenschap valt niet in gemeenschap van goederen; geen onverkorte toepassing van artikel 1:94 lid 1 (thans lid 2) BW. Het Macedonische recht hanteert als uitgangspunt dat erfrechtelijke verkrijgingen tot het privé vermogen van de verkrijgende echtgenoot behoren. Het Macedonische wettelijke stelsel bevat in feite een wettelijke uitsluitingsclausule. Onverkorte toepassing van artikel 1:94 lid 1 BW (thans lid 2) zou de verwachtingen die de erflater vanwege het Macedonische goederenrecht ten aanzien van de gevolgen van de erfopvolging mocht hebben, tekort doen en moet daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden geacht. Het zou bovendien strijdig zijn met de ratio van dit artikel dat de feitelijke situatie van uitsluiting (die naar Nederlands recht niet anders tot stand kan worden gebracht dan door middel van een testament, de wil van een erflater) immers juist beoogt te eerbiedigen.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/319513 / FA RK 12-787
Beschikking van 20 november 2013
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. drs. H.G.J. Ligtenberg,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.L. Muller (voorheen mr. C.A.H. Boom).
1. Verdere verloop van de procedure
1.1.
Op 8 februari 2012 en op 21 november 2012 heeft de rechtbank eerdere beschikkingen gegeven tussen partijen. Voor het verloop van de procedure tot 21 november 2012 wordt verwezen naar laatstgenoemde beschikking.
1.2.
Bij de rechtbank zijn vervolgens nog de volgende stukken binnen gekomen:
- -
het f-formulier van 12 december 2012 van de zijde van de man;
- -
het f-formulier van 18 december 2012 van de zijde van de vrouw;
- -
de brief van 28 december 2012 met producties van de zijde van de man;
- -
de brief van 27 februari 2013 met producties van de zijde van de vrouw;
- -
de brief van 8 mei 2013 van de zijde van de man.
2. Vaststaande feiten
Hiervoor verwijst de rechtbank naar de op 8 februari 2012 en 21 november 2012 gegeven beschikkingen.
3. Beoordeling van het verzochte
3.1.
Bij beschikking van 21 november 2012 (hierna: de tussenbeschikking) is de zaak aangehouden in afwachting van nadere berichten van partijen zoals omschreven onder rechtsoverweging 3.5.
3.2.
Partijen hebben de rechtbank bericht dat zij geen overeenstemming hebben bereikt, zodat op basis van de door partijen ingediende stukken en ingenomen standpunten zal worden beslist. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht over het Macedonische huwelijksvermogensrecht voor zover dat in onderhavige zaak aan de orde is.
3.3.
Zoals reeds overwogen in de tussenbeschikking is op grond van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 1978 (hierna: het verdrag) vanaf 8 juni 2007 tot september 2008 het Macedonische recht van toepassing geweest op het huwelijksvermogensregime. Op het moment dat partijen zich in Nederland hebben gevestigd in september 2008, is op grond van artikel 7 lid 2 onder 3 juncto artikel 8 van het verdrag het zogeheten “wagonstelsel” in werking getreden en vanaf dan is het Nederlandse recht van toepassing.
3.4.
Het Macedonische recht kent blijkens artikel 67 van de Eigendomswet als wettelijk stelsel een gemeenschap van staande het huwelijk verworven goederen.
Hetgeen de echtgenoten vóór het huwelijk hebben verkregen en hetgeen de echtgenoten tijdens het huwelijk kosteloos hebben verkregen (door erfenis, schenking of testament) blijft op grond van artikel 68 van de Eigendomswet privé vermogen van de echtgenoten.
3.5.
Het Nederlands recht kent als wettelijk huwelijksgoederenstelsel de algehele gemeenschap van goederen. Gesteld noch gebleken is dat de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden een daarvan afwijkend huwelijksgoederenregime zijn overeengekomen, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat er tussen partijen sinds september 2008 sprake is van een gemeenschap van goederen. Deze gemeenschap dient ingevolge artikel 1:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in beginsel bij helfte tussen partijen te worden verdeeld.
3.6.
