Rb. Rotterdam, 19-05-2010, nr. 328041 / HA ZA 09-952
ECLI:NL:RBROT:2010:BN0593
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
19-05-2010
- Zaaknummer
328041 / HA ZA 09-952
- LJN
BN0593
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2010:BN0593, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 19‑05‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 19‑05‑2010
Inhoudsindicatie
verzekeringsrecht; dekkingsgeschil; mededelinsplicht; wijziging van het risico; bestemming/gebruik; uitleg polisbepalingen.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 328041 / HA ZA 09-952
Vonnis van 19 mei 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WOO UTRECHT B.V.,
gevestigd te Zeist,
eiseres,
advocaat mr. J.C. van Brakel,
tegen
de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
h.o.d.n. CENTRAAL BEHEER ACHMEA,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. W.J. Hengeveld.
Partijen zullen hierna [X] Utrecht en Centraal Beheer genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding d.d. 27 maart 2009, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
de conclusie van repliek, tevens houdende akte tot wijziging van eis, met producties;
- -
de conclusie van dupliek, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1.
Mevrouw [X] (hierna: [X]) heeft met ingang van 5 juni 2006 met Centraal Beheer een schadeverzekeringsovereenkomst gesloten (polisnummer 147228) ten behoeve van het haar op dat moment in eigendom toebehorende pand aan de Van Schaek Mathonsingel 16 te (6512 AR) Nijmegen (hierna: het pand) uit hoofde waarvan het pand verzekerd is tegen onder meer brandgevaar. Na ingangsdatum van de overeenkomst heeft [X] de eigendom van het pand overgedragen aan Woo Utrecht.
2.2.
Het pand is in de polis als volgt omschreven:
“Hoedanigheid bedrijf: gebouwencomplex, dienende tot chinees-indisch restaurant alsmede kamerverhuur (…)
Bestemming: horeca”
2.3.
De op de overeenkomst toepasselijke ‘Productvoorwaarden Gebouwenverzekering BGE 05’ (hierna: BGE 05) luiden:
“Artikel 1 Begripsomschrijvingen
(…)
- 4.5.
Herbouwwaarde
Het bedrag benodigd voor herbouw van het verzekerde gebouw onmiddellijk na de gebeurtenis op dezelfde locatie, naar constructie en indeling gelijkwaardig en met dezelfde bestemming.
(…)
Artikel 6 Bekendheid en wijziging van het risico
(…)
6.2 Wijziging van het risico
Als de bestemming van de in het polisblad omschreven verzekerde zaken wijzigt, of deze langer dan 3 maanden buiten gebruik zijn of langer dan 3 maanden (zullen) leegstaan of geheel of gedeeltelijk gekraakt zijn, dient verzekerde daarvan zo spoeding [lees: spoedig; toev. rechtbank] als redelijkerwijs mogelijk is, nadat verzekerde van bedoelde wijziging op de hoogte is, mededeling te doen aan de maatschappij.
Gedurende twee maanden na ontvangst van deze mededeling is de maatschappij in de gelegenheid om:
- a.
de verzekering te beëindigen op de wijze zoals is aangegeven in artikel 10.2b;
- b.
gewijzigde premie en/of voorwaarden te bedingen.
(…)
Als verzekerde verzuimt zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs mogelijk is mededeling te doen van de wijziging van het risico, heeft de maatschappij de mogelijkheid om de verzekering niet of op andere wijze voort te zetten. In dat geval geldt hetgeen in artikel 10.3 en 10.4 is vermeld.
(…)
Artikel 10 Begin, verlenging en einde van de verzekering
(…)
- 10.2.
In aanvulling op artikel 7.3 van de Algemene Voorwaarden eindigt de verzekering:
(…) b. als de maatschappij binnen twee maanden na ontvangst van een mededeling omtrent een wijziging van het risico zoals vermeld in artikel 6.2, de verzekering met inachtneming van een opzegtermijn van 2 maanden schriftelijk heeft opgezegd.
- 10.3.
Verzuimt verzekeringnemer zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is mededeling te doen van een wijziging van het risico zoals vermeld in artikel 6.2, dan eindigt de dekking 2 maanden na de datum van wijziging van het risico, tenzij de verzekering ook na de mededeling zou zijn verlengd.
- 10.4.
Als de maatschappij de verzekering ook na de mededeling zou hebben verlengd, wordt een eventuele schade vergoed in dezelfde verhouding als de vóór het optreden van de wijziging van het risico geldende premie staat tot de nieuw te berekenen premie.
