Procestaal: Italiaans.
HvJ EU, 16-12-2021, nr. C-274/20
ECLI:EU:C:2021:1022
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
16-12-2021
- Magistraten
L. Bay Larsen, N. Jääskinen, M. Safjan
- Zaaknummer
C-274/20
- Roepnaam
Prefettura di Massa Carrara
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2021:1022, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 16‑12‑2021
Uitspraak 16‑12‑2021
Inhoudsindicatie
‘ Prejudiciële verwijzing — Artikel 63 VWEU — Vrij verkeer van kapitaal — Wegverkeer — Registratie en belasting van motorvoertuigen — Bestuurder die in een lidstaat woonplaats heeft — In een andere lidstaat geregistreerd voertuig — Voertuig dat voor korte tijd om niet ter beschikking wordt gesteld — Nationale regeling die personen die sinds meer dan zestig dagen in Italië woonplaats hebben, verbiedt om in deze lidstaat aan het verkeer deel te nemen met een in het buitenland geregistreerd voertuig’
L. Bay Larsen, N. Jääskinen, M. Safjan
Partij(en)
In zaak C-274/20,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Giudice di pace di Massa (vrederechter Massa, Italië) bij beslissing van 16 juni 2020, ingekomen bij het Hof op 19 juni 2020, in de procedure
GN,
WX
tegen
Prefettura di Massa Carrara — Ufficio Territoriale del Governo di Massa Carrara,
wijst
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, vicepresident van het Hof, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, N. Jääskinen (rapporteur) en M. Safjan, rechters,
advocaat-generaal: A. Rantos,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
GN en WX, vertegenwoordigd door M. Kòsa, avvocato,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Garofoli, avvocato dello Stato,
- —
de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek, J. Vláčil en J. Očková als gemachtigden,
- —
de Finse regering, vertegenwoordigd door M. Pere als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door E. Montaguti, B.-R. Killmann en L. Malferrari als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 18, 21, 26, 45, 49 tot en met 55, en 56 tot en met 62 VWEU.
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen GN en WX en de Prefettura di Massa Carrara — Ufficio Territoriale del Governo di Massa Carrara (prefectuur van Massa Carrara — lokaal kantoor van de centrale overheid Massa Carrara, Italië; hierna: ‘prefectuur’) over een proces-verbaal van overtreding.
Toepasselijke bepalingen
3
Artikel 93, lid 1-bis, van het decreto legislativo no285 — Nuovo codice della strada (wetsbesluit nr. 285 betreffende de nieuwe wegenverkeerswet) van 30 april 1992 (gewoon supplement bij GURI nr. 114 van 18 mei 1992), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: ‘wegenverkeerswet’), bepaalt:
‘Onverminderd het bepaalde in lid 1-ter is het eenieder die sinds meer dan zestig dagen woonplaats heeft in Italië, verboden om met een in het buitenland geregistreerd voertuig aan het verkeer deel te nemen.’
4
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat schending van artikel 93, lid 1-bis, van deze wet wordt bestraft met een administratieve geldboete van 712 tot 2 848 EUR.
5
Artikel 93, lid 1-ter, van deze wet bepaalt:
‘In het geval dat een voertuig zonder chauffeur wordt geleaset of verhuurd door een in een andere lidstaat van de Europese Unie of land van de Europese Economische Ruimte opgerichte onderneming die in Italië geen nevenvestiging of andere vestiging heeft, alsook in het geval dat een voertuig in bruikleen wordt gegeven aan een persoon met woonplaats in Italië die door een arbeidsverhouding of een samenwerkingsverhouding verbonden is met een in een andere lidstaat van de Europese Unie of land van de Europese Economische Ruimte opgerichte onderneming die in Italië geen nevenvestiging of andere feitelijke vestiging heeft overeenkomstig de bepalingen van het communautair douanewetboek, moet aan boord van het voertuig een document worden bewaard, ondertekend door de persoon op wiens naam het voertuig is geregistreerd en met een vaste datum, op grond waarvan de rechtsgrond en de duur van de terbeschikkingstelling van het voertuig kunnen worden vastgesteld. Bij gebreke van dit document wordt het voertuig geacht aan de bestuurder daarvan ter beschikking te zijn gesteld.’
