Rb. Oost-Brabant, 14-12-2016, nr. C-01-278310 - HA ZA 14-350
ECLI:NL:RBOBR:2016:7258
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
14-12-2016
- Zaaknummer
C-01-278310 - HA ZA 14-350
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2016:7258, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 14‑12‑2016; (Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:973
ECLI:NL:RBOBR:2016:5048, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 31‑08‑2016; (Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:973
ECLI:NL:RBOBR:2015:4767, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 22‑07‑2015; (Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:973
- Vindplaatsen
AR 2017/602
Uitspraak 14‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Slotberekening van de door eiseres geleden schade.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/278310 / HA ZA 14-350
Vonnis van 14 december 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIMA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. C.M. van der Corput te Veldhoven,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WAALRE,
zetelend te Waalre,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna Dima en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 31 augustus 2016
- -
de akte van Dima
- -
de antwoordakte van de gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Dima heeft bij akte na tussenvonnis (wederom) bijlage A overgelegd. De in deze bijlage genoemde juridische kosten bedragen in totaal € 44.776,00. Tevens heeft Dima de facturen overgelegd, waaruit volgens haar is af te leiden dat het kosten betreft die gemaakt zijn en uitsluitend betrekking hebben op werkzaamheden die de onderhavige zaak aangaan. De facturen zijn verstuurd in de periode tussen 19 oktober 2011 en 3 november 2014 en hebben volgens Dima betrekking op de bezwaar- en beroepprocedure alsook de civiele procedure.
Dima verzoekt de rechtbank voorts om terug te komen op de beslissing ter zake gemiste huur van de villa, omdat volgens Dima wel oorzakelijk verband bestaat tussen de vertraagde vergunningverlening en de sloop van de villa.
2.2.
In haar antwoordakte na tussenvonnis heeft de gemeente een overzicht gemaakt van de advocaatkosten die volgens haar in ieder geval gemaakt zijn ten behoeve van de civiele procedure en dus niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het betreft in totaal 38 uur à € 241,00 plus 7% kantoorkosten (€ 9.799,06). Daarnaast zijn de advocaatkosten van
€ 1.788,75 van Keizers Advocaten in het geheel niet onderbouwd. De gemeente is van mening dat dit bedrag niet voor vergoeding in aanmerking komt.
De gemeente heeft ook een overzicht gemaakt van de advocaatkosten waarvan zij het aannemelijk acht dat deze samenhangen met de civiele procedure en niet met de bezwaar- en beroepsprocedure. Het gaat om in totaal 7,54 uur. Verder wijst de gemeente erop dat op een aantal data telkens 6 minuten in rekening is gebracht in verband met “ingekomen e-mail” en op dezelfde datum nogmaals 6 minuten in verband met “uitgaande correspondentie”. Volgens de gemeente worden deze kosten dubbel in rekening gebracht en is het niet redelijk als zij deze dubbele kosten moet vergoeden. Het gaat in totaal om 1,06 uur. Ook valt het op dat op een aantal data besprekingen hebben plaatsgevonden waarbij zowel mr. Van der Corput als mr. Jeltema aanwezig waren. Voor zover bij de gemeente bekend heeft mr. Jeltema de bestuursrechtelijke procedure gedaan en mr. Van der Corput de civielrechtelijke procedure. De gemeente gaat er voorshands vanuit dat de ‘dubbele kosten’ overbodig zijn, temeer daar mr. Van der Corput zich enkel heeft beziggehouden met de civiele procedure. Het gaat in totaal om 8,36 uur. De gemeente acht het niet redelijk als zij deze in totaal 17,36 uur à € 241,00 plus 7% kantoorkosten, derhalve € 4.476,62, zou moeten vergoeden.
De gemeente voert aan dat Dima zich op basis van het tussenvonnis van 31 augustus 2016 enkel mocht uitlaten over de kostenspecificatie, zodat het verzoek van Dima om terug te komen op de beslissing omtrent de gemiste huur buiten beschouwing moet worden gelaten.
2.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij het tussenvonnis van 31 augustus 2016 is de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door Dima en een antwoordakte van de gemeente over hetgeen is vermeld onder 3.30. Onder 3.30 van het tussenvonnis is het standpunt van de gemeente met betrekking tot de juridische kosten van oktober 2011 tot en met november 2014 weergegeven, waaronder de opmerking van de gemeente dat niet duidelijk is of ook de onderhavige procedure onderdeel uitmaakt van de opgevoerde kosten. Vervolgens heeft de rechtbank onder 3.31. onder meer overwogen dat Dima met gespecificeerde facturen diende te onderbouwen welke advocaatkosten betrekking hebben op de bezwaar- en beroepprocedure. Ook heeft de rechtbank overwogen dat de advocaatkosten van de onderhavige procedure niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komen, behoudens voor zover in het eindvonnis bij de proceskostenveroordeling een forfaitaire vergoeding zal worden toegewezen en dat Dima in de gelegenheid zal worden gesteld met gespecificeerde facturen te onderbouwen welk advocaatkosten betrekking hebben op de bezwaar- en beroepprocedure, waarna de gemeente de gelegenheid had om te reageren. In het dictum van het tussenvonnis had dus moeten staan dat Dima een akte mocht nemen over hetgeen is vermeld onder “3.31” in plaats van “3.30”. Dit had Dima kunnen en moeten begrijpen.
Dima heeft echter (wederom) ook de advocaatkosten van de civiele procedure opgegeven en niet nader onderbouwd welke van haar kosten enkel betrekking hebben op de bezwaar- en beroepprocedure. Dit terwijl de rechtbank reeds heeft overwogen dat de advocaatkosten van de onderhavige procedure (derhalve de civiele procedure) niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de gemeente komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat een bedrag van (€ 9.799,06 + € 1.788,75 +
€ 4.476,62 =) € 16.064,43 niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komt. Het in verband met de advocaatkosten toewijsbare bedrag komt aldus op (€ 44.776,00 –
€ 16.064,43 =) € 28.711,57.
2.4.
De rechtbank zal niet terugkomen op hetgeen zij in het tussenvonnis van 31 augustus 2016 onder 3.45 heeft overwogen omtrent de gemiste huur van de villa. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3.45 een bindende eindbeslissing gegeven. Er is geen sprake van een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, zodat de rechtbank aan deze beslissing is gebonden.
2.5.
Gelet op hetgeen de rechtbank in het tussenvonnis van 31 augustus 2016 onder 3.50 heeft overwogen en op hetgeen hiervoor onder 2.3. is overwogen komt het totaal van het toewijsbare bedrag op (€ 198.740,46 + € 11.706,00 + € 28.711.57 =) € 239.158,03. De gevorderde handelsrente is niet toewijsbaar, aangezien geen sprake is van een handelsovereenkomst. De rechtbank zal in plaats daarvan de subsidiair gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 toewijzen vanaf de datum van dagvaarding, te weten 6 juli 2012.
2.6.
De gemeente zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Dima op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 76,17
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 3.621,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 12.000,00 (6,0 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 15.697,17
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
veroordeelt de gemeente om aan Dima te betalen een bedrag van € 239.158,03 (tweehonderdnegenendertig duizendéénhonderdachtenvijftig euro en drie eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 6 juli 2012 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van Dima tot op heden begroot op € 15.697,17,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.M. Effting-Zeguers en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2016.
Uitspraak 31‑08‑2016
Inhoudsindicatie
De rechtbank beoordeelt de diverse schadeposten die eiseres opvoert. Eiseres mag zich nog uitlaten over de opgevoerde extra kosten van advocaten.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/278310 / HA ZA 14-350
Vonnis van 31 augustus 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIMA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. C.M. van der Corput te Veldhoven,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WAALRE,
zetelend te Waalre,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna Dima en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 30 september 2015, waarbij het verzoek van de gemeente tot het openstellen van tussentijds appèl tegen het tussenvonnis van 22 juli 2015 is afgewezen,
- -
de akte na tussenvonnis tevens akte vermeerdering en vermindering van eis van Dima
- -
de antwoordakte van de gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vermeerdering en vermindering van eis
2.1.
Dima vordert, na vermeerdering en vermindering van eis, - kort samengevat - dat de gemeente wordt veroordeeld tot betaling van € 1.719.104,00, vermeerderd met rente.
2.2.
De gemeente maakt bezwaar tegen de wijziging van eis, omdat zij hierdoor volgens haar wordt bemoeilijkt in het voeren van verweer. De wisselende standpunten ten aanzien van (de omvang van) de schade maakt het volgens de gemeente onmogelijk om daartegen adequaat verweer te voeren. Bovendien loopt het geding onnodige vertraging op door de handelwijze van Dima. Een en ander is in strijd met de eisen van een goede procesorde, aldus de gemeente.
2.3.
De rechtbank staat de vermeerdering en vermindering van eis toe. Naar het oordeel van de rechtbank is deze wijziging niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, nu de wijziging (mede) voortvloeit uit het tussenvonnis van 22 juli 2015, waarin de rechtbank zich heeft uitgesproken over begin en aanvang van de periode die van belang is voor de berekening van de schade. De gemeente wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad, nu zij in de gelegenheid is gesteld op de nieuwe berekening van Dima te reageren.