(…)
Artikel 12 Omvang van de dekking
(…)
12.1.2 Brand
Een door verbranding veroorzaakt en met vlammen gepaard gaand vuur buiten een haard, dat in staat is zich uit eigen kracht voort te planten. Derhalve is onder andere geen brand:
- -
zengen, schroeien, smelten, verkolen, broeien;
- -
doorbranden van elektrische apparaten en motoren;
- -
oververhitten, doorbranden, doorbreken van ovens en ketels.
(…)
Artikel 13 Extra dekking en overige bepalingen omtrent dekking
(…)
13.1.3 Kosten van huurderving en kosten van veiligheidsmaatregelen
Extra kosten telkens tot maximaal 10% van het per complex verzekerde bedrag voor gebouwen voor:
- a.
Kosten van huurderving gedurende maximaal 52 weken
Deze kosten moeten zijn veroorzaakt, doordat het gebouw geheel of gedeeltelijk niet beschikbaar is voor derden, die het gebouw van verzekerde hebben gehuurd. Vergoed worden gederfde huurpenningen over de tijd die onder normale omstandigheden nodig is voor herstel van de gebouwen. Als niet tot herstel wordt overgegaan, worden deze kosten gedurende maximaal 13 weken vergoed. Bespaarde kosten worden in mindering gebracht.
(…)
- 13.2.
Overige bepalingen omtrent dekking
(…)
- 13.2.4.
Leegstand
Als (delen van) verzekerde gebouwen buiten gebruik zijn, na aanbouw/verbouw nog niet in gebruik zijn genomen, leeg staan of geheel of gedeeltelijk zijn gekraakt, is – onverminderd het bepaalde in artikel 6.2 omtrent wijziging van het risico – de dekking daarvan beperkt. De dekking omvat dan uitsluitend de gevaren brand, ontploffing, blikseminslag, lucht- en ruimtevaartuigen en storm.
(…)
Artikel 14 Schade en omvang van de schadevergoeding
(…)
- 14.2.2.
Als er geen sprake is van een geldige voortaxatie:
- a.
de herbouwwaarde als:
- -
verzekerde binnen 12 maanden na de schadedatum meedeelt dat tot herstel respectievelijk herbouw al dan niet op dezelfde plaats wordt overgegaan. Het herstel/de herbouw moet binnen 24 maanden na de schadedatum daadwerkelijk zijn aangevangen;
- -
deze lager is dan de verkoopwaarde;
- -
op het gebouw een herbouwplicht rust.
(…)
- c.
de sloopwaarde als:
- -
verzekerde vóór de schade al het voornemen had het gebouw af te breken;
- -
het gebouw bestemd was voor afbraak of onteigening.”
2.4.
Op 27 augustus 2006 is tussen Woo & Zn. B.V. en Fong Shou B.V. als verhuurder en [Y] en [Z] als huurder een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot het pand, waarbij tevens de inventaris werd verpacht. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar, ingaande op 1 september 2006 en lopende tot en met 31 augustus 2007, zonder de mogelijkheid van verlenging.
2.5.
Op 20 november 2007 is tussen Woo Utrecht als opdrachtgever en Anti-Kraak B.V. als opdrachtnemer een overeenkomst van opdracht gesloten tot bemiddeling bij het aangaan van (een) bruikleenovereenkomst(en) ten behoeve van tijdelijk verblijf in het pand. In de overeenkomst is vermeld:
“4 Risico voor verzekering
Opdrachtgever verklaart zich bekend met de verplichting ingevolge de polisbepalingen van zijn/haar opstalverzekering om een wijziging van de bestemming c.q. een wijziging van het feitelijk gebruik van het pand, waaronder leegstand alsmede het aangaan van een bruikleenovereenkomst, te melden aan de verzekeraar op straffe van verval van aanspraak op dekking onder de verzekering.”
2.6.
Op 20 december 2007 heeft de heer P.J. Severiens (hierna: Severiens), beheerder van het pand, telefonisch contact opgenomen met Centraal Beheer en daarbij medegedeeld dat Woo Utrecht de verzekering overneemt omdat het verzekerde belang op haar is overgegaan, alsmede dat het pand leeg staat. Centraal Beheer heeft Woo Utrecht daarop als nieuwe verzekeringnemer onder de verzekering aanvaard.
2.7.
Op 27 januari 2008 heeft er brand gewoed in het pand. Door de brand is het pand voor een groot deel verloren gegaan. Severiens heeft de brand op 28 januari 2008 telefonisch aan Centraal Beheer gemeld.
2.8.
