Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-11-2021, nr. 21-004357-20
ECLI:NL:GHARL:2021:10957
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
16-11-2021
- Zaaknummer
21-004357-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:10957, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 16‑11‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:525
Uitspraak 16‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor oplichting en art. 9 lid 2 WVW 1994 tot een GS van 1 maand. Verdachte heeft een hoeveelheid brandstof getankt en is vervolgens naar de kassa gegaan waarbij hij onder valse naam een schuldbekentenis heeft getekend. Verdachte heeft zich voorgedaan als een bonafide klant die de reeds getankte brandstof op een later moment zou gaan betalen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De vordering BP is toegewezen ten aanzien van feit 1, alsmede de vordering TUL van 94 dagen OBM.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004357-20
Uitspraak d.d.: 16 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshofArnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad , van 17 november 2020 met parketnummer 16-194487-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 96-135874-17, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 november 2021 en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter en veroordeling van verdachte ter zake van oplichting en het rijden met een ongeldig rijbewijs tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] wordt toegewezen tot een bedrag van €29,95, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de vordering strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank
Midden-Nederland van 30 mei 2018, onder parketnummer 96-135874-17, opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 94 dagen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,mr. F.M.R. Ilahibaks, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft bij vonnis van 17 november 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. De politierechter heeft voorts de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard. Tot slot heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 30 mei 2018, parketnummer 96-135874-17, opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 94 dagen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij, op of omstreeks 14 december 2019 te [plaats1] , althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een medewerker van de [benadeelde partij] , te weten [naam1] , heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten tot de afgifte van 12,13 liter, althans enige hoeveelheid, brandstof, door:
- bij voornoemd tankstation een hoeveelheid brandstof te tanken en/of
- ( vervolgens) naar de shop/kassa van dat tankstation te begeven met de melding dat hij niet kon betalen en/of op een later moment wilde/zou gaan betalen en/of
- ( vervolgens) een schuldbekentenis in te vullen met valse gegevens en die te ondertekenen en/of - zich (aldus) voor te doen als een bonafide klant, die de (reeds) getankte benzine zou betalen;
2.hij, op of omstreeks 14 december 2019 te [plaats1] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie AM en/of B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [adres1] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto, gekentekend [kenteken] ), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een algehele vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman overkoepelend aangevoerd dat verdachte ontkent de oplichting te hebben gepleegd en dat er mogelijk sprake is van een persoonsverwisseling. Ten aanzien van feit 2 geldt dat niet met zekerheid is vast te stellen of verdachte daadwerkelijk heeft gereden met een ongeldig verklaard rijbewijs.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde feiten 1 en 2 wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen
1. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 31 december 2019, genummerd PL0900-2019392312-1, opgemaakt door verbalisant [verbalisant1] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland (pagina 1 tot en met 10 van hetpolitiedossier, genummerd PL0900-20193923-12), inhoudende de aangifte van[naam2] namens [benadeelde partij] , met bijlagen (schuldbekentenis en foto's).
Ik doe aangifte van diefstal brandstof, dan wel tanken zonder te betalen.
Op zaterdag 14 december 2019, omstreeks 20:58 uur, had een manspersoon met een voertuig, voorzien van kenteken [kenteken] , getankt bij het tankstation BP, gevestigd aan de [adres1] te [plaats1] . De bestuurder van het voertuig had getankt voor een bedrag van 29,95 Euro, zijnde 12,13 liter.
De bestuurder van het voertuig, had bij de kassière aangegeven dat hij geen
portemonnee bij zich had. Een medewerker heeft daarop samen met de bestuurder een incassocontract ondertekend.
Op dit contract (het hof begrijpt: de ondertekende schuldbekentenis) heeft de bestuurder aangegeven genaamd te zijn:
[naam3] , geboortedatum [geboortedatum] 1993, wonende [adres2] , [plaats2] ,
telefoonnummer: [nummer1] , e-mail: [mail] @live.nl.
2. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 1 januari 2020, genummerd PL0900-2019392312-2, opgemaakt door verbalisant [verbalisant1] . werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland (pagina 1 1 tot en met 13 van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2019392312), inhoudende de bevindingen van voornoemde verbalisant, met bijlage (foto).
Op dinsdag 31 december 2019, omstreeks 09:13 uur, kreeg ik een e-mail van de
eigenaresse van tankstation BP, gevestigd aan de [adres1] te [plaats1] .
Hierin gaf zij aan dat een aangifte retour was gekomen, in verband met het feit dat
deze niet voldeed aan de genoemde criteria. Ik zag dat het een aangifte was inzake tanken zonder te betalen. Hierbij had de bestuurder van een voertuig een uitstel van betaling ingevuld. Op genoemd formulier zijn incorrecte gegevens ingevoerd. Ik zag dat de naam in combinatie met de geboortedatum, niet in enig systeem voor kwamen.
Ik heb daarop de videobeelden bekeken van het incident.