3. De verdere beoordeling
3.1.
In het tussenvonnis van 22 juli 2015 is de zaak naar de rol verwezen, zodat Dima zich kon uitlaten over welke schade zij lijdt doordat zij niet op 19 oktober 2011, maar pas op 3 november 2014 over een onherroepelijke bouwvergunning beschikte. Dima is verzocht daarbij inzichtelijk te maken welke methode van schadeberekening zij daarbij tot uitgangspunt neemt en de door haar beweerdelijk geleden schade te specificeren. De gemeente mocht daarop reageren.
3.2.
Dima heeft naar aanleiding van het tussenvonnis een nieuwe schadeberekening laten maken door Dicop Bouwadvies (hierna: Dicop). Zij heeft deze schadeberekening van 24 september 2015 met bijlagen overgelegd als productie I bij haar akte na tussenvonnis, tevens akte vermeerdering eis en vermindering eis. De schadeberekening van Dicop is gecontroleerd door de heer [naam accountant Witlox Van den Boomen] van Accountantskantoor Witlox Van den Boomen, aldus Dima. Dima wijst erop dat de heer [naam accountant Witlox Van den Boomen] , die inzage heeft gehad in de cijfers en onderleggers alsmede in de jaarstukken, tot de conclusie komt dat de cijfers zoals door Dicop gebruikt in overeenstemming zijn met de financiële administratie van Dima en dat de berekening van de (vertragings)schade zoals vermeld in de rapportage van Dicop d.d. 24 september 2015 juist is.
3.3.
De gemeente legt bij haar antwoordakte na tussenvonnis een rapport van Lengkeek Expertises (hierna: Lengkeek) over, waarin een reactie wordt gegeven op de schadeberekening van Dicop.
Bruikbaarheid rapport van Dicop en daarop uitgevoerde onderzoek van de accountant
3.4.
De gemeente betwist de juistheid van de schadeberekening van Dicop. De gemeente wijst erop dat cruciale gegevens aan de hand waarvan de schadeopstelling van Dima kan worden beoordeeld ontbreken. De gemeente voert voorts aan dat de door de heer [naam accountant Witlox Van den Boomen] uitgevoerde controle niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van Dicop niet zonder meer kan dienen als bewijs van de door Dima geleden schade, ondanks het feit dat het rapport is gecontroleerd door de heer [naam accountant Witlox Van den Boomen] . Zoals de gemeente terecht opmerkt voldoet de door de heer [naam accountant Witlox Van den Boomen] uitgevoerde controle niet aan de standaard die de heer [naam accountant Witlox Van den Boomen] stelt te hebben toegepast (Standaard 4400). De conclusie van de heer [naam accountant Witlox Van den Boomen] dat de opgenomen berekening van de vertragingsschade zoals vermeld in de rapportage van Dicop Bouwadvies d.d. 24 september 2015 juist is, is in strijd met de Standaard 4400. Ten onrechte vermeldt het rapport niet dat geen controle- of beoordelingsopdracht is uitgevoerd en dat derhalve geen zekerheid wordt verstrekt. Dit had op grond van artikel 18 onder j. van de Standaard 4400 moeten worden vermeld. De rechtbank zal de schadeberekening van Dicop daarom slechts beschouwen als onderbouwing van de vordering van Dima. De rechtbank zal het rapport van Lengkeek (mede) beschouwen als onderbouwing van het verweer van de gemeente. Hierna zal de rechtbank de in de schadeberekening van Dicop genoemde schadeposten en de reactie daarop van de gemeente en/of Lengkeek afzonderlijk bespreken.
Rente over het geïnvesteerde bedrag
3.5.
Volgens Dicop heeft Dima 3 jaar langer rente betaald over het volledige geïnvesteerde bedrag van € 2.257.109,44 (bijlage H bij het rapport van Dicop). De gemiddelde rente heeft volgens Dicop 4,7 % bedragen. Dit resulteert in een totale betaalde rente over 3 jaar van € 318.252.
Het gehanteerde percentage
3.6.
De gemeente wijst erop dat Dima niet heeft aangetoond dat er leningen zijn aangegaan voor de geïnvesteerde bedragen. De gemeente wijst er voorts op dat in het eerste rapport van Dicop werd uitgegaan van een gemiddelde rente van 4,6%. De gemeente betwist dan ook dat het juiste percentage wordt gehanteerd.
3.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Lengkeek merkt in haar reactie over het percentage het volgende op: “Door Dicop wordt een rentepercentage gehanteerd van 4,7%. Hieromtrent rapporteerden wij reeds in ons rapport in ons dossier 373933 als volgt:
“Tijdens de bespreking van 20 februari 2014 verzochten wij om een nadere onderbouwing van het rentepercentage. Hiertoe ontvingen wij op 26 februari 2014 de navolgende e-mail, welke niet onderbouwd is met documenten:
“Met betrekking tot het rentepercentage zijn er in 2006 twee leningen afgesloten: een lening ad € 950.000,00 tegen een rente van 4,85% en een lening ad € 800.000,00 tegen een rente van 4,55%. Al het overige is betaald via de rekening courant. De gemiddelde rente van de financiering is berekend op 4,6%. Zoals vermeld in de bespreking opteren wij nu voor deze rente van 4,6%.”
Bij deze gegevens merken wij (Lengkeek, rb.) op dat het gemiddelde percentage van deze beide leningen 4,71 bedraagt.”
Hiermee lijkt een rentepercentage van 4,7% juist te zijn. … Indien uitgegaan wordt van de totale investeringskosten per 19 oktober 2011 minus de management fees en de juridische kosten bedraagt de grondslag voor de renteberekening maximaal € 1.633.057,19 (zie bijlage). In dat geval lijken de hiervoor genoemde financieringen (totaal € 1.750.000,00) de gemaakte kosten af te dekken. …”
Weliswaar is Lengkeek van mening dat Dima nader zou dienen aan te tonen welke leningen specifiek voor het onderhavige project zijn aangegaan, maar Lengkeek merkt ook op dat uit de jaarrekeningen van Dima blijkt dat er meer langlopende schulden zijn. De rechtbank neemt dan ook aan dat Dima leningen heeft afgesloten voor het onderhavige project. Nu het aan de gemeente is toe te rekenen dat Dima pas op 3 november 2014 en niet al op 19 oktober 2011 over een onherroepelijke bouwvergunning beschikte, is de gemeente aansprakelijk voor de door Dima in genoemde periode betaalde rente over het door haar geïnvesteerde bedrag (voor zover het een bij de berekening van de totale investering terecht meegerekend bedrag is, zoals hierna nog zal worden overwogen). Gelet op hetgeen Lengkeek in haar reactie opmerkt over het percentage van 4,7%, is de betwisting door de gemeente van het door Dima gehanteerde percentage onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom het renteverlies over het geïnvesteerde bedrag waarvoor de gemeente aansprakelijk is begroten op 4,7%.
Investering terecht of onterecht meegerekend?
Architectkosten € 64.864,80
3.8.
De gemeente voert aan dat de kosten voor inschakeling van de architect niet in verband gebracht kunnen worden met het besluit van 22 april 2008, nu Dima deze kosten heeft gemaakt ruim voordat het college voornoemd besluit nam althans vallen onder de Schuttersduin-exceptie.
3.9.
De rechtbank zal de architectkosten meenemen bij de berekening van het renteverlies. Deze kosten zijn volgens bijlage H bij het rapport van Dicop gemaakt in de periode oktober 2006 tot januari 2008. Om de voor de bouwaanvraag benodigde tekeningen te maken heeft Dima een architect ingeschakeld, zo blijkt ook uit de stellingen van de gemeente in de conclusie van antwoord onder 16. Er kan dan ook niet gezegd worden dat Dima deze kosten “te vroeg” heeft gemaakt. Het leerstuk van het arrest Schuttersduin is daarom niet van toepassing. Lengkeek maakt ook geen opmerkingen over de hoogte van het bedrag.
Juridische kosten € 112.836,01 (Anita, foutje in mijn lijst. Dit is inclusief de kosten van Nunc van € 105.154,10)
3.10.
De gemeente betwist dat het voor Dima noodzakelijk was juridische kosten te maken. Lengkeek is van mening dat niet kan worden beoordeeld in hoeverre deze kosten betrekking hebben op het project en of deze kosten voldoen aan de “dubbele redelijkheidstoets”.
3.11.
De rechtbank zal de juridische kosten niet meenemen bij de berekening van het renteverlies. De diverse bedragen zijn slechts summier gespecificeerd en de post “Nunc Advocaten” ter hoogte van € 105.154,10 in het geheel niet. Dima onderbouwt voorts op geen enkele wijze waarom zij kosten tot een bedrag van € 112.836,01 heeft moeten maken.
Constructeur € 11.200,00
3.12.
De gemeente voert aan dat de kosten voor inschakeling van de constructeur niet in verband gebracht kunnen worden met het besluit van 22 april 2008, nu Dima deze kosten heeft gemaakt ruim voordat het college voornoemd besluit nam althans vallen onder de Schuttersduin-exceptie.
3.13.