6
Artikel 43 van de Codice Civile (burgerlijk wetboek), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, definieert ‘woonplaats’ als ‘de plaats waar de persoon gewoonlijk verblijft’.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
7
GN heeft woonplaats in Italië terwijl zijn echtgenote, WX, woonplaats heeft in Slowakije.
8
Op 17 februari 2019, toen WX zich in Italië bevond, hebben GN en WX de in Slowakije geregistreerde auto van WX gebruikt om naar een supermarkt te gaan.
9
Dit voertuig werd eerst bestuurd door WX en vervolgens door GN.
10
Bij die gelegenheid zijn zij door de verkeerspolitie van Massa Carrara aangehouden en gecontroleerd. Bij deze politiecontrole werd proces-verbaal van overtreding opgemaakt tegen GN, bestuurder van het betrokken voertuig op het ogenblik van deze controle, en tegen WX, als eigenaar van dit voertuig, en is tot inbeslagneming ervan besloten wegens schending van artikel 93, lid 1-bis, van de wegenverkeerswet, op grond dat GN, die sinds meer dan zestig dagen woonplaats had in Italië, een in het buitenland geregistreerd voertuig bestuurde.
11
De verwijzende rechter merkt op dat personen die sinds meer dan zestig dagen woonplaats hebben in Italië op grond van het toepasselijke nationale recht niet mogen deelnemen aan het verkeer met een in het buitenland geregistreerd motorvoertuig en daartoe verplicht zijn om dit voertuig in Italië te laten registreren en daarbij nog ingewikkelde en dure administratieve formaliteiten in acht moeten nemen.
12
Deze rechter preciseert dat de registratie van een motorvoertuig in Italië, naast inschrijvingskosten en nogal ingewikkelde administratieve stappen, voor de betrokkene de verplichting meebrengt om het voertuig in Italië opnieuw te laten keuren, in Italië de motorvoertuigenbelasting te betalen, ook voor het lopende jaar waarvoor de overeenkomstige belasting reeds in het buitenland is betaald, en een nieuwe verzekeringspolis af te sluiten met een Italiaanse verzekeringsmaatschappij.
13
Deze rechter is van oordeel dat het verbod dat door de Italiaanse regeling wordt opgelegd aan eenieder die sinds meer dan zestig dagen woonplaats heeft in Italië om er aan het verkeer deel te nemen met een in een andere lidstaat geregistreerd motorvoertuig, ongeacht de persoon op wiens naam dat voertuig is geregistreerd, een geval van discriminatie op grond van nationaliteit vormt. Voorts is de verwijzende rechter van oordeel dat de verplichting om motorvoertuigen in Italië te registreren die reeds in een andere lidstaat zijn geregistreerd, de uitoefening door de betrokken burgers van de Unie van bepaalde in het VWEU neergelegde rechten indirect maar aanzienlijk kan bemoeilijken of beperken.
14
In deze omstandigheden heeft de Giudice di pace di Massa (vrederechter Massa, Italië) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moet het verbod op elke ‘discriminatie op grond van nationaliteit’ in artikel 18 VWEU aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten verboden is regelgeving vast te stellen die voor onderdanen van andere lidstaten, ook indirect, verkapt en/of inhoudelijk, problemen kan opleveren?
- 2)
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan artikel 93, lid 1-bis, van de [wegenverkeerswet] houdende het verbod voor eenieder die sinds meer dan zestig dagen woonplaats heeft in Italië om met buitenlandse kentekens (ongeacht op wiens naam zij zijn gesteld) aan het verkeer deel te nemen, problemen opleveren voor onderdanen van andere lidstaten (bezitters van voertuigen met een buitenlands kenteken) en als gevolg daarvan worden geacht te discrimineren op grond van nationaliteit?
- 3)
Moeten de begrippen:
- a)
‘het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven’ (artikel 21 VWEU);
- b)
‘interne markt’ die ‘een ruimte [omvat] zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van de Verdragen’ (artikel 26 VWEU);
- c)
‘[h]et verkeer van werknemers binnen de Unie is vrij’ (artikel 45 VWEU);
- d)
‘beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat [zijn] verboden’ (de artikelen 49 tot en met 55 VWEU); en
- e)
‘de beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Unie [zijn] verboden ten aanzien van de onderdanen der lidstaten die in een andere lidstaat zijn gevestigd dan die, waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht’ (de artikelen 56 tot en met 62 VWEU),
aldus worden uitgelegd dat nationale bepalingen die voor onderdanen van de Unie de uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten, het recht van vrij verkeer van werknemers binnen de Unie, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting, ook slechts indirect, verkapt en/of inhoudelijk, kunnen beperken of bemoeilijken of anderszins kunnen beïnvloeden, eveneens verboden zijn?
