Bevrijdende verweren
Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/284:284 Vastaan van de grondslag van de vordering
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/284
284 Vastaan van de grondslag van de vordering
Documentgegevens:
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691514:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie nr. 93.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Onderscheid kan worden gemaakt tussen bevrijdende verweren waarbij de grondslag van de vordering moet komen vast te staan voordat een beoordeling van het bevrijdende verweer plaats vindt en bevrijdende verweren waarbij dat niet noodzakelijk is. Bij bevrijdende verweren waarbij niet nodig is dat de feitelijke grondslag komt vast te staan, kan de rechter een sprongbeslissing nemen;1 in beginsel heeft de rechter de bevoegdheid een sprongbeslissing te nemen behoudens contra-indicaties.
Bij enkele (al of niet subsidiair gevoerde) bevrijdende verweren zal de rechter eerst de vordering van eiser in samenhang met het grondslagverweer van verweerder moeten beoordelen en zal hij niet bij honorering van het bevrijdend verweer de vordering (al of niet gedeeltelijk) direct mogen afwijzen. Het nemen van een sprongbeslissing is in die gevallen niet mogelijk. Pas na vaststelling van de grondslag van de vordering wordt het bevrijdend verweer beoordeeld.
Zo moet de grondslag van de vordering vaststaan indien verweerder aansprakelijk wordt gesteld wegens een normschending en het verweer van verweerder betrekking heeft op de omvang van de schadevergoeding. Komt vast te staan dat verweerder een norm heeft geschonden, is verweerder aansprakelijk en staat de schadeplichtigheid vast, dan heeft eiser in principe aanspraak op volledige vergoeding van de werkelijk geleden schade. Naar aanleiding van door verweerder aangevoerde bevrijdende verweren kan de omvang van de schadevergoeding nader worden bepaald door een beroep op toerekening naar redelijkheid (art. 6:98 BW), eigen schuld van de benadeelde (art. 6:101 BW), voordeelstoerekening (art. 6:100 BW) en matiging (art. 6:109 BW). Een beroep op een exoneratieclausule zou ook bij deze bevrijdende verweren kunnen worden ondergebracht, zij het dat op het bevrijdend verweer waarbij een beroep op een exoneratieclausule wordt gedaan de wederpartij in de regel zal proberen deze clausule onderuit te halen door een beroep op een contra-bevrijdend verweer in de beoordeling te betrekken. Het verweer zal daarom hoofdzakelijk behandeld worden in nr. 317.