In opdracht van Centraal Beheer heeft International Security Company B.V. (hierna: Interseco) een onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak van de brand. In het naar aanleiding daarvan door [A] re uitgebrachte rapport d.d. 7 april 2008 staat onder meer het volgende:
“4 Tactisch onderzoek
(…)
- 4.5.
Chronologisch overzicht politie-informatie
(…)
Juli 2007:
Op 11 juli 2007, werd in het gebouw een controle van het Horeca Interventie Team uitgevoerd. Het restaurant Fong Shou zou op deze datum al zijn verhuisd naar Ewijk. In de hotelaccommodatie werden die dag veel Chinezen aangetroffen (…).
(…)
8 Voorlopige conclusie / samenvatting
Gezien de resultaten van het onderzoek kan (voorlopig) het volgende worden samengevat en geconcludeerd:
8.1 Leegstand / aangiftes
- -
Op 31 augustus 2007, liep de huurovereenkomst met de uitbater van het restaurant Fong Shou af. Mogelijk was het restaurant op of voor 11 juli 2007, al niet meer voor het publiek geopend en was de uitbater al verhuisd naar Ewijk.
- -
Op 11 juli 2007, werd de hotelaccommodatie nog door Chinezen bewoond.
- -
Vanaf omstreeks 4 oktober 2007, werd geconstateerd dat het gebouw o.a. illegaal werd bewoond, er vernielingen waren gepleegd, het gebouw was aangevallen door krakers en er mogelijk sprake was van actieve hennepteelt. Woo Utrecht B.V. werd daarvan in een reeks van aaneengeschakelde meldingen door de politie op de hoogte gesteld.
Op 15 november 2007, heeft dit geresulteerd in een aangifte namens Woo Utrecht B.V., ter zake van inbraak en diefstal van RVS, koper en messing.
- -
Vanaf omstreeks 20 november 2007, zou het pand door Anti-Kraak B.V. worden bewoond. Vanaf 15 december 2007, werd een effectieve bewoning door Anti-Kraak B.V. niet meer vastgesteld.
- -
Op 20 december 2007, werd door de heer Severiens, namens Woo Utrecht B.V., aan mevrouw De Hoop van Centraal Beheer / Achmea, telefonisch de leegstand gemeld. Daarbij werd ook een naamswijziging van de polis doorgegeven.
- -
Vanaf 8 januari 2008, was sprake van intensief contact tussen Woo Utrecht B.V. en de politie. Verzekerde werd hierbij op de hoogte gesteld van verschillende geconstateerde feiten in en om het gebouw, zoals: insluiping, verblijf van daklozen en krakers. Op 15 januari 2008 deelt Woo Utrecht B.V. de politie mee dat de directie van Woo Utrecht B.V. een begroting was voorgelegd waarmee men de begane grond weer bewoonbaar wilde maken.
- -
Op 25 januari 2008, werd in het gebouw een brand(je) ontdekt en trof de politie vuurwerk aan.
- -
Op de dag van de brand, werden in het gebouw geen leden van Anti-Kraak B.V. aangetroffen.
- -
Op 1 februari 2008, deed namens Woo Utrecht B.V., de heer Severiens aangifte van de brand. In zijn aangifte sluit hij een technische oorzaak voor de brand uit. Tevens laat hij optekenen dat ten tijde van het ontstaan van de brand, niemand in het gebouw aanwezig was.
8.2 Oorzaak van de brand
- -
Op 27 januari 2008, één dag voor de brand, is de toevoer van water en gas afgesloten. Diezelfde dag is ter plaatse vastgesteld dat de elektrische-installatie van het gebouw, met de hoofdschakelaar was uitgeschakeld.
- -
Tijdens ons onderzoek werden op verschillende locaties in de hotelaccommodatie gebruikte waxinelichtjes en kaarsen aangetroffen.
- -
Beschikbaar gestelde foto’s van het restaurant – genomen vóór de brand - , tonen een hoge mate van vuurbelasting.
- -
In de periode van leegstand, werd door de politie geconstateerd dat de gaskranen waren opengedraaid en er sprake was van brandstichting.
8.3 Samenvattende conclusie
- -
Het ontbreken van gas en elektriciteit, laat alle ruimte voor een brandscenario waarbij voor het ontstaan van de brand, gas en elektra geen enkele rol heeft gespeeld. Het is aannemelijk dat de brand is ontstaan door het al dan niet bewust bijbrengen of achterlaten van open vuur. Een scenario dat wordt ondersteund door de vaststellingen dat ten tijde van de leegstand van het gebouw, als sprake was van brandstichting, aanwezigheid van vuurwerk en het gebruik van brandgevaarlijke verlichting in de vorm van waxinelichtjes en kaarsen. In een dergelijke situatie kan, in combinatie met vuurbelasting in met name het restaurant, bedoeld of onbedoeld, een zichzelf onderhoudende brand ontstaan.”