Ik zag dat er getankt werd met een voertuig, voorzien van het kenteken [kenteken] . Ik zag dat het een personenauto betrof van het merk Skoda, type Fabia. Ik zag dat dit type overeenkwam met het kenteken. Ik zag dat de te naam gestelde was genaamd: [naam4] , geboren [geboortedatum] 1997 te [plaats3] . Ik zag dat deze persoon niet overeenkwam met de persoon op de mij aangeleverde
videobeveiligingsbeelden.
Ik heb daarop een onderzoek naar het kenteken ingesteld. Ik zag dat het betreffende
voertuig van 6 december 2019 tot en met 13 december 2019, te name stond van [naam5] , geboren 1963 te [plaats4] . Ik zag in het gemeentelijke basisadministratie dat op adres van te naam gestelde, onder andeer staat ingeschreven: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] . Ik
zag dat deze persoon wat betreft leeftijd overeenkwam met de door mij ingeschatte
leeftijd van de persoon op de videobeveiligingsbeelden. Ik zag dat deze persoon met een foto in het strafrechtsketen (SKDB) stond. Ik zag dat deze persoon overeenkwam met de persoon op de videobeveiligingsbeelden. Ik herkende de persoon als zijnde de verdachte van het tanken zonder te betalen. Ik
zag en realiseerde mij dat de persoon een valse naam had opgegeven.
Ik zag dat de verdachte fungeerde als bestuurder van genoemd voertuig. Ik zag in het systeem van Rijksdienst en Wegverkeer dat de verdachte diens rijbewijs ongeldig is verklaard.
CBR dossiernummer [nummer2]
Ingang ongeldigverklaring 23-02-2018
Reden ongeldigverklaring Geschiktheid
Feitelijke inleverdatum ongeldig (het hof leest in: verklaard rijbewijs) 01-06-2018
Peildatum 1 januari 2020.
De verdachte heeft gezien de videobeveiligingsbeelden gereden in een personenauto, terwijl diens rijbewijs categorie B, ongeldig was.
3. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 28 juli 2020, genummerd PL0900-2019392312-8, opgemaakt door verbalisant [verbalisant2] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland (pagina 14 van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2019392312), inhoudende de bevindingen van voornoemde verbalisant.
Op dinsdag 28 juli 2020, omstreeks 10:00 uur, was ik verbalisant werkzaam als
rechercheur, recherche [plaats1] . In genoemde hoedanigheid was ik belast met het
verhoor van de aangehouden verdachte [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1997, [geboorteplaats] .
Ik verbalisant moest genoemde verdachte horen inzake, diefstal brandstof/tanken
zonder te betalen, opgeven valse naam en het rijden met ongeldig rijbewijs.
Ik had voor aanvang van het verhoor de beelden van de genoemde feiten
uitgebreid bekeken. Ik herkende voor 100% de verdachte op deze beelden. Ik herkende hem aan de vorm van zijn gezicht, vorm van de neus, postuur, kleur haar en baardgroei.
4. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 28 juli 2020, genummerd PL0900-2019392312-5, opgemaakt door verbalisant [verbalisant2] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland (pagina 25 van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2019392312), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
“V: Ben jij in het bezit van een rijbewijs?A: Ja, maar deze is ongeldig.”
Bewijsoverwegingen
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft getankt bij de [benadeelde partij] in [plaats1] en is vervolgens het tankstation binnengegaan om een incassocontract te ondertekenen. Op het incassocontract heeft verdachte incorrecte gegevens opgegeven. Vervolgens heeft de politie de camerabeelden bekeken van het incident op 14 december 2019.
Op basis van het onderzoek door verbalisant [verbalisant1] naar het kenteken [kenteken] , is naar voren gekomen dat verdachte op hetzelfde adres ingeschreven stond als de kentekenhouder, met welke auto is getankt zonder te betalen bij de [benadeelde partij] . Daarbij heeft verbalisant [verbalisant1] verklaard dat het signalement van verdachte overeen komt met de persoon die hij herkent op de camerabeelden van de [benadeelde partij] . Later is verdachte, tijdens het verhoor, ook herkend door verbalisant [verbalisant2] nadat hij voorafgaand aan het verhoor met verdachte de camerabeelden heeft bestudeerd. Verbalisant [verbalisant2] heeft verdachte ‘100% zeker’ herkend op basis van zijn uiterlijke kenmerken.
Uit de in het dossier opgenomen stills van de camerabeelden maakt het hof op dat deze van zodanige kwaliteit zijn dat zij geschikt zijn om een herkenning als die door verbalisanten op te baseren en zij zijn zonder meer van zodanig hoge kwaliteit dat de door de verbalisant [verbalisant2] geduide onderscheidende uiterlijke kenmerken van de afgebeelde persoon goed zijn waar te nemen. Dit maakt dat de herkenning van verdachte op basis van de camerabeelden voldoende betrouwbaar kan worden geacht.
Op grond van voorgaande is het hof van oordeel dat het verdachte is geweest die te zien is op de beelden.