De rechtbank zal de kosten van de constructeur meenemen bij de berekening van het renteverlies. Deze kosten zijn volgens bijlage H bij het rapport van Dicop gemaakt in de periode oktober tot en met december 2007. Om de voor de bouwaanvraag benodigde constructieve berekeningen te maken heeft Dima een constructeur moeten inschakelen, zo blijkt ook uit de stellingen van de gemeente in de conclusie van antwoord onder 16. Er kan dan ook niet gezegd worden dat Dima deze kosten “te vroeg” heeft gemaakt. Het leerstuk van het arrest Schuttersduin is daarom niet van toepassing. Lengkeek maakt ook geen opmerkingen over de hoogte van het bedrag.
Leges € 53.168,25
3.14.
De gemeente voert aan dat de leges niet in verband gebracht kunnen worden met het besluit van 22 april 2008, nu Dima deze kosten heeft gemaakt ruim voordat het college voornoemd besluit nam althans vallen onder de Schuttersduin-exceptie.
3.15.
De rechtbank zal de leges meenemen bij de berekening van het renteverlies. Het is evident dat Dima leges heeft moeten betalen voor de indiening van de bouwaanvraag. Er kan dan ook niet gezegd worden dat Dima deze kosten “te vroeg” heeft gemaakt. Het leerstuk van het arrest Schuttersduin is daarom niet van toepassing. Lengkeek maakt ook geen opmerkingen over de hoogte van het bedrag.
Verkoopkosten € 11.706,15
3.16.
De gemeente is van mening dat de verkoopkosten voor rekening en risico van Dima moeten blijven, omdat deze kosten zijn gemaakt voordat Dima over een onherroepelijke bouwvergunning beschikte. Bovendien heeft Dima geen nadere stukken overgelegd, zodat niet verifieerbaar is of deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, aldus de gemeente.
3.17.
De rechtbank verwerpt het verweer dat (het renteverlies over) de verkoopkosten voor rekening en risico van Dima moet blijven. Dima heeft bij gelegenheid van de comparitie van partijen van 2 april 2013 immers met stukken onderbouwd gesteld dat de gemeente zich in 2008 actief opstelde in het verkooptraject en zelfs inspraak wilde in de advertentieopzet. Dit is door de gemeente niet, althans onvoldoende onderbouwd weersproken. De gemeente kan Dima dan niet tegenwerpen dat Dima verkoopkosten heeft gemaakt voordat zij over een onherroepelijke bouwvergunning beschikte. Het door Dima terzake opgevoerde bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank zal de verkoopkosten meenemen bij de berekening van het renteverlies.
Asbest, sloop, hekwerk € 91.104,50
3.18.
De gemeente voert aan dat de kosten van de sloop en asbestsanering verband houden met de op 26 november 2007 door het college afgegeven sloopvergunning. Dima heeft ervoor gekozen om al eind 2008 gebruik te maken van deze vergunning.
3.19.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de gemeente. De gemeente heeft immers zelf bij brief van 3 juni 2008 aan Dima geschreven dat de bouwvergunning zou worden ingetrokken als de sloopwerkzaamheden op 2 december 2008 nog niet zouden zijn gestart. De gemeente kan dan ook niet aan Dima tegenwerpen dat Dima eind 2008 is gaan slopen. De rechtbank zal deze kosten meenemen bij de berekening van het renteverlies, nu Lengkeek over dit bedrag geen opmerkingen maakt.
Grondaankoop € 1.329.746,73
3.20.
De gemeente voert aan dat de aankoopprijs van het perceel met kosten koper niet in verband gebracht kunnen worden met het besluit van 22 april 2008, nu Dima deze kosten heeft gemaakt ruim voordat het college voornoemd besluit nam althans vallen onder de Schuttersduin-exceptie.
Lengkeek verwijst naar rechtsoverweging 4.12 van het tussenvonnis van 22 juli 2015, waarin de rechtbank heeft overwogen dat de eventueel door de mede-eigenaren betaalde koopprijs in mindering dient te komen op de investering door Dima in de grond.
3.21.
De rechtbank overweegt als volgt. Het feit dat Dima de aankoopprijs heeft betaald vóórdat zij beschikte over een onherroepelijke bouwvergunning valt niet onder het leerstuk van het arrest Schuttersduin. Van Dima en de verkoper van het perceel kon niet worden verwacht dat zij zouden wachten met de koop/verkoop totdat Dima over een onherroepelijke bouwvergunning zou beschikken. De koopsom, voor zover voor rekening van Dima gekomen, zal worden meegenomen bij de berekening van het renteverlies.
Blijkens de akte van levering d.d. 15 november 2006, die is gevoegd bij het taxatierapport van taxatiebureau 5X5 (productie 5 bij de dagvaarding) bedroeg de koopsom van het perceel € 1.100.000 plus kosten koper. In bijlage H bij het rapport van Dicop staan drie bedragen genoemd met als bijschrift “Notaris” en “grondaankoop”. Het betreft een bedrag van
€ 1.168.846,73, met daarbij vermeld: “nov-06”, een bedrag van € 1.055,00, met daarbij vermeld “jun-07” en een bedrag van € 159.845,00, met daarbij vermeld “sept-09”. Het totaal van deze drie bedragen is € 1.329.746,73. De rechtbank kan alleen het bedrag van
€ 1.168.846,73 van november 2006 thuisbrengen. Dat zal het aankoopbedrag van
€ 1.100.000 plus kosten koper zijn. Dima geeft niet aan waarop de andere twee bedragen zien. De rechtbank gaat daarom uit van een aankoopbedrag inclusief kosten koper van
€ 1.168.846,73. Nu 1/6 van de grond naderhand is overgedragen aan andere eigenaren en Dima niet heeft gereageerd op rechtsoverweging 4.12 van het tussenvonnis, gaat de rechtbank ervan uit dat die eigenaren in totaal 1/6 van het bedrag van de koopsom van het perceel van € 1.100.000 (€ 183.333,33) aan Dima hebben voldaan. De rechtbank komt dan op een bedrag van € 985.513,40 dat Dima heeft geïnvesteerd in de aankoop van het perceel. Daarmee zal de rechtbank bij de berekening van het renteverlies rekening houden.
Bankgarantie € 25.000,00
3.22.
In bijlage H bij het rapport van Dicop staat een post “Bankgarantie € 25.000” genoemd. Dima geeft geen enkele toelichting op deze post. Als Dima een bankgarantie heeft gegeven voor dit bedrag, betekent dit nog niet dat zij dit bedrag extra heeft geleend en/of geïnvesteerd. De rechtbank zal geen rekening houden met deze post.
Ontwikkelingskosten € 84.547,12
3.23.
In bijlage H bij het rapport van Dicop staat een groot aantal posten genoemd met als bijschrift “Ontwikkelingskosten”. Een deel van deze kosten is min of meer gespecificeerd, doordat daarbij bedrijfsnamen, bedragen en maanden waarin deze kosten zijn gemaakt staan vermeld. In totaal bedraagt dit deel van de post “Ontwikkelingskosten”
€ 84.547,12. Lengkeek is van mening dat deze kosten niet behoren te worden meegenomen. Dima onderbouwt niet waarom deze kosten zijn gemaakt en de rechtbank kan deze kosten ook niet thuisbrengen, behalve de kosten van SAB. SAB is immers het bedrijf dat de ruimtelijke onderbouwing voor Dima heeft opgesteld. De kosten van SAB hebben in totaal
€ 8.934,00 bedragen. De rechtbank zal rekening houden met deze kosten bij de berekening van het renteverlies. Met de overige posten wordt geen rekening gehouden.
Ontwikkelingskosten € 74.215,88
3.24.
Het overige deel van de in bijlage H bij het rapport van Dicop opgenomen posten met als bijschrift “Ontwikkelingskosten” betreft onder meer advieskosten, telefoonkosten, reiskosten, gemeentelijke belastingen en waterschapsbelastingen. In totaal bedraagt dit deel van de post “Ontwikkelingskosten” € 74.215,88. Lengkeek merkt hierbij op dat toerekening van dit bedrag aan de periode voor 19 oktober 2011 reëel is. Gelet daarop zal de rechtbank rekening houden met dit onderdeel van de ontwikkelingskosten bij de berekening van het renteverlies.
Begeleidingskosten € 398.720,00
3.25.
In bijlage H bij het rapport van Dicop staat een aantal posten genoemd met als bijschrift “Bouwbegeleiding” van € 81.680,00 per jaar van 2007 tot en met 2010 en
€ 72.000 over het jaar 2011. Het totaal bedraagt € 398.720,00.
3.26.
Lengkeek merkt hierover op dat deze kosten in een eerder overzicht nog management fee werden genoemd en zijn gebaseerd op de managementovereenkomst tussen Dima en [naam toenmalig directeur DIMA] d.d. 21 december 2006. De gemeente wijst er op dat deze kosten behoren tot de vaste kosten van Dima. De gemeente betwist dat deze kosten ten behoeve van dit project zijn gemaakt, nu Dima geen stukken aanlevert waaruit blijkt dat de kosten betrekking hebben op dit project.