2.9.
In verband met prolongatie van de verzekering per 5 juni 2008 heeft Centraal Beheer Woo Utrecht een nieuw polisblad d.d. 26 april 2008 verstrekt.
2.10.
Op 5 juni 2008 is tussen Woo Utrecht, Bureau von Reth als expert van verzekerde en Crawford & Company B.V. als expert van verzekeraar een “akte benoeming van experts” opgemaakt. De akte vermeldt dat partijen het volgende zijn overeengekomen:
“1. Als uitsluitend bewijs van de grootte van de schade overeenkomstig de polis en de daarin vermelde waardegrondslagen zal gelden een taxatie gemaakt door ondergetekende experts, waarvan verzekerde en verzekeraar(…) er ieder één heeft benoemd en die als blijk van aanvaarding van hun benoeming deze akte mede ondertekenen.
Als derde expert, die bij gebrek aan overeenstemming de grootte van de schade binnen de grenzen van de beide taxaties heeft te taxeren, wordt benoemd: de heer ing. [B] van Lengkeek, Laarman & De Hosson”
2.11.
Bij aangetekend schrijven van 27 juni 2008 heeft Centraal Beheer Woo Utrecht laten weten dat zij de aanspraak van Woo Utrecht tot (schade)vergoeding onder de polis afwijst.
2.12.
Bij aangetekend schrijven van 28 oktober 2008 heeft Centraal Beheer Woo Utrecht laten weten dat de brandverzekering van het pand per 1 januari 2009 wordt beëindigd.
2.13.
Bij aangetekend schrijven van 22 januari 2009 heeft Woo Utrecht Centraal Beheer laten weten tot herstel respectievelijk herbouw van het pand te zullen overgaan.
3. Het geschil
3.1.
Woo Utrecht vordert – samengevat – te verklaren voor recht dat de schade van Woo Utrecht als gevolg van de brand van 27 januari 2008 gedekt is onder de verzekering, alsmede Centraal Beheer ter zake van deze schade te veroordelen tot betaling aan Woo Utrecht van een nader door de rechtbank vast te stellen bedrag, vermeerderd met rente en kosten.
Woo Utrecht legt aan haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, onder meer de volgende stellingen ten grondslag:
3.1.1.
Centraal Beheer is uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst gehouden om tot (schade-)uitkering over te gaan nu het verzekerde risico – brand – zich heeft verwezenlijkt. Nu Centraal Beheer de aanspraak van Woo Utrecht tot (schade)vergoeding onder de polis afwijst, schiet zij tekort in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst.
3.1.2.
Voor de vaststelling van de omvang van de schade dient te worden uitgegaan van de herbouwwaarde van het pand als bedoeld in artikel 14.2.2 sub a BGE 05.
3.1.3.
De herbouwwaarde als gedefinieerd in artikel 1.7 van de BGE 05 omvat tevens de sloopkosten. De sloopkosten bedroegen ultimo 2008 € 190.785,03, inclusief BTW.
3.1.4.
Als kosten van huurderving dienen op de voet van artikel 13.1.3 sub a BGE 05 te worden vergoed de gederfde huurpenningen over een periode van dertien weken. De gederfde huurpenningen bedragen € 750,00.
3.1.5.
Naast de sloopkosten en de kosten van huurderving wordt tevens aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van de (nodeloos) door Woo Utrecht ingeschakelde deskundige.
3.1.6.
Ten slotte wordt aanspraak gemaakt op vergoeding van de wettelijke rente vanaf 27 juni 2008, zijnde de datum van de afwijzingsbrief (artikel 6:80 lid 1 sub b jo. artikel 6:83 sub c BW).
3.1.7.
Woo Utrecht kan geen BTW verrekenen. Mitsdien vormt de BTW een schadebestanddeel.
3.2.
Het verweer van Centraal Beheer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Woo Utrecht in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen, vermeerderd met rente.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten legt Centraal Beheer aan haar verweer onder meer de volgende stellingen ten grondslag:
3.2.1.
Centraal Beheer is niet gehouden de als gevolg van de brand ontstane schade te vergoeden.
3.2.2.
De verzekeringsovereenkomst zou reeds vóór de brand zijn beëindigd middels opzegging door Centraal Beheer indien zij tijdig op de hoogte zou zijn gesteld van de wijziging van het risico (artikel 6.2 sub a jo. artikel 10.2 sub b BGE 05), welke wijziging inhield leegstand, inbraken, kraken, diefstal en vernieling.
