Hof 's-Gravenhage, 30-09-2008, nr. 105.003.441/01 , 02/1768 (oud)
ECLI:NL:GHSGR:2008:BG3997
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
30-09-2008
- Zaaknummer
105.003.441/01 , 02/1768 (oud)
- LJN
BG3997
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2008:BG3997, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 30‑09‑2008; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BN8061, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BN8061
Uitspraak 30‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Schade door overstroming.
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.003.441/01
Rolnummer (oud) : 05/1047
Rolnummer rechtbank : 02/1768
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 30 september 2008
inzake
de maatschap [naam],
gevestigd te Bleiswijk (gemeente Lansingerland),
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te 's-Gravenhage,
tegen
HET HOOGHEEMRAADSCHAP VAN SCHIELAND EN DE KRIMPENERWAARD (als rechtsopvolgster van het Hoogheemraadschap van Schieland),
zetelende te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: het Hoogheemraadschap,
advocaat: mr P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te 's-Gravenhage.
Het vervolg van het geding
Bij arrest van 29 maart 2007 heeft het hof [appellante] toegelaten tot bewijs. [appellante] heeft daarop drie getuigen doen horen en het Hoogheemraadschap één. Vervolgens hebben partijen elk een memorie na enquête genomen. Daarna hebben partijen elk nog een akte genomen. Ten slotte hebben partijen hun dossiers overgelegd en wederom arrest gevraagd.
Verdere beoordeling
- 1.
Het hof blijft bij hetgeen het in voormeld arrest heeft overwogen en beslist. In dat arrest heeft het hof [appellante] toegelaten te bewijzen:
- a.
dat de het dichtst bij de Rotte gelegen duiker onder de A 12 op 19 september 2001 geheel of grotendeels verstopt was;
- b.
dat het Hoogheemraadschap op eerdere klachten van [appellante] geen actie heeft ondernomen;
- c.
dat zij daardoor schade heeft geleden bij het door haar aldaar geëxploiteerde akkerbouwbedrijf.
[appellante] heeft haar maat [S] doen horen, alsmede [N] en [K], beiden werknemers van het bedrijf dat na 19 september 2001 in opdracht van het Hoogheemraadschap de litigieuze duiker heeft geschoond. Het Hoogheemraadschap heeft zijn werknemer [B] als getuige voorgebracht.
- 2.
Met betrekking tot het in rechtsoverweging 1, onder a en b, vermelde bewijsthema’s heeft [S] verklaard dat hij één á twee weken voor 19 september 2001 heeft gezien dat de litigieuze duiker behoorlijk verstopt was en dat de diepte van het water op dat moment niet meer was dan 10-15 cm, terwijl de diepte minimaal een halve meter moet zijn. Hij heeft voorts verklaard (zakelijk weergegeven) dat hij op 20/21 september 2001 in de duiker een stroomversnelling heeft gezien en dat de waterstand aan de eigen zijde van de duiker 35 tot 45 cm hoger was dan normaal, terwijl de waterstand aan de andere zijde van de duiker normaal was. [B] heeft verklaard dat, naar aanleiding van een melding zijdens [appellante] vóór 19 september 2001, hij of een van de medewerkers van het Hoogheemraadschap is gaan kijken en dat (zakelijk weergegeven) de in de duikers waargenomen situatie ertoe heeft geleid dat hij binnen één á twee dagen de onderhoudsplichtigen ervan heeft opgedragen de bagger te verwijderen. Hij heeft voorts verklaard dat, als in de betreffende duiker nog 10 tot 15 cm water boven de bagger staat, er naar zijn beeld, mede omdat er nog een andere afvoer van hetzelfde gebied is, geen sprake is van een zodanig urgente situatie dat het Hoogheemraadschap met voorbijgaan aan de onderhoudsplichtigen direct zou optreden zonder inachtneming van alle wettelijke en niet-wettelijke procedures. Hij heeft voorts verklaard dat na zo’n melding niet zomaar gebaggerd kan worden, omdat eerst een kwaliteitsanalyse van het te baggeren materiaal moet worden gemaakt en een opdracht moet worden gegeven. Volgens hem duurt het al gauw tweeëneenhalf tot drie maanden voor er feitelijk gebaggerd wordt.
- 3.
Op grond van het bovenstaande acht het hof bewezen dat in de litigieuze duiker één tot twee weken voor 19 september 2001 een zodanige hoeveelheid bagger stond dat de diepte van het water daarboven niet meer dan 10 tot 15 centimeter was, dat [appellante] daarover toen het Hoogheemraadschap heeft ingelicht, dat het Hoogheemraadschap vervolgens is gaan kijken en dat het Hoogheemraadschap binnen enkele dagen daarna de onderhoudsplichtigen heeft ingelicht, doch dat op 19 september 2001 de situatie in de duiker nog niet veranderd was. Het hof laat in het midden of de omstandigheid dat boven de bagger nog maar 10 tot 15 centimeter water stond, tot de slotsom moet leiden dat de duiker op 19 september 2001 geheel of grotendeels verstopt was. Het Hoogheemraadschap heeft immers, naar onweersproken is gesteld, op de klacht van [appellante] van één tot twee weken daarvoor actie ondernomen door te gaan kijken en de onderhoudsplichtigen op te dragen de duiker te schonen. Eerdere klachten over de duiker zijn niet gesteld of gebleken. Zij kunnen ook niet worden afgeleid, zoals [appellante] doet, uit de omstandigheid dat [B] heeft verklaard dat de klacht van [appellante] mogelijk al in augustus 2001 is ingekomen, nu dit slechts een veronderstelling uit onwetendheid van [B] betreft, die overigens door niets wordt gestaafd. Evenmin heeft [appellante] voldoende gemotiveerd weersproken dat de door het Hoogheemraadschap op de klacht ondernomen actie onder de gegeven omstandigheden adequaat was. Het enkele feit dat het bedrijf van [appellante] rond 19 september 2001 geheel of gedeeltelijk onder water is gelopen, is daartoe in het licht van de door het Hoogheemraadschap uiteengezette gedragslijn, zoals die ook door [B] is weergegeven, niet voldoende.
- 4.
Het in rechtsoverweging 3 overwogene leidt tot de slotsom dat niet is komen vast te staan dat het Hoogheemraadschap jegens [appellante] onrechtmatig nalatig is geweest. De vorderingen van [appellante] zijn door de rechtbank daarom terecht afgewezen en het vonnis van de rechtbank, voor zover gewezen tussen het Hoogheemraadschap en [appellante], dient te worden bekrachtigd. Daarbij past een kostenveroordeling van [appellante].
Beslissing
Het hof:
- -
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2005, voor zover gewezen tussen partijen;
- -
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van het Hoogheemraadschap tot op heden vastgesteld op € 291,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris procureur;
- -
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, G. Dulek-Schermers en M.J. Kuiper en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 september 2008 in aanwezigheid van de griffier.