3.27.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij het eerste rapport van Dicop d.d. 30-4-2014 (productie DD bij Conclusie van repliek) is een managementovereenkomst d.d. 21-12-2006 tussen Dima en [naam toenmalig directeur DIMA] gevoegd. Daarin zijn Dima en [naam toenmalig directeur DIMA] overeengekomen dat [naam toenmalig directeur DIMA] leiding zal geven aan de advisering, uitvoering en controle van alle architecturale, bouwkundige en financiële activiteiten met betrekking tot de ontwikkeling van het perceel, startende op 1 januari 2007 en dat [naam toenmalig directeur DIMA] gerechtigd zal zijn voor deze werkzaamheden € 6.800,00 per maand bij Dima te declareren. Lengkeek zegt over de werkzaamheden van [naam toenmalig directeur DIMA] in haar rapport d.d. 19-5-2014 (productie 14 bij Conclusie van dupliek) dat de inzet van [naam toenmalig directeur DIMA] vanaf het begin van het project essentieel was en dat hij de contacten met de gemeente en potentiële kopers onderhield, bepalend was ten aanzien van de uitstraling van het project, toekomstige materiaalkeuze enzovoort. Mede gelet op het feit dat Dima zich bezig houdt met de bouw en exploitatie van bedrijfs onroerend goed, valt het te billijken dat zij het management van het onderhavige project heeft uitbesteed aan [naam toenmalig directeur DIMA] . De rechtbank is van oordeel dat de door Dima aan [naam toenmalig directeur DIMA] betaalde managementfee tot aan het moment waarop de oorspronkelijke bouwvergunning is verleend (22 april 2008) valt te beschouwen als investering in het project, die noodzakelijkerwijs gedaan moest worden voordat een bouwvergunning kon worden verkregen. Uit de overeenkomst tussen Dima en [naam toenmalig directeur DIMA] blijkt genoegzaam dat deze kosten alleen ten behoeve van het onderhavige project zijn gemaakt. Nu de werkzaamheden van [naam toenmalig directeur DIMA] zijn gestart per 1 januari 2007 zijn sindsdien bijna zestien maanden verstreken, voordat de bouwvergunning is verleend. De rechtbank zal bij de berekening van het renteverlies rekening houden met een bedrag van (16 x € 6.800,00 =) € 108.800,00. Voor het overige is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onduidelijk dat kosten in de aangegeven omvang noodzakelijkerwijs gemaakt moesten worden, zodat het hierover geleden renteverlies voor rekening van Dima dient te blijven.
Conclusie met betrekking tot de vertragingsschade
3.28.
De conclusie is dat de volgende posten worden meegenomen bij de berekening van het renteverlies: architectkosten € 64.864,80, constructeur € 11.200,00, leges
€ 53.168,25, verkoopkosten € 11.706,15, asbest, sloop en hekwerk € 91.104,50, grondaankoop € 985.513,40, SAB € 8.934,00, ontwikkelingskosten € 74.215,88 en begeleidingskosten € 108.800. Het totaal geïnvesteerde bedrag dat wordt meegenomen komt op € 1.409.506,9. 4,7% over dit bedrag is € 66.246,82. Vermenigvuldigd met 3 komt de vertragingsschade uit op een bedrag van € 198.740,46. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Juridische kosten oktober 2011 tot en met november 2014 € 44.776,00
3.29.
Volgens Dicop in zijn rapport zijn er juridische kosten gemaakt in de periode oktober 2011 tot en met november 2014. Nu dezelfde procedure nogmaals doorlopen wordt, zijn deze kosten dubbel. De kosten zijn in totaal € 44.776,00 (bijlage A), aldus Dicop.
3.30.
De gemeente voert aan dat uit de specificatie van deze kosten slechts blijkt wanneer de facturen zijn ingediend, maar niet op welke werkzaamheden deze facturen betrekking hebben, zodat niet duidelijk is of ook de onderhavige procedure onderdeel uitmaakt van de opgevoerde kosten. Daarbij komt dat de juridische kosten die samenhangen met de bestuursrechtelijke procedure niet als schadecomponent worden opgevoerd. Deze kosten vallen immers onder het (forfaitaire) stelsel van de daar ontvangen proceskostenveroordeling, aldus de gemeente.
3.31.
De rechtbank is van oordeel dat de advocaatkosten die Dima tussen 19 oktober 2011 en 3 november 2014 in de bezwaar- en beroepprocedure heeft moeten maken door de gemeente aan Dima dienen te worden vergoed (behoudens de kosten die uit hoofde van een proceskostenveroordeling niet voor rekening van Dima zijn gebleven). Als de procedure in één keer goed zou zijn verlopen zou Dima deze kosten namelijk niet hebben hoeven maken. Daarom is de gemeente aansprakelijk voor deze schade. Dima zal in de gelegenheid worden gesteld met gespecificeerde facturen te onderbouwen welke advocaatkosten betrekking hebben op de bezwaar- en beroepprocedure. De advocaatkosten van de onderhavige procedure komen niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking, behoudens voor zover in het eindvonnis bij de proceskostenveroordeling een forfaitaire vergoeding zal worden toegewezen.
De gemeente zal in de gelegenheid worden gesteld te reageren op de kostenspecificatie van Dima en aan te geven welke kosten reeds uit hoofde van een proceskostenveroordeling aan Dima zijn vergoed.
Gemist rendement over geïnvesteerd vermogen € 534.935,00
3.32.
Volgens Dicop had Dima in de jaren 2008 tot en met 2014 een rendement van gemiddeld 12,6 %. Als Dima de drie jaar oponthoud niet had gehad, dan had zij het geïnvesteerde kapitaal drie jaar eerder opnieuw kunnen inzetten. Het rendement zou effectief 7,9 % zijn geweest (12,6 % minus financieringskosten 4,7 %). Totaal is dit € 534.935,00 (bijlage B), aldus Dicop. Volgens de heer [naam accountant Witlox Van den Boomen] in zijn rapport naar aanleiding van de rapportage van Dicop d.d. 24 september 2015, blijkt uit de voorwaarden van de voor het project Hurkervenne afgesloten leningen dat deze leningen zijn afgesloten met als zekerheid de bestaande panden van Dima en dat bij de verkoop van het project geen aflossing van die leningen hoeft plaats te vinden.
3.33.
De gemeente betwist dat Dima het door haar gestelde rendement zou hebben behaald. Dima houdt zich bezig met de bouw en exploitatie van bedrijfs-onroerend goed. Lengkeek heeft op basis van de jaarrekeningen 2007-2014 van Dima een reële berekening gemaakt van het rendement. Dat resulteert in een effectief rendement van slechts 3,69 dan wel 2,36%, aldus de gemeente. De gemeente voert aan dat het project Hurkervenne een project voor de particuliere woningmarkt betreft. Op die markt wordt doorgaans een lager rendement behaald. Daar komt nog bij dat het Dima aan ervaring ontbreekt op deze markt. Bovendien is het maar zeer de vraag of de bank de vrijgekomen financiële middelen zou herinvesteren in een nieuw project van Dima. Na de financiële crisis zijn de voorwaarden voor het verstrekken van een financiering aanzienlijk verscherpt, aldus de gemeente.
3.34.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Dima onvoldoende onderbouwd dat zij enig rendement, laat staan het door haar gestelde rendement zou hebben kunnen behalen met de na realisatie van het project Hurkervenne vrijgekomen investeringen. De bij het rapport van Dicop gevoegde bijlage B betreft een grafiek van gemiddelde bruto-aanvangsrendementen van bedrijfsruimte. Verdere feitelijke onderbouwing van het door Dicop gestelde rendement ontbreekt. Zij stelt zelfs niet waarin zij had kunnen investeren. Lengkeek heeft aan de hand van de jaarrekeningen van Dima een veel lager behaald rendement berekend. Nu het bovendien geleend geld betreft en het maar zeer de vraag is of Dima alle appartementen zou hebben kunnen verkopen, zoals hierna onder 3.47 nader zal worden overwogen, valt te betwijfelen of de bank ermee zou blijven instemmen dat bij de verkoop van het “project Hurkervenne” geen aflossing zou hoeven plaats te vinden en of Dima het geld had kunnen herinvesteren. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering afwijzen.
Begeleidingskosten € 94.400,00
3.35.
Volgens Dicop is er van 2012 tot en met 2014 in totaal € 94.400,00 aan begeleidingskosten gefactureerd om ervoor te zorgen dat de procedure wordt begeleid en dat er een schaderapport/ -advies volgt. Dicop verwijst naar de als bijlage C1, C2, C3, C4 en C5 bij het rapport gevoegde facturen.
3.36.
De gemeente voert aan dat de facturen niet voldoen aan de voor facturen geldende eisen. Een BTW-nummer en KvK-nummer ontbreken. De kosten zijn niet gemaakt om de vertraging te beperken. De kosten houden evenmin verband met de vertraging van het project. Daarnaast staat het bedrag niet in verhouding tot de mogelijk verrichte werkzaamheden, temeer nu Dima eveneens juridische kosten vordert, aldus de gemeente.
3.37.
De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van de gestelde begeleidingskosten afwijzen. Dima onderbouwt op geen enkele wijze dat zij deze kosten noodzakelijkerwijze heeft moeten maken, laat staan waarom de gemeente aansprakelijk zou zijn voor deze kosten.
Ontwikkelingskosten € 34.000,00
3.38.