3.2.3.
In ieder geval was de polis al vóór de brand beëindigd, nu Woo Utrecht verzuimd heeft tijdig aan Centraal Beheer mededeling te doen van de wijziging van het risico (artikel 6.2 jo. artikel 10.3 BGE 05).
3.2.4.
Indien de wijziging van het risico wel zou zijn gemeld, zou de verzekering niet zijn gecontinueerd.
3.2.5.
Woo Utrecht heeft roekeloos gehandeld, nu zij niet tijdig, hoewel daartoe alle aanleiding was, afdoende maatregelen heeft genomen teneinde schade als de onderhavige te voorkomen (artikel 7:952 BW).
3.2.6.
Het mededelen van de zijde van Centraal Beheer aan Woo Utrecht dat zij niet over zal gaan tot uitkering van schadepenningen brengt niet automatisch mee dat sprake is van een situatie waarin Centraal Beheer in verzuim is. De wettelijke rente kan niet eerder gaan lopen dan op het moment waarop de schade naar verwachting zou zijn uitgekeerd. Dit zou pas aan de orde zijn na een schadevaststelling die naar verwachting minimaal een half jaar zou hebben geduurd, zodat hooguit vanaf 1 februari 2009 wettelijke rente verschuldigd is (artikel 5.1 jo. artikel 5.3 BGE 05).
3.2.7.
Nu Woo Utrecht vóór de schade al het voornemen had het pand af te breken, althans het pand bestemd was voor afbraak, dient bij de bepaling van de waarde van het pand te worden uitgegaan van de sloopwaarde (artikel 14.2.2 sub b BGE 05).
3.2.8.
Betwist wordt dat Woo Utrecht geen BTW kan verrekenen, zodat een eventuele uitkering inclusief BTW dient plaats te vinden.
3.3.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de door Woo Utrecht als gevolg van de brand geleden schade is gedekt door de verzekering. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of Centraal Beheer terecht de uitkering van schade heeft geweigerd met een beroep op artikel 6.2 BGE 05 (jo. artikel 10.3 BGE 05).
4.2.
Artikel 6.2 BGE 05 bepaalt dat Woo Utrecht Centraal Beheer zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is mededeling moet doen van een wijziging van het risico. Ingevolge artikel 10.3 BGE 05 eindigt de dekking twee maanden na de datum van wijziging van het risico indien daaraan niet is voldaan, tenzij de verzekering ook na de mededeling zou zijn verlengd.
4.3.
Centraal Beheer stelt zich op het standpunt dat sprake is van een wijziging van het risico en dat Woo Utrecht daarvan niet (tijdig) mededeling aan Centraal Beheer heeft gedaan. Ter onderbouwing daarvan voert zij – in essentie – het volgende aan.
4.3.1.
Het in het pand gevestigde restaurant was (in ieder geval) vanaf 11 juli 2007 buiten gebruik (verwezen wordt naar de controle van het Horeca Interventie Team; r.o. 2.8.). Woo Utrecht is op 18 juli 2007 bekend geraakt met deze risicowijziging. Op 11 oktober 2007 werd het pand dus al drie maanden niet meer gebruikt voor horeca en/of stond het pand al drie maanden leeg. Tussen 11 oktober 2007 en de melding van 20 december 2007 (r.o. 2.6.) zitten ruim twee maanden, zodat Woo Utrecht niet (tijdig) aan haar mededelingsplicht heeft voldaan.
4.3.2.
Het schoonmaken en renoveren van het pand kan niet als gebruik (voor horeca) worden aangemerkt. Bovendien hebben de betreffende werkzaamheden eerst tussen 14 en 29 oktober 2007 plaatsgevonden, toen het pand al meer dan drie maanden buiten gebruik was en/of leeg stond. Daarbij komt dat met het schoonmaken en renoveren van het pand de bestemming daarvan (horeca) is gewijzigd.
4.3.3.
Gelet op de moeite om nieuwe huurders voor het pand te vinden en de voorgenomen verbouwings- en exploitatieplannen had Woo Utrecht uiterlijk in september 2007 kunnen verwachten dat het pand langer dan drie maanden buiten gebruik zou zijn en/of leeg zou staan.
4.3.4.
Het (vanaf 20 november 2007) huisvesten van anti-kraakwachten in het pand kan evenmin als gebruik (voor horeca) worden aangemerkt. Bovendien is het restaurantgedeelte van het pand tot de brand buiten gebruik gebleven en/of leeg blijven staan. Door van de anti-kraak bestemming van het pand eerst op 20 december 2007 mededeling te doen aan Centraal Beheer heeft Woo Utrecht niet aan haar polisverplichtingen voldaan.