- 4)
Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, kan artikel 93, lid 1-bis, van de wegenverkeerswet houdende het verbod voor eenieder die sinds meer dan zestig dagen zijn woonplaats heeft in Italië om met buitenlandse kentekens (ongeacht op wiens naam zij zijn gesteld) aan het verkeer deel te nemen, de uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten, het recht van vrij verkeer van werknemers binnen de Unie, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting beperken, bemoeilijken of anderszins beïnvloeden?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
15
Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 18, 21, 26, 45, 49 tot en met 55, en 56 tot en met 62 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een bepaling van nationaal recht die eenieder die sinds meer dan zestig dagen woonplaats heeft in een lidstaat, verbiedt om in die lidstaat aan het verkeer deel te nemen met een in een andere lidstaat geregistreerd motorvoertuig, ongeacht de persoon op wiens naam dat voertuig is geregistreerd.
16
In dit verband zij eraan herinnerd dat de door de verwijzende rechter gestelde vragen weliswaar formeel betrekking hebben op de uitlegging van de artikelen 18, 21, 26, 45, 49 tot en met 55, en 56 tot en met 62 VWEU maar dat dit het Hof niet belet om hem alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het recht van de Unie te verschaffen die van nut kunnen zijn voor de beslechting van de bij hem aanhangige zaak, ongeacht of deze rechter er in deze vragen wel of geen melding van maakt (zie met name arrest van 29 oktober 2015, Nagy, C-583/14, EU:C:2015:737, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
17
Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld met betrekking tot een bruikleen die is overeengekomen tussen in verschillende lidstaten woonachtige burgers, gaat het bij het grensoverschrijdend lenen om niet van een motorvoertuig om kapitaalverkeer in de zin van artikel 63 VWEU (arrest van 29 oktober 2015, Nagy, C-583/14, EU:C:2015:737, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
18
Aangezien artikel 63 VWEU van toepassing is en in bijzondere discriminatieverboden voorziet, vindt artikel 18 VWEU dus geen toepassing (arrest van 29 oktober 2015, Nagy, C-583/14, EU:C:2015:737, punt 24).
19
Voorts zijn de artikelen 49 tot en met 55 VWEU, die beperkingen van de vrijheid van vestiging verbieden, niet relevant voor het hoofdgeding aangezien dit geding volgens de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens noch betrekking heeft op werkzaamheden anders dan in loondienst noch op de uitoefening daarvan.
20
Daar het aan het Hof overgelegde dossier geen enkel element bevat op grond waarvan een verband kan worden vastgesteld tussen de situatie in het hoofdgeding en de uitoefening van de in de artikelen 56 tot en met 62 VWEU neergelegde vrijheid van dienstverrichting, is de uitlegging van deze laatste bepalingen evenmin relevant voor de beslechting van dat geding.
21
Bovendien bevat de verwijzingsbeslissing niets op basis waarvan een verband kan worden gelegd tussen deze situatie en de uitoefening van het in artikel 45 VWEU neergelegde vrije verkeer van werknemers.
22
Aangezien ten slotte artikel 26 VWEU bepaalt dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat waarin met name het vrije verkeer van kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van de Verdragen en artikel 63 VWEU al van toepassing is, is artikel 26 VWEU hier niet van toepassing.
23
Aangezien het hoofdgeding betrekking heeft op de uitlening van een auto door een ingezetene van een lidstaat aan een ingezetene van een andere lidstaat, moeten de gestelde vragen derhalve eerst worden getoetst aan artikel 63 VWEU en vervolgens, in voorkomend geval, aan artikel 21 VWEU (zie in die zin arrest van 29 oktober 2015, Nagy, C-583/14, EU:C:2015:737, punt 25).
24
Teneinde de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven moeten de gestelde vragen bijgevolg opnieuw worden geformuleerd en moet ervan worden uitgegaan dat deze rechter met die vragen in wezen wenst te vernemen of de artikelen 21 en 63 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat die het eenieder die sinds meer dan zestig dagen woonplaats heeft in die lidstaat, verbiedt om in die lidstaat aan het verkeer deel te nemen met een in een andere lidstaat geregistreerd motorvoertuig, ongeacht de persoon op wiens naam dat voertuig is geregistreerd.