Volgens Dicop zijn sinds 2011 het Bouwbesluit, de milieueisen en NEN-normen aangepast. De tekeningen, aanbestedingen, bestek en offertes moeten hieraan worden aangepast en er moeten besprekingen worden gevoerd. Deze werkzaamheden zijn door de architect Jacqueline Slager geoffreerd voor € 34.000,00 (bijlage D).
3.39.
De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering afwijzen. Zoals de gemeente terecht aanvoert, heeft het Bouwbesluit eerbiedigende werking. Dima kan dan ook gebruik maken van de onherroepelijke bouwvergunning zoals die destijds is aangevraagd en het is dus niet nodig om de tekeningen etc. aan te passen.
Verkoopkosten € 11.706,00
3.40.
Volgens Dicop heeft Dima deze verkoopkosten vergeefs gemaakt. Nu dienen opnieuw verkoopkosten gemaakt te worden.
3.41.
De gemeente is van mening dat deze kosten voor rekening en risico van Dima dienen te blijven, nu deze kosten zijn gemaakt vóór het onherroepelijk worden van de bouwvergunning. Bovendien worden geen nadere stukken overgelegd, zodat volgens de gemeente niet verifieerbaar is of deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
3.42.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 3.17 heeft overwogen, kan de gemeente Dima niet tegenwerpen dat Dima verkoopkosten heeft gemaakt voordat zij over een onherroepelijke bouwvergunning beschikte en komt het door Dima terzake opgevoerde bedrag de rechtbank niet onredelijk voor. Deze door Dima in 2007 en 2008 gemaakte kosten leveren thans geen resultaat meer op en zijn dus vergeefs gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dit het gevolg is van het feit dat de gemeente op 22 april 2008 een onjuist besluit heeft genomen en daarom aansprakelijk is voor deze door Dima geleden schade. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
Gemiste huur villa € 61.200,00
3.43.
Volgens Dicop heeft Dima in 2008 van de gemeente de mededeling gekregen dat zij de op het perceel aanwezige villa binnen de gestelde termijn diende te slopen. Deed zij dat niet dan zou de bouwvergunning worden ingetrokken. Dima heeft in 2008 de villa gesloopt. De villa werd verhuurd voor € 850,00 per maand. Deze huurpenningen is Dima kwijtgeraakt. Hierdoor heeft zij volgens Dicop € 61.200,00 aan omzet verloren.
3.44.
De gemeente betwist dat de villa werd verhuurd en dat Dima na de sloop huurpenningen is kwijtgeraakt. Een huurovereenkomst ontbreekt. Bovendien stond in het eerdere rapport van Dicop: “de villa had verhuurd kunnen worden”.
3.45.
De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering afwijzen, aangezien het oorzakelijk verband met de vertraagde vergunningverlening ontbreekt. Dima heeft het pand immers gesloopt, omdat zij daartoe naar haar zeggen door de gemeente was verplicht. Daar komt nog bij dat Dima niet aantoont dat de villa werd verhuurd, zoals de gemeente terecht opmerkt.
Daling van de verkoopprijs € 619.835,00
3.46.
Volgens Dicop had Dima drie kopers die een appartement zouden kopen voor het bedrag van € 4.500,00 p/m² verkoopbaar vloeroppervlak. Deze kopers hebben van de koop afgezien, omdat voor 30 juni 2012 niet kon worden aangevangen met de bouw. Inmiddels ligt de prijs per m² voor een goed afgewerkt appartement in Waalre tussen de € 3.000,00 en € 3.500,00. Dit betekent volgens Dicop voor Dima een verlies van (750 m² x € 1.000,00 =) € 750.000,00 inclusief BTW, dat is € 619.835,00 exclusief BTW.
3.47.
De gemeente betwist dat Dima alle appartementen had kunnen verkopen voor de door haar gestelde prijs van € 4.500,00 p/m². In 2008 was er al sprake van crisis. Dima stelt dat zij drie aspirant kopers had. Geen van de geïnteresseerden komt overeen met de kandidatenlijst van de gemeente. De door Dima overgelegde correspondentie is onvoldoende om aan te nemen dat drie koopovereenkomsten zouden zijn gesloten. Het is algemeen bekend dat de woningmarkt aantrekt. Lengkeek concludeert bovendien dat thans een hogere verkoopprijs kan worden gerealiseerd dan op 19 oktober 2011 het geval was, aldus de gemeente.
3.48.
De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering eveneens afwijzen. Dima heeft geen koopovereenkomsten overgelegd, waaruit blijkt dat zij drie kopers had. Uit de stukken die Dima heeft overgelegd blijkt alleen dat zij aan drie aspirant kopers een koopoptie had verleend. Gesteld al dat zij drie kopers had, is het maar zeer de vraag of Dima ook de andere drie appartementen zou hebben kunnen verkopen. In 2008 is immers een economische crisis begonnen, die in 2011/2012 zeker nog niet voorbij was. Het is dus geheel niet zeker dat Dima de door haar gestelde opbrengst had kunnen realiseren en het is evenmin ondenkbaar dat Dima thans een hogere opbrengst kan realiseren. De woningmarkt trekt immers aan, zoals de gemeente terecht opmerkt. De door Dima overgelegde verklaringen van makelaars leggen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal.
Extra kosten in verband met lopende procedure
3.49.
Volgens Dicop zullen er nog enkele posten zijn, waaronder juridische bijstand en begeleidingskosten die nog zorgen voor extra kosten in verband met de lopende procedure.
De rechtbank overweegt daarover nu alvast dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, behoudens voor zover in het eindvonnis bij de proceskostenveroordeling een forfaitaire vergoeding van juridische bijstand zal worden toegewezen. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder 3.30 en 3.36 al heeft overwogen over de juridische bijstand en begeleidingskosten.
Conclusie tot zover
3.50.
De conclusie tot zover is dat een bedrag van € 198.740,46 aan renteverlies toewijsbaar is, evenals de vergeefs gemaakte verkoopkosten van € 11.706,00. De zaak zal eerst naar de rol worden verwezen, om Dima de gelegenheid te geven zich uit te laten over (alleen) hetgeen hiervoor onder 3.30 is overwogen. Daarna krijgt de gemeente de gelegenheid hierop te reageren. Opmerkingen over andere onderwerpen zullen niet worden meegenomen.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 21 september 2016 voor het nemen van een akte door Dima over hetgeen is vermeld onder 3.30, waarna de gemeente op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.M. Effting-Zeguers en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2016.
Uitspraak 22‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Eiseres zou eerder over een bouwvergunning hebben beschikt als de gemeente de juiste procedure had gevolgd (de artikel 19 lid 1 WRO-procedure in plaats van de artikel 19 lid 2 WRO-procedure). De gemeente is aansprakelijk voor de schade van eiseres, voor zover eiseres deze heeft geleden doordat zij niet al op 19 oktober 2011, maar pas op 3 november 2014 over een onherroepelijke bouwvergunning beschikte. Partijen mogen zich uitlaten over de schade.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/278310 / HA ZA 14-350
Vonnis van 22 juli 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIMA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. C.M. van der Corput te Veldhoven,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WAALRE,
zetelend te Waalre,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna Dima en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 12 september 2012, waarbij een comparitie van partijen is gelast
- -
de brief van mr. Van der Corput d.d. 19 februari 2013, met daarbij gevoegd de producties A t/m U van Dima
- -
het rolbericht d.d. 12 maart 2013, waarbij de gemeente haar productie 12 heeft overgelegd
- -
de brief van mr. Van der Corput d.d. 18 maart 2013, met daarbij gevoegd de productie V van Dima
- -
het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 2 april 2013
- -
de brief van d.d. 10 april 2012, waarbij de gemeente haar beslissing op bezwaar d.d. 26 februari 2013 heeft overgelegd
- -
de conclusie van repliek, tevens akte wijziging en vermeerdering van eis
- -
de conclusie van dupliek
- -
de akte van Dima
- -
de akte van de gemeente
- -
het pleidooi en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Dima houdt zich bezig met de bouw en exploitatie van bedrijfs onroerend goed.
2.2.
Dima heeft in 2006 een perceel grond met daarop een woonhuis, gelegen aan de [adres] (hierna: het perceel), gekocht van de familie [naam] . De levering vond plaats op 11 november 2006.
2.3.
Op 4 september 2006 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de toenmalig directeur van Dima, de heer [naam toenmalig directeur DIMA] (hierna: [naam toenmalig directeur DIMA] ), zijn advocaat mr. Dorn, toenmalig wethouder [naam wethouder] en ambtenaar van de gemeente [naam gemeenteambtenaar] . In deze bespreking is gesproken over de mogelijkheid voor Dima om een kleinschalig appartementencomplex te ontwikkelen op het perceel.
2.4.
In zijn vergadering van 24 april 2007 heeft het College van B & W van de gemeente (hierna: het college) besloten om een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 2 WRO te starten voor het perceel. Dima diende de voor de vrijstelling benodigde ruimtelijke onderbouwing aan te leveren.
2.5.