4.3.5.
Ingevolge artikel 6.2 BGE 05 moet ook van het geheel of gedeeltelijk gekraakt zijn (waaronder elke onbevoegde c.q. illegale bewoning valt) van het pand mededeling worden gedaan aan Centraal Beheer.
Hoewel vanaf 4 oktober 2007 herhaaldelijk melding is gemaakt van mensen die het pand zijn binnengedrongen en het pand of delen daarvan in gebruik hebben genomen als woning, heeft Woo Utrecht dit nimmer aan Centraal Beheer medegedeeld.
4.3.6.
Van Woo Utrecht mocht, mede gelet op de eisen van de redelijkheid en billijkheid die partijen jegens elkaar in acht dienen te nemen, worden verwacht dat zij bij haar mededeling van de risicowijziging tevens mededeling zou doen van de diverse inbraken, diefstallen en vernielingen.
4.3.7.
Nu op 20 december 2007 slechts melding is gemaakt van leegstand, had Centraal Beheer geen reden om op een zo kort mogelijke termijn tot inspectie van het risico over te gaan. Indien Woo Utrecht naast leegstand tevens het buiten gebruik zijn van het pand, het gekraakt zijn van het pand en de diverse inbraken, diefstallen en vernielingen zou hebben gemeld, dan zou Centraal Beheer tot inspectie zijn overgegaan en de verzekering hebben beëindigd.
4.4.
Woo Utrecht betwist dat sprake is van een wijziging van het risico, althans dat zij daarvan niet (tijdig) mededeling aan Centraal Beheer heeft gedaan. Zij voert daartoe – in essentie – het volgende aan.
4.4.1.
Het pand is tot het einde van de huurovereenkomst (1 september 2007) in gebruik geweest als restaurant (onder verhuring van kamers door de uitbaters van het restaurant aan hun werknemers (verwezen wordt naar een uittreksel uit het handelsregister, een krantenartikel uit “De Gelderlander”, een uitnodiging voor de opening van het ‘nieuwe’ restaurant en diverse facturen en afleverbonnen).
4.4.2.
Vanaf 1 september 2007 tot eind oktober 2007 heeft Woo Utrecht het pand zelf in gebruik gehad in verband met schoonmaak- en renovatiewerkzaamheden. Het begrip ‘gebruik’ in artikel 2.6 BGE 05 is niet beperkt tot de in de polis genoemde bestemming van het verzekerde.
4.4.3.
Eerst indien zekerheid bestaat over de (verwachte) periode van leegstand ontstaat er ex artikel 6.2 BGE 05 een mededelingsplicht; van een verwachting van een leegstand die langer dan drie maanden zou duren was geen sprake.
4.4.4.
Voor toepassing van artikel 6.2 BGE 05 moet sprake zijn van een ‘duurzame’ wijziging van de bestemming (verwezen wordt naar de jurisprudentie op het inmiddels vervallen artikel 293 K). Daarvan was met het laten bewonen van het pand door anti-kraakwachten geen sprake.
4.4.5.
Onder de zinsnede “geheel of gedeeltelijk gekraakt zijn” valt niet een poging tot kraken en evenmin een reeds beëindigde kraak.
4.4.6.
Gelet op de voor Woo Utrecht ernstige gevolgen van het bepaalde in artikel 6.2 BGE 05 (verval dekking / beëindiging verzekering) moet niet licht op grond van de redelijkheid en billijkheid een aanvullende mededelingsplicht worden aangenomen.
4.4.7.
Artikel 6.2 BGE 05 betreft een onredelijk bezwarend beding in de zin van artikel 6:233 sub a BW.
Artikel 6.2 BGE 05 heeft als algemene voorwaarde in de zin van artikel 6:231 BW te gelden. Bij twijfel over de uitleg daarvan heeft als algemeen gezichtspunt te gelden dat die uitleg in het nadeel van de opsteller van het beding heeft plaats te vinden.
4.4.8.
De uitzondering van artikel 10.3 BGE 05 is van toepassing. Centraal Beheer heeft de verzekering zonder enig voorbehoud per 26 april 2007 verlengd; de onderzoeksresultaten waren toen reeds bekend.
4.5.