Bestaan van een beperking
25
Maatregelen van een lidstaat die de ingezetenen van deze staat ervan weerhouden in andere lidstaten leenovereenkomsten te sluiten, vormen beperkingen in de zin van artikel 63, lid 1, VWEU (zie met name arrest van 29 oktober 2015, Nagy, C-583/14, EU:C:2015:737, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
26
Volgens artikel 93, lid 1-bis, van de wegenverkeerswet is het eenieder die sinds meer dan zestig dagen woonplaats heeft in Italië verboden aan het verkeer deel te nemen met een in het buitenland geregistreerd voertuig.
27
Bijgevolg is een persoon die sinds meer dan zestig dagen woonplaats heeft in Italië, zoals GN, en die beschikt over een in een andere lidstaat geregistreerd motorvoertuig en hiermee in Italië aan het verkeer wenst deel te nemen, verplicht dit voertuig in laatstgenoemde lidstaat te registreren, hetgeen de betaling van kosten en belastingen en het vervullen van ingewikkelde administratieve formaliteiten meebrengt, zoals de verwijzende rechter opmerkt.
28
Aangezien een bruikleen in wezen bestaat in de mogelijkheid om de geleende zaak te gebruiken, dient te worden vastgesteld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, doordat personen die sinds meer dan zestig dagen woonplaats hebben in Italië een belasting moeten betalen bij het gebruik op het Italiaanse wegennet van een in een andere lidstaat geregistreerd voertuig, ook al is dat om niet geleend van een ingezetene van een andere lidstaat, ertoe leidt dat de grensoverschrijdende bruikleen om niet van motorvoertuigen wordt belast (zie in die zin arrest van 26 april 2012, van Putten, C-578/10—C-580/10, EU:C:2012:246, punt 39). Bruikleen om niet van een in Italië geregistreerd voertuig is daarentegen niet aan deze belasting onderworpen.
29
Een dergelijk verschil in behandeling naargelang de staat waarin het geleende voertuig is geregistreerd, kan inwoners van Italië ervan weerhouden de bruikleen, door inwoners van een andere lidstaat, van een in laatstgenoemde lidstaat geregistreerd voertuig te aanvaarden [zie in die zin beschikking van 10 september 2020, Waals Gewest (Inschrijving van een geleend voertuig), C-41/20—C-43/20, niet gepubliceerd, EU:C:2020:703, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
30
Bijgevolg vormt de in punt 24 van het onderhavige arrest bedoelde nationale regeling, voor zover zij inwoners van Italië ervan kan weerhouden in andere lidstaten leenovereenkomsten te sluiten, een beperking van het vrije verkeer van kapitaal in de zin van artikel 63, lid 1, VWEU (zie in die zin arrest van 26 april 2012, van Putten, C-578/10—C-580/10, EU:C:2012:246, punten 40 en 41).
Rechtvaardiging van de beperking
31
Volgens vaste rechtspraak van het Hof is een beperking van een van de door het VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheden slechts toelaatbaar wanneer deze een met dit Verdrag verenigbaar rechtmatig doel nastreeft en gerechtvaardigd is uit hoofde van dwingende redenen van algemeen belang. Daarenboven moet in een dergelijk geval de toepassing van de betrokken maatregel geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te verzekeren en mag deze niet verder gaan dan ter bereiking van dit doel noodzakelijk is [zie met name arrest van 29 oktober 2015, Nagy, C-583/14, EU:C:2015:737, punt 31, en beschikking van 23 september 2021, Waals Gewest (Inschrijving van een voertuig van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid), C-23/21, niet gepubliceerd, EU:C:2021:770, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
32
De Italiaanse regering betoogt in wezen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling tot doel heeft te vermijden dat personen die in Italië wonen en werken, door het gewone gebruik op het nationale grondgebied van in het buitenland geregistreerde voertuigen, onrechtmatig kunnen handelen zoals belastingen en tolgelden niet betalen, sancties kunnen ontlopen of kunnen profiteren van gunstiger verzekeringspremies, en ook beoogt te voorkomen dat de identificatie van de personen die deze voertuigen daadwerkelijk besturen, moeilijk of zelfs onmogelijk wordt gemaakt voor de politiediensten die met de controle zijn belast.