Het “wagonstelsel” van het verdrag houdt in dat de wijziging van het huwelijksvermogensregime slechts gevolg heeft voor de toekomst. De algehele gemeenschap van goederen omvat daarom slechts de activa die zijn verworven en de schulden die zijn aangegaan na de datum waarop partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland vestigden. Op hetgeen ieder van de partijen voordien heeft verworven, en de voordien aangegane schulden, blijft het Macedonische huwelijksvermogensregime van toepassing.
3.7.
Partijen hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd:
- a.
schuld bij DSB bank nummer [nummer]
- b.
schuld ANWB VISA rekeningnummer [nummer]
- c.
schuld ICS nummer[nummer]
- d.
schuld Comfortcard nummer [nummer]
- e.
Renault Espace
- f.
onroerend goed in Macedonië:
1. winkelruimte aan [vestigingsplaats] (nummer[nummer])
2. flatwoning aan [adres] (nummer [nummer])
3. garage behorende bij flatwoning (nummer[nummer])
4. winkelruimte aan [adres] (nummer [nummer])
5. vakantiewoning te [woonplaats 2]
ad a tot en met d. DSB bank nummer [nummer], ANWB VISA rekeningnummer [nummer], ICS nummer[nummer], Comfortcard nummer [nummer]
3.8.
Nu de man stelt dat de schulden zijn aangegaan in november 2008, hetgeen de vrouw heeft erkend, is het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing op deze vermogensbestanddelen. Op grond van artikel 1:94 BW behoren de schulden tot de gemeenschap van goederen.
3.9.
Uit de stukken blijkt dat de hoogte van de schulden per peildatum 21 februari 2012 respectievelijk € 2.639,68, € 1.342,25, € 1.824,84 en € 2.512,37 bedraagt. Een verdeling van de schulden – zoals door de man voorgesteld – is wettelijk gezien niet mogelijk. Op grond van de wet zijn partijen in hun onderlinge verhouding bij helfte draagplichtig voor aflossing van de op de peildatum nog aanwezige schuldenlast. Voor zover een van partijen de volledige schuld aflost, heeft die partij op grond van de wet een intern regresrecht op de andere partij voor de helft van de door hem/haar betaalde bedragen.
Nu het voorgaande voortvloeit uit de wet, hebben partijen bij een beslissing daarover geen belang.
ad e. Renault Espace
3.10.
De vrouw stelt dat de man met de schuld bij de DSB-bank een Renault Espace heeft aangeschaft en dat deze auto per peildatum 21 februari 2012 nog tot de gemeenschap van goederen behoorde. De waarde van deze auto dient derhalve in de verdeling te worden betrokken en de vrouw maakt aanspraak op de helft van de waarde van de auto per peildatum. De man voert aan dat hij het restantbedrag na afschrijving van de Renault Espace steeds verrekend heeft geacht met de Fiat Punto die hij tijdens het huwelijk aan de vrouw heeft geschonken.
3.11.
Zoals reeds overwogen onder 3.4 staat vast dat de schuld bij de DSB-bank, waarmee de Renault Espace is aangeschaft, is aangegaan in november 2008. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de auto is verkregen in of na november 2008, zodat Nederlands huwelijksvermogensrecht van toepassing is ten aanzien van dit vermogensbestanddeel. De man heeft niet weersproken dat de Renault Espace op de peildatum nog aanwezig was, zodat de auto tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort en in de verdeling dient te worden betrokken. Het standpunt van de man “dat hij het restantbedrag na afschrijving van de Renault Espace steeds verrekend heeft geacht met de Fiat Punto” maakt dit niet anders. Daarbij komt dat de Fiat Punto niet als te verdelen vermogensbestanddeel is opgevoerd.
De rechtbank begrijpt de stelling van de vrouw aldus dat de auto aan de man kan worden toebedeeld tegen vergoeding van de helft van de waarde aan haar. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
ad f. onroerend goed in Macedonië
3.12.