Partijen twisten feitelijk over de uitleg van artikel 6.2 BGE 05. De rechtbank stelt voorop dat bij de uitleg van een beding in een overeenkomst het aankomt op hetgeen partijen met dat beding hebben beoogd en, indien niet van een gemeenschappelijke bedoeling blijkt, wat een redelijke uitleg van het beding meebrengt. Daarbij moet worden gelet op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de beantwoording van de vraag welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, is mede van belang tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Ook de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin het beding is gesteld, in het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben (in de context van [de opbouw van] dat geschrift als geheel en in de desbetreffende kring van het maatschappelijk verkeer), is bij de uitleg van dat beding van belang. Polisvoorwaarden moeten ten opzichte van een niet-professionele verzekerde steeds duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Bij twijfel over de betekenis van een polisvoorwaarde prevaleert de voor de niet-professionele verzekerde gunstigste uitleg. Uitgaande van deze maatstaf overweegt de rechtbank als volgt.
4.6.
Artikel 6.2 BGE 05 luidt als volgt:
“Wijziging van het risico
Als de bestemming van de in het polisblad omschreven verzekerde zaken wijzigt, of deze langer dan 3 maanden buiten gebruik zijn of langer dan 3 maanden (zullen) leegstaan of geheel of gedeeltelijk gekraakt zijn, dient verzekerde daarvan zo spoeding [lees: spoedig; toev. rechtbank] als redelijkerwijs mogelijk is, nadat verzekerde van bedoelde wijziging op de hoogte is, mededeling te doen aan de maatschappij.
Gedurende twee maanden na ontvangst van deze mededeling is de maatschappij in de gelegenheid om:
- a.
de verzekering te beëindigen op de wijze zoals is aangegeven in artikel 10.2b;
- b.
gewijzigde premie en/of voorwaarden te bedingen.
(…)
Als verzekerde verzuimt zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs mogelijk is mededeling te doen van de wijziging van het risico, heeft de maatschappij de mogelijkheid om de verzekering niet of op andere wijze voort te zetten. In dat geval geldt hetgeen in artikel 10.3 en 10.4 is vermeld.”
4.7.
Een bepaling als artikel 6.2 BGE 05 dient om te voorkomen dat de verzekeraar niet in staat is een juiste beoordeling van het risico te maken.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat uit artikel 6.2 BGE 05 – bezien in combinatie met artikel 10.3 BGE 05 – redelijkerwijs kan worden afgeleid dat einde van de dekking slechts aan de orde kan zijn indien de door Centraal Beheer gestelde door Woo Utrecht niet (tijdig) gedane mededeling(en) van belang is/zijn voor het beoordelen van het risico.
4.8.
De verzekerde bestemming van het pand betreft ‘horeca’. Dit betekent dat de verzekering slechts dekking biedt voor horecarisico. Van Dale Nederlands geeft als betekenis van ‘horeca’: bedrijfstak van hotels, restaurants, cafés, pensions e.d. Het (gedurende twee weken) verrichten van schoonmaak- en renovatiewerkzaamheden kunnen wat daarvan overigens ook zij – naar het oordeel van de rechtbank niet als zodanig worden aangemerkt.
4.9.
Vast staat dat het pand tot 1 september 2007 is verhuurd aan de exploitanten van restaurant “Fong Shou” en dat daarin nadien geen horecabedrijf meer is uitgeoefend. Mitsdien staat eveneens vast dat het pand vanaf 1 september 2007 niet meer is gebruikt voor datgene waarvoor het bestemd was. De rechtbank constateert dat het in artikel 6.2 BGE 05 gehanteerde begrip ‘gebruik’ niet nader wordt gedefinieerd in de polis of de verzekeringsvoorwaarden, en dat ook de context waarin dit begrip in de verzekeringsvoorwaarden wordt gebruik geen nadere aanwijzing voor de betekenis daarvan geeft. Voor de uitleg daarvan moet daarom met name worden aangesloten bij de betekenis die het woord ‘gebruik’ in het gewone spraakgebruik heeft.
4.10.
In ‘gebruik’, dat volgens Van Dale Nederlands taalkundig wordt omschreven als: “het zich bedienen van iets”, ligt besloten dat sprake is van een bepaald doel, in dit geval van Woo Utrecht met het pand. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een redelijke uitleg van het in artikel 6.2 BGE 05 gehanteerde begrip ‘gebruik’ meebrengt dat het daarbij gaat om feitelijk, daadwerkelijk gebruik van het pand, in dit geval voor horecadoeleinden, in het bijzonder een restaurant, zijnde een publieke gelegenheid waar men maaltijden en/of dranken kan gebruiken en waar personeel (aan tafel) bedient. Woo Utrecht heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven tot een andere uitleg.
4.11.