Bij brief van 4 juni 2007 heeft het college onder meer het volgende aan Dima geschreven: “Naar aanleiding van uw initiatief om te komen tot de bouw van een kleinschalig appartementscomplex op het perceel [adres] alsmede in vervolg op eerder overleg delen wij u het volgende mede. … Vervolgens zullen wij de formele vrijstellingsprocedure starten op basis van artikel 19, lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Hierbij hebben belanghebbenden alle wettelijk bepaalde mogelijkheden voor bezwaar en beroep. …”
2.6.
Dima heeft aan SAB te Eindhoven opdracht gegeven de ruimtelijke onderbouwing op te stellen.
2.7.
Op 19 oktober 2007 heeft Dima een bouwaanvraag ingediend voor de bouw van een appartementencomplex met parkeerkelder op het perceel. Tevens heeft zij om afgifte van een sloopvergunning verzocht.
2.8.
De verzochte sloopvergunning is verleend op 26 november 2007.
2.9.
Eind december heeft Dima haar bouwaanvraag aangevuld met de door SAB opgestelde ruimtelijke onderbouwing d.d. 20 december 2007. Op pagina 8 van dit stuk staat onder meer het volgende: “De ruimtelijke ontwikkeling evenals de afgraving van het talud ligt buiten de GHS (Groene Hoofdstructuur, rb.) aan de [adres] en zorgt voor de realisering van 6 appartementen … De realisering van 6 appartementen past binnen het Streekplan “Brabant in Balans”. In de conclusie van de ruimtelijke onderbouwing staat: “Zowel het provinciaal als gemeentelijk beleid bieden een kader voor de realisering van de 6 appartementen op de locatie aan de [adres] . … Hierdoor kan voldoende onderbouwd vrijstelling ex artikel 19, lid 2 WRO van het vigerende bestemmingsplan worden verleend.”
2.10.
Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college op grond van artikel 19 lid 2 van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) aan Dima vrijstelling verleend en tevens een bouwvergunning verleend.
2.11.
Tegen het besluit van het college van 22 april 2008 is bezwaar gemaakt door een omwonende, de heer [naam omwonende] (hierna: [naam omwonende] ). Het college heeft dit bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard. [naam omwonende] heeft vervolgens beroep ingesteld bij deze rechtbank.
2.12.
Bij brief van 20 mei 2008 heeft Dima aan het college verzocht om een verlenging van 26 weken ten behoeve van de sloopvergunning voor de [adres] , vanwege het feit dat de bouwvergunning nog niet onherroepelijk was.
2.13.
Bij brief van 3 juni 2008 heeft het college aan Dima meegedeeld dat de sloopvergunning is verlengd tot 2 december 2008. Deze verlenging van de aanvangstermijn is eenmalig, aldus de brief. Voorts vermeldt de brief: “Mochten de sloopwerkzaamheden op 2 december 2008 niet zijn gestart dan zullen wij alsnog besluiten uw bouwvergunning in te trekken.”
2.14.
In december 2008 is Dima begonnen met de sloop van de woning op het perceel.
2.15.
Bij uitspraak van 13 januari 2011 van deze rechtbank is het beroep van [naam omwonende] gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van 7 april 2009 van het college vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De rechtbank overwoog dat een deel van het bouwplan was gelegen binnen de GHS, zodat realisering daarvan in strijd zou komen met het provinciale beleid. Op grond daarvan concludeerde de rechtbank dat geen vrijstelling op grond van artikel 19 lid 2 WRO kon worden verleend.
2.16.
Tegen de uitspraak van de rechtbank hebben Dima en het college beroep ingesteld.
2.17.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft bij uitspraak in beroep van 19 oktober 2011 de uitspraak van deze rechtbank van 13 januari 2011 bevestigd. De Afdeling overwoog daartoe onder meer het volgende: “2.5.1. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat het ten tijde van belang geldende provinciaal ruimtelijk beleid, zoals neergelegd in de interim structuurvisie “Brabant in ontwikkeling” (hierna: de interimstructuurvisie) is gericht op het voorkomen van een toename van verstedelijking in de GHS. Niet in geschil is dat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, het bouwen van een appartementencomplex met parkeerkelder binnen de GHS, in strijd is met het beleid.
2.5.2.
De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat de begrenzing van de GHS, zoals deze is neergelegd in de interimstructuurvisie, niet afwijkt van die in het streekplan 2002 “Brabant in Balans”, dat ten tijde van het besluit van 22 april 2008 het geldend provinciaal ruimtelijk beleid was.
2.5.3.
Teneinde vrijstelling te kunnen verlenen met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, diende het college vast te stellen of wordt voldaan aan de voorwaarden die aan toepassing van dat artikel zijn verbonden.
2.5.4.
Op basis van de detailkaart, behorend bij de interim structuurvisie en de luchtfoto van het perceel waarop over de oorspronkelijke bebouwing de contouren van het bouwplan zijn geprojecteerd, kan de precieze ligging van de GHS begrenzing niet worden vastgesteld. Anders dan het college en Dima betogen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de begrenzing van de GHS in de ter plaatse van het perceel geldende bestemmingsplannen geen nadere uitwerking kan zijn van de globale begrenzing in de interimstructuurvisie, omdat die bestemmingsplannen ouder zijn dan de detailkaart behorende bij het streekplan Noord-Brabant 2002 “Brabant in balans”. Ter zitting is bij vergelijking van de kaart “Elementen van de ruimtelijke hoofdstructuur, plankaart 2”, behorend bij het streekplan 2002 “Brabant in Balans” met de gelijknamige kaart behorende bij het streekplan uit 1992, gebleken dat, gezien de grote schaal die bij beiden is toegepast, de omstandigheid dat de kaart uit 2002 is gewijzigd ten opzichte van die uit 1992 en de verschillen in de aanduiding van de functies, in tegenstelling tot hetgeen het college en Dima B.V. stellen, van identieke of vrijwel identieke kaarten geen sprake is. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld of de begrenzing van de GHS ter plaatse van het perceel op beide kaarten hetzelfde is. De rechtbank is daarom terecht tot het oordeel gekomen dat de ter plaatse van het perceel geldende bestemmingsplannen geen nadere uitwerking kunnen behelzen van de in de interimstructuurvisie neergelegde begrenzing. Nu zodanige uitwerking ontbreekt en ook anderszins geen gegevens zijn verstrekt waaruit blijkt van een nadere detaillering van het verloop van de grens van de GHS ter hoogte van het perceel, moet er gelet op voormelde plankaart 2 en de omtrent de situering van het bouwplan voorhanden zijnde stukken van worden uitgegaan dat het bouwplan, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, deels binnen de GHS ligt.”
2.18.
Bij besluit van 8 mei 2012 heeft het college het bezwaar van [naam omwonende] alsnog ontvankelijk en gegrond verklaard, voor zover betrekking hebbend op de gedeeltelijke ligging van het bouwplan binnen de GHS en voor zover betrekking hebbend op de uitvoerbaarheid van het bouwplan. Tevens heeft het college het besluit van 22 april 2008, waarbij aan Dima vrijstelling en bouwvergunning was verleend, herroepen en besloten de aanvraag om een bouwvergunning van Dima door te zenden aan de gemeenteraad van de gemeente. Voor het overige is de beslissing op bezwaar aangehouden totdat de gemeenteraad zou hebben besloten of een vrijstelling ex artikel 19 lid 1 van de WRO (oud) zou worden verleend.
2.19.
Bij besluit van 11 mei 2012 hebben Provinciale Staten van de Provincie Noord-Brabant de Verordening ruimte aangepast en is de begrenzing van de GHS gewijzigd. Door deze wijziging ligt het bouwplan van Dima niet meer in de GHS.
2.20.
Het college bericht bij brief van 9 juli 2012 aan de gemeenteraad: “De provincie is overigens met ons van mening dat, indien de rechter stelt dat de ecologische hoofdstructuur op een deel van het onderhavige perceel ligt, dit evenwel nooit hun bedoeling kan zijn geweest. In hun ogen is dan ook sprake van een “kennelijke vergissing”. Daarom is dit dan ook hersteld bij de recente aanpassing van de Verordening Ruimte van de provincie die op 1 juni 2012 in werking is getreden. Onderhavig perceel is daarin dan ook niet meer opgenomen in de ecologische hoofdstructuur. …”
2.21.
Bij besluit van 23 februari 2013 heeft het college zijn besluit van 8 mei 2012 tot doorzending van de bouwaanvraag van Dima naar de gemeenteraad en aanhouding van de beslissing totdat de gemeenteraad zou hebben besloten, ingetrokken en zelf een beslissing gegeven op de bouwaanvraag van Dima. Het college heeft daarbij aan de verleende vrijstelling en bouwvergunning de voorwaarde verbonden dat de waterberging overeenkomstig de geactualiseerde waterparagraaf plaats dient te vinden en het bestreden besluit (van 22 april 2008) – met inachtneming van de heroverwegingen in het besluit van 23 februari 2013 en de geactualiseerde ruimtelijke onderbouwing van 27 november 2012, gehandhaafd. Voor het overige zijn de bezwaren van [naam omwonende] ongegrond verklaard.
2.22.
[naam omwonende] heeft wederom beroep ingesteld bij deze rechtbank.
2.23.
