Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW
Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/32.2:32.2 Het begrip (contractuele) samenwerking en het verband tussen het niveau van samenwerking en de rechtsvormkeuze
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/32.2
32.2 Het begrip (contractuele) samenwerking en het verband tussen het niveau van samenwerking en de rechtsvormkeuze
Documentgegevens:
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS363283:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
EU-recht / Marktintegratie
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Om een goed beeld te krijgen van de denkbare vormen van samenwerking, heb ik het zich in de maatschappij voordoende fenomeen van (contractuele) samenwerking op zichzelf te bestudeerd. In dat verband heb ik – om een intern standpunt zoveel mogelijk te vermijden – het fenomeen van samenwerking benaderd vanuit de invalshoek van de organisatiewetenschappen. Vanuit die invalshoek betekent samenwerking het afstemmen van gedrag van partijen op elkaar om zodoende voordelen te behalen, die zonder de samenwerking niet, of op minder efficiënte wijze behaald kunnen worden. In de samenleving komt samenwerking tussen ondernemers veelvuldig, in verschillende intensiteiten en op verschillende manieren voor.
In de (sociaal-)economische literatuur zijn diverse theorieën ontwikkeld, die verklaren hoe deze gemeenschappelijke doelen kunnen worden bereikt door samenwerking. Een belangrijk ijkpunt is de zogenoemde “transactiekostentheorie”. Deze theorie poogt het gegeven, dat ondernemingen sommige activiteiten inkopen, terwijl zij andere activiteiten juist intern verrichten, te verklaren. Als verklaring biedt de transactiekostentheorie, dat de markt niet altijd efficiënt werkt en dat het verrichten van transacties kosten met zich meebrengt. De transactiekostentheorie geeft niet slechts een antwoord op de vraag, waarom ondernemingen sommige activiteiten inkopen en andere uitbesteden, maar verklaart ook, waarom ondernemingen tot samenwerking overgaan. Door samen te werken, hoeven niet steeds opnieuw transactiekosten gemaakt te worden, maar vinden transacties plaats volgens een van te voren bekend patroon. Samenwerking veroorzaakt evenwel coördinatiekosten, aangezien een contractueel samenwerkingsverband, afhankelijk van de mate van afstemming van gedrag op elkaar, in enige mate behoefte heeft aan een interne regeling. Individuen in organisaties en daarmee ook organisaties zelf, vertonen “opportunistisch gedrag”, waarbij list en bedrog niet worden geschuwd (“opportunism”). Dit werkt door naar het niveau van een organisatie in een samenwerkingsverband. Een aanhoudend risico bestaat, dat een organisatie haar individuele doelen laat prevaleren boven de doelen van het samenwerkingsverband of zich zelfs opportunistisch gedraagt (“seeking self-interest with guile”). Het gevaar bestaat aldus, dat de andere partijen, die bij de samenwerking betrokken zijn, opportunistisch gedrag zullen gaan vertonen. Dit risico is groter, naarmate de samenwerking tussen de ondernemingen hechter is. Om enerzijds coördinatiekosten te beperken, maar anderzijds te voorkomen, dat één van de samenwerkende partijen (al dan niet door opportunistisch gedrag) onevenredige voordelen haalt uit de samenwerking, zullen de partijen controle op elkaar willen uitoefenen (“hierarchical control”). De mate, waarin partijen controle op elkaar willen uitoefenen, is afhankelijk van de mate, waarin zij hun gedrag op elkaar afstemmen. De onderlinge (mate van) interdependency van partijen en de daarbij behorende (mate van) afstemming van het gedrag van partijen op elkaar, vindt zo zijn weerslag in een organisatiestructuur. De keuze voor een organisatievorm wordt enerzijds bepaald door de omvang van (de te verwachten) coördinatiekosten en anderzijds door de omvang van de (te verwachten) controle, die nodig wordt geacht. Dit speelt vervolgens ook een rol bij de keuze van een rechtsvorm.