Op basis van het voorgaande neemt de rechtbank als vaststaand aan dat zich op 1 september 2007 een meldingsplichtige wijziging in de zin van artikel 6.2 BGE 05 heeft voorgedaan. Gesteld noch gebleken is dat Woo Utrecht niet wist dat het pand vanaf 1 september 2007 niet meer is gebruikt voor datgene waarvoor het bestemd was. Hiervan uitgaande was het pand op 1 december 2007 drie maanden buiten gebruik. Vanuit dit vertrekpunt moet worden bezien of Woo Utrecht met de telefonische mededeling d.d. 20 december 2007 van Severiens (r.o. 2.6) Centraal Beheer “zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk” op de hoogte heeft gesteld van het buiten gebruik zijn van het pand. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Gesteld noch gebleken is dat Woo Utrecht Centraal Beheer daarvan niet al veel eerder op de hoogte had kunnen stellen. Evenmin zijn feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat het in dit geval voor Woo Utrecht gerechtvaardigd was om eerst tot 20 december 2007 te wachten met het doen van mededeling. Sterker nog, hetgeen vanaf 4 oktober 2007 in het pand is voorgevallen, had Woo Utrecht juist moeten aansporen mededeling aan Centraal Beheer te doen. Waar voorts aannemelijk is dat een dergelijke wijziging van belang is voor het beoordelen van het risico – feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten nopen, zijn gesteld noch gebleken – moet worden geoordeeld dat Woo Utrecht in strijd heeft gehandeld met artikel 6.2 BGE 05.
4.12.
Nu de rechtbank haar oordeel baseert op het buiten gebruik zijn van het pand, doet de vraag of (tevens) sprake is van een wijziging van de bestemming van het pand dan wel het (zullen) leegstaan van het pand dan wel het geheel of gedeeltelijk gekraakt zijn van het pand niet meer ter zake. De stellingen die partijen dienaangaande over en weer hebben ingenomen, kunnen mitsdien onbesproken blijken.
4.13.
Waar Woo Utrecht een beroep doet op de vernietigbaarheid van artikel 6.2 BGE 05 ex artikel 6:233 sub a BW miskent Woo Utrecht dat artikel 6.2 BGE 05 een kernbeding is, zodat de wettelijke regeling inzake algemene voorwaarden in afdeling 3 van boek 6 BW, waaronder de contra preferentem-regel van artikel 6:238 lid 2 BW, niet van toepassing is. Bij de betreffende verzekeringsvoorwaarde gaat het immers om een beding dat wezenlijk is voor de afbakening van het verzekerde risico en dat rechtstreeks van invloed is op de (omvang van de) dekking.
4.14.
Vervolgens dient te worden beoordeeld het beroep van Woo Utrecht op de uitzondering van artikel 10.3 BGE 05. Tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Centraal Beheer is het aan Woo Utrecht, nu zij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept, om bewijs te leveren van haar stelling dat de verzekering ook na de mededeling zou zijn verlengd. Dat Centraal Beheer de verzekering (automatisch) heeft geprolongeerd is op zichzelf niet voldoende. Niet gesteld of gebleken is dat Centraal Beheer bij die prolongatie met de wijziging van het risico rekening heeft gehouden. Woo Utrecht zou daartoe getuigen kunnen horen dan wel – hetgeen naar het oordeel van de rechtbank het meest in de rede ligt – een deskundigenonderzoek doen plaatsvinden. De zaak zal naar de rol worden verwezen, zodat Woo Utrecht zich bij akte kan uitlaten over de wijze waarop zij voormeld bewijs wenst te leveren, waarna Centraal Beheer daarop bij antwoordakte zal kunnen reageren.
4.15.
Indien Woo Utrecht het bewijs (al dan niet deels) wil leveren door middel van een deskundigenonderzoek zal zij tevens dienen aan te geven – bij voorkeur na overleg en eenparig – het aantal en de naam/namen van de te benoemen deskundige(n) en de voor te leggen vragen. In dat geval dient ingevolge artikel 195 Rv Woo Utrecht het te bepalen voorschot op de kosten en het honorarium van de deskundige(n) te voldoen.
4.16.
Indien Woo Utrecht niet slaagt in het bewijs, ligt de vordering voor afwijzing gereed. Immers, alsdan is de uitzondering van artikel 10.3 BGE 05 niet van toepassing en is de dekking 2 maanden na de datum van wijziging (1 november 2007) – mitsdien ver voor de schadeveroorzakende gebeurtenis – geëindigd.
4.17.
In afwachting van de bewijsvoering houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
5. De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 16 juni 2010 voor het nemen van een akte door Woo Utrecht als bedoeld onder 4.14.;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2010.?