Bij uitspraak van 11 maart 2014 van deze rechtbank is het beroep van [naam omwonende] ongegrond verklaard. [naam omwonende] is van deze beslissing in beroep gegaan bij de Afdeling, maar heeft dit beroep omstreeks 3 november 2014 ingetrokken. Daarmee is de aan Dima verleende bouwvergunning omstreeks 3 november 2014 onherroepelijk geworden.
3. Het geschil
3.1.
Dima vordert na wijziging en vermeerdering van eis samengevat –
de gemeente bij onmiddellijk uitvoerbaar tussenvonnis te veroordelen in de vertragingsschade
primair groot € 1.523.317,00, vermeerderd met rente,
subsidiair groot € 1.557.221,00, vermeerderd met rente,
en daarnaast (bij eindvonnis)
primair
veroordeling van de gemeente tot betaling van € 2.256.101,00 vermeerderd met rente
subsidiair
veroordeling van de gemeente tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.2.
Dima legt aan haar vorderingen ten grondslag dat het besluit van het college van 22 april 2008 tot verlening van een bouwvergunning onrechtmatig is jegens haar, aangezien aan de bouwvergunning een gebrek bleek te kleven. Hierdoor is het besluit door de rechtbank vernietigd, welke vernietiging door de Afdeling in stand is gelaten. Voor dit onrechtmatige besluit is de gemeente aansprakelijk. Dima heeft schade geleden doordat een gebrekkig besluit is genomen. De gemeente dient deze schade te vergoeden, aldus Dima.
3.3.
De gemeente voert verweer tegen de wijziging van eis, voor zover Dima daarmee bedoelt dat de gemeente, naast het in de wijziging van eis genoemde bedrag van (primair) € 1.523.317,00 dan wel (subsidiair) € 1.557.221,00, het bij dagvaarding primair gevorderde bedrag van € 2.256.101,00 zou moeten betalen dan wel een in een schadestaatprocedure vast te stellen bedrag. Voor zover de wijziging van eis moet worden gezien als een provisionele vordering, stelt de gemeente zich op het standpunt dat niet aan de eisen van 223 Rv is voldaan en dat de provisionele vordering moet worden afgewezen. Voorts voert de gemeente verweer tegen de vorderingen in zijn algemeenheid.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Kan de vermeerdering van eis worden toegelaten?
4.1.
Dima heeft te kennen gegeven dat zij geen provisionele vordering heeft willen instellen, maar dat zij bij wege van tussenvonnis een deel van haar schade reeds vergoed wil krijgen, omdat zij het geld hard nodig heeft. De ING bank heeft Dima laten weten dat zij niet bereid is tot financiering van het project, indien de schade die Dima inmiddels heeft geleden niet door de gemeente zal worden vergoed. Pas wanneer duidelijk wordt welke schade aan Dima vergoed zal worden en dat bedrag ook betaald is, is de bank bereid in overweging te nemen de bouw van het project wederom te financieren.
De rechtbank laat de vermeerdering van eis toe, nu is gesteld noch gebleken dat sprake is van strijd met een goede procesorde of dat de gemeente door deze eisvermeerdering in haar verdediging is geschaad. Zoals uit het hierna volgende blijkt, valt de hoogte van de schade thans echter niet te begroten. Betaling van een voorschot is dan ook niet aan de orde.
Is het besluit van het college van 22 april 2008 onrechtmatig jegens Dima?
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van het college van 22 april 2008 waarbij aan Dima bouwvergunning is verleend onjuist is, nu door de uitspraak van de Raad van State van 19 oktober 2011 is komen vast te staan dat een deel van het bouwplan was gelegen binnen de GHS, zodat de vergunning niet had mogen worden verleend en geen toepassing had mogen worden gegeven aan het bepaalde in artikel 19 lid 2 WRO. Daarmee staat naar vaste jurisprudentie vast dat het college onrechtmatig heeft gehandeld jegens Dima en dat dit onrechtmatig handelen aan haar kan worden toegerekend.
Aansprakelijkheid van de gemeente voor door Dima geleden schade
4.3.
Nu vaststaat dat sprake is van een onrechtmatig besluit dat aan het college kan worden toegerekend, is de gemeente als publiekrechtelijke rechtspersoon aansprakelijk voor de schade die Dima lijdt als gevolg van het onrechtmatig handelen van één van haar organen. De vraag is welke door Dima gestelde schade in causaal verband staat met het onrechtmatige besluit en of deze schade (deels) mede een gevolg is van omstandigheden die aan Dima kunnen worden toegerekend.
Is sprake van eigen schuld van Dima?
4.4.
De gemeente voert aan dat Dima zelf in haar ruimtelijke onderbouwing heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van strijd met het provinciaal beleid c.q. de EHS (Ecologische Hoofdstructuur, voorheen: GHS, rb.) en daarom tot afgifte van een vrijstelling ex artikel 19 lid 2 WRO kon worden overgegaan. De gemeente stelt dat zij bij het nemen van het besluit van 22 april 2008 is afgegaan op de door Dima aangeleverde informatie en dat zij dat ook mocht doen. De gemeente stelt dat op dit punt daarom sprake is van gedeeltelijke eigen schuld aan de zijde van Dima. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Zoals de Afdeling overwoog in haar uitspraak van 19 oktober 2011 in de - hiervoor onder 2.16. weergegeven - rechtsoverweging 2.5.3., diende het college vast te stellen of werd voldaan aan de voorwaarden die aan toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO zijn verbonden, teneinde vrijstelling te kunnen verlenen met toepassing van dat artikel. Dima voert dan ook terecht aan dat de gemeente een eigen taak en een eigen verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot de vraag of datgene wat gevraagd wordt vergunningtechnisch toelaatbaar is en het antwoord daarop. Bovendien heeft het college in de brief van 4 juni 2007 al aangegeven dat zij voornemens is de weg van artikel 19 lid 2 WRO te volgen, daarmee aangevend dat het plan, mits beantwoordend aan de door het college aangegeven kaders, viel binnen het provinciale beleid. Het feit dat het college niet heeft onderkend dat de in opdracht van Dima opgestelde ruimtelijke onderbouwing op het punt van de GHS niet juist was, dient voor rekening en risico van het college/de gemeente te blijven.
Hoe zou de situatie zijn geweest als het college geen onjuist besluit zou hebben genomen?
4.5.
Voor beantwoording van de vraag welke schade in causaal verband staat met het onrechtmatige besluit is mede van belang de vraag hoe de situatie zou zijn geweest als het college op 22 april 2008 geen onjuist besluit zou hebben genomen.
De gemeente stelt daaromtrent het volgende. In 2008 kon geen vrijstelling ex artikel 19 lid 2 WRO worden verleend. Uit de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 maart 2014 blijkt dat de nu wél juridisch houdbare vergunning (met vrijstelling) berust op gewijzigd provinciaal beleid. Voor de beleidswijziging was er dus geen ruimte om aan Dima een houdbare bouwvergunning te verlenen. Volgens de gemeente ontbreekt derhalve het causale verband tussen de schade en het onjuiste besluit.
Dima voert aan dat de procedure veel sneller zou zijn verlopen als de gemeente gelijk de procedure op grond van artikel 19 lid 1 WRO zou hebben gevolgd. Volgens Dima heeft [naam omwonende] gebruik gemaakt van het feit dat de grens van de EHS niet duidelijk was aangegeven op de kaart.
De rechtbank overweegt het volgende. Anders dan de gemeente betoogt blijkt uit de uitspraak van 11 maart 2014 niet dat sprake is van gewijzigd provinciaal beleid. Uit de uitspraak blijkt, net als uit de hiervoor onder 2.20 geciteerde passage uit een brief van het college aan de gemeenteraad, dat sprake was van een feitelijke onduidelijkheid althans een vergissing. Het bouwplan van Dima was dan ook niet in strijd met provinciaal beleid. De feitelijke onduidelijkheid is hersteld door aanpassing van de Verordening Ruimte. Gelet daarop neemt de rechtbank aan dat, als de gemeente na de indiening van de bouwaanvraag door Dima direct zou hebben opgemerkt dat een deel van de bouwplannen was gelegen in de GHS, althans dat de grens van de GHS niet duidelijk was en de artikel 19 lid 1 WRO-procedure was gevolgd, Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar zouden hebben gegeven. Daarna had de gemeenteraad vrijstelling kunnen verlenen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat op 22 april 2008 wel een juist besluit had kunnen worden genomen. Daarna diende, net zoals in werkelijkheid het geval was, de afloop van de door [naam omwonende] gevoerde bezwaar- en beroepsprocedure te worden afgewacht. Het was immers, zoals de gemeente onweersproken aanvoert, van het begin af aan bekend dat [naam omwonende] het niet met de bouwplannen van Dima eens was en dus voorzienbaar dat deze bezwaar- en beroepsprocedure zou volgen. De rechtbank gaat ervan uit dat het door [naam omwonende] ingestelde beroep tegen de aan Dima met toepassing van artikel 19 lid 1 WRO verstrekte bouwvergunning bij de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2011 ongegrond zou zijn verklaard, waarmee de aan Dima verstrekte vergunning onherroepelijk zou zijn. Met andere woorden: als de gemeente op 22 april 2008 een juist besluit zou hebben genomen, had Dima op 19 oktober 2011 beschikt over een onherroepelijke vergunning.