De man voert aan dat de vrouw in oktober 2010 onroerend goed van haar vader heeft geërfd, dat is gelegen in Macedonië. Het betreft:
1. de winkelruimte aan [vestigingsplaats] (nummer[nummer]) kadastrale inschrijving eigendom vrouw per 19 maart 2003;
2. de flatwoning aan [adres] (nummer [nummer]) kadastrale inschrijving ongedeeld mede-eigendom vrouw per 12 januari 2012;
3. de garage behorende bij flatwoning (nummer[nummer]) kadastrale inschrijving eigendom vrouw per 12 januari 2012;
4. de winkelruimte aan [adres] (nummer [nummer]) kadastrale inschrijving eigendom vrouw per 12 januari 2012;
5. de vakantiewoning te [woonplaats 2] geen kadastrale inschrijving, ongedeeld mede-eigendom per november 2008.
3.13.
De man stelt allereerst dat het onroerend goed genoemd onder 1 tot en met 5 uiterlijk per oktober 2008 deel is gaan uitmaken van de huwelijksgemeenschap nu vanaf september 2008 Nederlands recht van toepassing is. Mocht dit niet worden gevolgd, dan zou volgens de man moeten gelden dat de vermogensbestanddelen die na deze datum aan de vrouw zijn toegevallen deel uitmaken van de huwelijksgoederengemeenschap, zodat alleen het onder 1 genoemde onroerend goed geen deel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap. De man betwist de hierna weer te geven stelling van de vrouw dat artikel 1:94 BW in deze zaak niet zou moeten worden toegepast.
3.14.
De vrouw stelt ten aanzien van het onroerend goed onder 1 dat dit door haar is verkregen vóór het huwelijk, zodat geen sprake is van gezamenlijk vermogen. Ten aanzien van het onroerend goed onder 2 tot en met 5 stelt de vrouw dat dit behoort tot de nalatenschap van haar vader die in oktober 2010 is overleden. Zij is samen met haar broer erfgenaam. Volgens de vrouw maakt dit geërfde onroerend goed geen deel uit van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw voert hiertoe aan dat artikel 1:94 BW hier niet van toepassing is, nu het Macedonische recht niet de eis kent dat een erflater bij testament moet bepalen dat de nalatenschap niet in de gemeenschap van goederen valt. Naar Macedonisch recht valt iedere nalatenschap buiten de huwelijksgemeenschap. Artikel 1:94 BW ziet volgens de vrouw slechts op opengevallen nalatenschappen van Nederlandse ingezetenen, zodat toepassing daarvan binnen een rechtssfeer waarin het Nederlandse stelsel onbekend is als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt. Haar vader mocht er op vertrouwen dat goederen van zijn nalatenschap gezien het in Macedonië geldende huwelijksvermogensrecht niet zouden vallen in enige huwelijksgoederengemeenschap.
3.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van het onroerend goed genoemd onder 1 staat tussen partijen vast en blijkt eveneens uit de door de man en de vrouw overgelegde beëdigde vertaling van het “Eigendomsbewijs nummer[nummer] afschrift” van het agentschap voor kadaster van onroerend goed van de Republiek Macedonië, dat het onroerend goed kadastraal is geregistreerd op 19 maart 2003. Hieruit leidt de rechtbank af dat de vrouw dit onroerend goed heeft verkregen op 19 maart 2003 of in elk geval vóór de huwelijkssluiting van partijen in juni 2007 en vóór het moment dat partijen zich in Nederland hebben gevestigd in september 2008, zodat het Macedonische huwelijksvermogensrecht van toepassing is op dit vermogensbestanddeel. Nu dit onroerend goed is verkregen vóór het huwelijk van partijen, maakt dit naar Macedonisch recht geen deel uit van de te verdelen gemeenschap.
3.16.
Ten aanzien van het onroerend goed genoemd onder 2 tot en met 5 zijn partijen het erover eens dat dit behoort tot de nalatenschap van de vader van de vrouw. Nu deze nalatenschap is verkregen in 2010, is Nederlands huwelijksvermogensrecht van toepassing. Artikel 1:94 lid 1 BW (thans lid 2) bepaalt, voor zover hier van belang, dat de gemeenschap wat haar baten betreft alle tegenwoordige en toekomstige goederen van de echtgenoten omvat, met uitzondering van goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen. In dit geval heeft de erflater (de vader van de vrouw) niet bij testament bepaald dat de door de vrouw te erven goederen niet in de gemeenschap vallen. Onverkorte toepassing van artikel 1:94 lid 1 BW leidt dus tot de conclusie dat de verkrijging uit de nalatenschap gemeenschappelijk is geworden.