De stelling van verdachte dat hij de persoon op de camerabeelden niet is, maar dat het in plaats daarvan een met name genoemde neef van hem betreft die erg op hem lijkt, biedt, gelet op het voorgaande, onvoldoende aanknopingspunt om een dergelijk alternatief scenario aannemelijk te doen zijn.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting door het aan hem ten laste gelegde handelen.
Ten aanzien van feit 2
Op 28 juli 2020 werd verdachte buiten heterdaad aangehouden in verband met de verweten feiten, waaronder feit 2, namelijk het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs op 14 december 2019.
Uit het dossier blijkt op grond van het proces-verbaal van bevindingen van 1 januari 2020 wat in het CBR-dossier staat over het rijbewijs van verdachte, namelijk dat dit rijbewijs met ingang van 23 februari 2018 ongeldig is verklaard.
Verdachte is bij aanvang van het verhoor op 28 juli 2020 verteld waarvan hij werd verdacht en ook op de hoogte gesteld van de datum waarop de feiten waarvan hij werd verdacht zouden hebben plaatsgevonden. In het kader van dat verhoor heeft verdachte even later verklaard dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Nu bovendien uit de documentatie op naam van verdachte blijkt dat er tussen 14 december 2019 en 28 juli 2020 geen contacten met politie en justitie zijn geweest aangaande het rijbewijs van verdachte, concludeert het hof dat niet anders kan dan dat verdachte ook op de pleegdatum ervan op de hoogte was dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en dat hij op die dag dus een motorrijtuig heeft bestuurd terwijl hij niet het bezit was van een geldig rijbewijs.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 14 december 2019 te [plaats1] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels, een medewerker van de [benadeelde partij] , te weten [naam1] , heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten tot de afgifte van 12,13 liter brandstof, door:
- bij voornoemd tankstation een hoeveelheid brandstof te tanken en
- ( vervolgens) naar de shop/kassa van dat tankstation te begeven met de melding dat hij niet kon betalen en/of op een later moment wilde/zou gaan betalen en
- ( vervolgens) een schuldbekentenis in te vullen met valse gegevens en die te ondertekenen en
- zich (aldus) voor te doen als een bonafide klant, die de (reeds) getankte benzine zou betalen;
2.hij op 14 december 2019 te [plaats1] terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie AM en/of B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [adres1] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto, gekentekend [kenteken] ), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
oplichting.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 14 december 2019 te [plaats1] schuldig gemaakt aan oplichting. Verdachte heeft een hoeveelheid brandstof getankt en is vervolgens naar de kassa van dat tankstation gegaan waarbij hij onder een valse naam een schuldbekentenis heeft getekend. Zodoende heeft verdachte zich voorgedaan als een bonafide klant die de reeds getankte brandstof op een later moment zou gaan betalen. Door aldus te handelen heeft verdachte het door het tankstation in hem gestelde vertrouwen ernstig beschaamd.
Daarnaast heeft verdachte zich op 14 december 2019 te [plaats1] schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Aldus heeft verdachte een hem ten behoeve van de verkeersveiligheid opgelegd verbod genegeerd en zodoende de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van27 september 2021. Daaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde al eerder onherroepelijk is veroordeeld, onder andere voor het overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet. Die veroordelingen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Verdachte is op 8 juli 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter zake van oplichting en diefstal door middel van een valse sleutel veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, zodat rekening moet worden gehouden met artikel 63 Sr.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door zijn raadsman naar voren zijn gebracht ter terechtzitting van het hof. De raadsman van verdachte heeft ter zitting van het hof verzocht om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met name met het oog op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, en in plaats daarvan te volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf.
Het hof acht, alles afwegende en in onderling verband en samenhang bezien, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand een passende en geboden bestraffing.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 29,95, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Namens verdachte is aangevoerd dat uit de stukken niet blijkt dat [naam2] bevoegd is de benadeelde partij te vertegenwoordigen.
Het hof is van oordeel, hoewel de bevoegdheid van [naam2] niet geheel juist is onderbouwd met stukken, dat gelet op het hiervoor geconstateerde, uit het dossier voldoende blijkt dat de vordering afkomstig is van [benadeelde partij] , waaraan de schade is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij is namens [benadeelde partij] ingediend en ondertekend door [naam2] . Nu zij ook degene was die namens de benadeelde partij gerechtigd was aangifte te doen van oplichting, bestaat er
naar het oordeel van het hof geen onduidelijkheid over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam2] . Ook omdat de verdediging de bevoegdheid van [naam2] niet met concrete bezwaren heeft betwist, acht het hof de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering
Uit het dossier, de vordering en het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Nu de benadeelde een rechtspersoon betreft met eigen mogelijkheden tot verhaal, ziet het hof aanleiding de gevorderde schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter te Midden-Nederland van 30 mei 2018 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 94 dagen, parketnummer 96-135874-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast (met aftrek).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 29,95 (negenentwintig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 december 2019.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter Midden-Nederland van 30 mei 2018, parketnummer 96-135874-17, te weten van: ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 94 (vierennegentig) dagen met aftrek.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 16 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.