De in de periode tussen 19 oktober 2011 en 3 november 2014 opgetreden vertraging
4.6.
De gemeente stelt dat zich in de periode tussen 19 oktober 2011 en 3 november 2014 een aantal vertragingen hebben voorgedaan, die niet aan haar kunnen worden toegerekend. Op 18 juli 2012 heeft een brand in het gemeentehuis gewoed, waardoor de gemeente gedurende ongeveer een maand geen beschikking heeft gehad over het dossier met betrekking tot de vergunningaanvraag van Dima, omdat dit gereinigd diende te worden. De gemeente beroept zich met betrekking tot deze periode op overmacht. Voorts is vertraging opgetreden, doordat Dima niet bereid was om (voortvarend) een aangepaste versie van de ruimtelijke onderbouwing aan te leveren c.q. mee te werken aan de voorbereiding van het nieuwe besluit. Dit blijkt uit de op 30 oktober 2012 aan de rechtbank toegezonden stukken en uit de als productie 15 bij conclusie van dupliek gevoegde correspondentie, aldus de gemeente.
Dima is van mening dat de vertragingstermijn in verband met de brand op het gemeentehuis geen rol speelt. Dima stelt voorts dat zij wel degelijk voortvarend heeft meegewerkt.
De rechtbank is van oordeel dat de vertragingstermijn in verband met de brand op het gemeentehuis in de gegeven omstandigheden niet voor rekening en risico van Dima kan worden gebracht. Het onrechtmatige besluit was al genomen. De brand in het gemeentehuis is geen voorval dat op enige wijze aan Dima valt toe te rekenen. De vertraging die door de brand is opgetreden dient voor rekening en risico van de gemeente te blijven. Het door de gemeente gedane beroep op overmacht slaagt daarom niet.
In het dossier bevinden zich geen door de gemeente op 30 oktober 2012 aan de rechtbank gezonden stukken. In de als productie 15 bij conclusie van dupliek gevoegde correspondentie uit de periode van 15 oktober 2012 tot 11 december 2012 valt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te lezen dat het aan Dima was om een aangepaste versie van de ruimtelijke onderbouwing aan te leveren. Wel valt daarin te lezen dat Dima aandrong op spoedige besluitvorming door de gemeente. Voor zover sprake is van vertraagde besluitvorming rond genoemde periode, dient deze vertraging dan ook voor rekening van de gemeente te blijven.
Tussentijdse conclusie
4.7.
Hetgeen hiervoor onder 4.5. en 4.6. is overwogen leidt tot de conclusie dat er causaal verband bestaat tussen het onrechtmatige besluit van 22 april 2008 en de schade van Dima voor zover zij die heeft geleden doordat zij niet op 19 oktober 2011, maar pas op 3 november 2014 over een onherroepelijke bouwvergunning beschikte. Voor die schade is de gemeente aansprakelijk.
Doet ter zake wie het initiatief heeft genomen?
4.8.
Dima stelt dat de gemeente haar heeft benaderd met de vraag of zij het reeds bestaande idee voor de ontwikkeling van een kleinschalig appartementencomplex voor senioren op het perceel wilde uitvoeren. De gemeente betwist dat zij Dima heeft benaderd en stelt dat het initiatief bij Dima lag. Nu de rechtbank ervan uitgaat dat de procedure in een keer goed zou zijn verlopen, in welk geval Dima op 19 oktober 2011 over een onherroepelijke bouwvergunning had kunnen beschikken, doet voor wat betreft de periode waarover schade is geleden niet ter zake van wie het initiatief is uitgegaan. Ook als het initiatief van de gemeente is uitgegaan, zoals Dima stelt, is de periode waarin de bouwvergunning niet onherroepelijk vast stond vanwege diende de door [naam omwonende] geëntameerde bezwaar- en beroepsprocedure voor haar eigen risico.Of het uiteindelijk voor de omvang van de schade uitmaakt van wie het initiatief is uitgegaan, valt op dit moment voor de rechtbank moeilijk te overzien. Mogelijk dat daar in een later stadium alsnog een oordeel over moet worden gegeven.
Welke schade komt voor vergoeding in aanmerking?
4.9.
Als productie 6 bij dagvaarding heeft Dima een schadeopstelling overgelegd, sluitend op een bedrag van € 2.256.101,--. Daarbij ging Dima uit van een scenario, waarin zij in het geheel niet meer zou kunnen bouwen. Inmiddels is dat scenario achterhaald. Dima is thans van mening dat de gemeente aansprakelijk is voor haar vertragingsschade vanaf het moment van aankoop van de villa (11 november 2006) tot aan het moment van afgifte van de laatste bouwvergunning (26 februari 2013). Bij een correct vergunningstraject had zij haar investering veel eerder kunnen terugverdienen, aldus Dima.
4.10.
Gelet op de tussentijdse conclusie dient de vraag te worden beantwoord welke schade Dima lijdt doordat zij niet op 19 oktober 2011, maar pas op 3 november 2014 over een onherroepelijke bouwvergunning beschikte. Zoals hierna onder 4.13 wordt overwogen kan de rechtbank deze schade thans nog niet begroten. De rechtbank zal eerst nog een aantal verweren van de gemeente met betrekking tot de hoogte van de schade bespreken.
Het arrest Schuttersduin
4.11.
De gemeente voert aan dat, gelet op het Schuttersduinarrest (HR 29 april 1994, NJ 1997, 396) de kosten voor het verrichten van bouwwerkzaamheden die Dima heeft gemaakt voordat zij beschikte over een onherroepelijke bouwvergunning, voor rekening en risico van Dima dienen te blijven.
Dima voert hiertegen aan dat het Schuttersduinarrest hier niet relevant is, omdat zij nog niet is gaan bouwen.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat het in het Schuttersduinarrest neergelegde criterium niet alleen betrekking heeft op bouwwerkzaamheden, maar ook op andere kosten die Dima “te vroeg” heeft gemaakt, omdat zij nog niet beschikte over een onherroepelijke bouwvergunning en de door [naam omwonende] aangespannen bezwaar- en beroepprocedure diende af te wachten. Of daarvan sprake is kan pas worden beoordeeld als partijen zich hebben uitgelaten over de schade.
Doet ter zake dat Dima vanaf 15 mei 2007 geen volledig eigenaar meer is?
4.12.
De gemeente voert aan dat Dima op 15 mei 2007 1/12de deel van het perceel heeft geleverd aan de heer [naam 2] en 1/12de deel aan mevrouw [naam 3] . Dima is dus vanaf dat moment geen volledig eigenaar meer van het perceel. Dima zal moeten aangeven welke bedragen voor haar rekening zijn gekomen teneinde de door haar geleden schade te bepalen, aldus de gemeente.
Volgens Dima is voor de schadevergoeding niet van belang dat Dima een deel van de eigendom heeft verkocht aan derden. De derden verzetten zich niet tegen de realisatie van de bouwplannen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor de begroting van de schade die Dima heeft geleden op zich niet van belang wie eigenaar is van de grond, maar wel wie de kosten heeft gedragen, zoals de gemeente terecht stelt. Daarbij heeft in ieder geval te gelden dat een eventueel door de mede-eigenaren betaalde koopprijs in mindering komt op de investering door Dima in de grond.
In hoeverre kan thans reeds een begroting van de schade worden gemaakt?
4.13.
Dima heeft een in haar opdracht gemaakt rapport van Dicop Bouwadvies (hierna: Dicop) d.d. 30 april 2014 overgelegd. De gemeente heeft een in opdracht van haar verzekeraar opgemaakt rapport van Lengkeek Expertises (hierna: Lengkeek) d.d. 19 mei 2014 overgelegd. Dima betwist het rapport van Lengkeek. De gemeente betwist het rapport van Dicop. Geen van beide rapporten is gebaseerd op het thans door de rechtbank onder punt 4.7. geformuleerde uitgangspunt voor wat betreft de vertragingsschade. Bovendien is niet duidelijk in hoeverre Dima haar vordering, gebaseerd op de schadeopstelling bij dagvaarding, handhaaft. Op dit moment kan de rechtbank de schade dan ook niet begroten. De rechtbank zal de zaak aanhouden en naar de rol verwijzen. Partijen kunnen zich dan uitlaten over de vraag hoe de procedure verder dient te lopen, bijvoorbeeld met benoeming van een deskundige door de rechtbank of met (een poging tot) onderlinge overeenstemming, op basis van de in dit vonnis gegeven uitgangspunten. Indien partijen geen onderlinge overeenstemming kunnen bereiken, dient Dima zich in ieder geval uit te laten over welke schade zij lijdt doordat zij niet op 19 oktober 2011, maar pas op 3 november 2014 over een onherroepelijke bouwvergunning beschikte. Dima wordt verzocht daarbij inzichtelijk te maken welke methode van schadeberekening zij daarbij tot uitgangspunt neemt en de door haar beweerdelijk geleden schade te specificeren. De gemeente mag daarop reageren..
4.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 2 september 2015 voor het nemen van een akte door Dima over hetgeen is vermeld onder 4.13, waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.M. Effting-Zeguers en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2015.