3.17.
Artikel 1:94 lid 1 BW bevat echter twee componenten; dat van de boedelmenging en dat van de uitzondering die daarop op grond van het erfrecht wordt gemaakt. De erflater kan op grond van artikel 1:94 lid 1 BW immers verhinderen dat de te erven goederen in de gemeenschap vallen. Hiervoor zal hij een testament moeten laten opmaken dat een uitsluitingsclausule bevat. Deze regeling is uitzonderlijk: de meeste buitenlandse rechtsstelsels hanteren als uitgangspunt dat erfrechtelijke verkrijgingen tot het privé vermogen van de verkrijgende echtgenoot behoren. Zo ook het Macedonische recht, op grond waarvan goederen die door erfopvolging zijn verkregen blijkens artikel 68 van de Eigendomswet niet in een huwelijksgoederengemeenschap vallen. In feite bevat dit artikel, net als dat van veel andere buitenlandse rechtsstelsels, een wettelijke uitsluitingclausule. Als een buitenlandse erflater afkomstig uit de desbetreffende landen al een testament heeft, zal hierin daarom geen uitsluitingclausule als bedoeld in artikel 1:94 lid 1 BW te vinden zijn. De vraag is of het ontbreken van een testament met uitsluitingsclausule zou moeten betekenen dat de middels erfopvolging verkregen goederen in de gemeenschap van goederen vallen. De rechtbank beantwoordt deze vraag in dit geval ontkennend. De ratio van artikel 1:94 lid 1 BW is dat goederen die middels erfopvolging zijn verkregen en waarbij door de erflater is bepaald dat deze niet in de gemeenschap vallen, privé eigendom van de ervende echtgenoot blijven. In dit geval was er voor de vader van de vrouw, de erflater, geen noodzaak dit testamentair te bepalen omdat het Macedonische wettelijke stelsel al in een dergelijke uitsluiting voorzag. De vader van de vrouw mocht er daarom op vertrouwen dat de goederen die zijn dochter, de vrouw, van hem zou erven, buiten de gemeenschap van goederen zouden vallen waarin zij was gehuwd. Dat dit anders zou zijn, heeft de man niet, of in ieder geval niet voldoende gemotiveerd, gesteld.
3.18.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door onverkorte toepassing van artikel 1:94 lid 1 BW de verwachtingen die de erflater, de vader van de vrouw, vanwege het Macedonische goederenrecht ten aanzien van de gevolgen van de erfopvolging mocht hebben, tekort zouden worden gedaan. Onverkorte toepassing van artikel 1:94 lid 1 BW moet daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden geacht. Het zou bovendien strijdig zijn met de ratio van dit artikel, dat zoals reeds overwogen de feitelijke situatie van uitsluiting (die naar Nederlands recht niet anders tot stand kan worden gebracht dan door middel van een testament, de wil van een erflater) immers juist beoogt te eerbiedigen. De stelling van de man dat de vrouw al lange tijd in Nederland woont en gebruik maakt van de hier aanwezige sociale voorzieningen, doet aan het voorgaande niets af. Dat de vrouw ook had kunnen opteren voor het laten opmaken van huwelijkse voorwaarden, doet dat evenmin. Anders dan de man met deze laatste stelling lijkt te betogen, gaat het niet om wat de vrouw had kunnen doen, maar om wat de erflater, haar vader, op grond van de voor hem geldende erfrechtelijke regels mocht verwachten.
3.19.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het onroerend goed dat de vrouw via erfopvolging heeft gekregen, niet in de gemeenschap van goederen valt en daarom niet voor verdeling in aanmerking komt.
3.20.
Nu partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten tussen hen te compenseren zoals hierna vermeld.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1.
deelt in het kader van de verdeling van de huwlijksgoederengemeenschap van partijen de Renault Espace toe aan de man onder vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw;
4.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af;
4.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat zij ieder hun eigen proceskosten moeten betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.F. Hermans, rechter, bijgestaan door mr. M.H. Lamers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2013.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑11‑2013