33
In dit verband zij eraan herinnerd dat het Hof, met name met betrekking tot het doel van bestrijding van belastingfraude op het gebied van de registratiebelasting en de motorvoertuigenbelasting, reeds heeft vastgesteld dat het een lidstaat is toegestaan om een in een andere lidstaat geregistreerd motorvoertuig aan een registratiebelasting te onderwerpen wanneer dit voertuig hoofdzakelijk is bestemd voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat of daar feitelijk duurzaam wordt gebruikt (zie in die zin arrest van 26 april 2012, van Putten, C-578/10—C-580/10, EU:C:2012:246, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
34
Is aan deze voorwaarden echter niet voldaan, dan is de band van het in een andere lidstaat geregistreerde voertuig met een lidstaat minder hecht, zodat voor de betrokken beperking een andere rechtvaardiging is vereist (arrest van 26 april 2012, van Putten, C-578/10—C-580/10, EU:C:2012:246, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35
Het staat dus aan de verwijzende rechter om uit te maken wat de duur is van de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde leenovereenkomsten en wat de aard is van het effectieve gebruik van de geleende voertuigen (zie arrest van 26 april 2012, van Putten, C-578/10—C-580/10, EU:C:2012:246, punt 49).
36
Wat het voorkomen van misbruik betreft, volgt overigens uit de rechtspraak van het Hof dat de justitiabelen zich weliswaar niet met het oog op misbruik of bedrog op het Unierecht kunnen beroepen, maar een algemeen vermoeden van misbruik niet kan worden gebaseerd op de omstandigheid dat een in Italië woonachtige persoon in deze lidstaat een in een andere lidstaat geregistreerd voertuig gebruikt dat hem om niet ter beschikking is gesteld door een in die andere lidstaat woonachtige persoon [beschikking van 10 september 2020, Waals Gewest (Inschrijving van een geleend voertuig), C-41/20—C-43/20, niet gepubliceerd, EU:C:2020:703, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
37
Wat betreft de door de Italiaanse regering in haar schriftelijke opmerkingen aangevoerde rechtvaardiging betreffende het vereiste van doeltreffendheid van de verkeerscontroles, zij opgemerkt dat niet blijkt om welke redenen de identificatie van de daadwerkelijke bestuurders van in het buitenland geregistreerde voertuigen moeilijk, zo niet onmogelijk, zou worden gemaakt voor de met de controles belaste politiediensten.
38
Wat voorts de door deze regering naar voren gebrachte doelstelling betreft dat de betrokken bestuurder geen gunstiger verzekeringspremies geniet, blijkt noch uit de verwijzingsbeslissing noch uit de schriftelijke opmerkingen van die regering in welk opzicht dit doel overeenkomstig de in punt 31 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak een met het VWEU verenigbaar rechtmatig doel is en gerechtvaardigd is uit hoofde van dwingende redenen van algemeen belang. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de lidstaat die een grond ter rechtvaardiging van een beperking van een van de door dat Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden aanvoert, concreet moet aantonen dat er een reden van algemeen belang bestaat (zie in die zin arrest van 8 mei 2003, ATRAL, C-14/02, EU:C:2003:265, punt 69).
39
Ten slotte is het vaste rechtspraak dat derving van belastinginkomsten niet kan worden aangemerkt als een dwingende reden van algemeen belang die kan worden ingeroepen ter rechtvaardiging van een maatregel die in beginsel strijdig is met een fundamentele vrijheid [zie met name arresten van 7 september 2004, Manninen, C-319/02, EU:C:2004:484, punt 49; 22 november 2018, Sofina e.a., C-575/17, EU:C:2018:943, punt 61, en beschikking van 10 september 2020, Waals Gewest (Inschrijving van een geleend voertuig), C-41/20—C-43/20, niet gepubliceerd, EU:C:2020:703, punt 55].
40
Bijgevolg moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 63, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die het eenieder die sinds meer dan zestig dagen woonplaats heeft in die lidstaat, verbiedt om in die lidstaat aan het verkeer deel te nemen met een in een andere lidstaat geregistreerd motorvoertuig, ongeacht de persoon op wiens naam dat voertuig is geregistreerd, zonder dat rekening wordt gehouden met de duur van het gebruik van dat voertuig in eerstgenoemde lidstaat en zonder dat de betrokken persoon aanspraak kan maken op vrijstelling wanneer dit voertuig niet is bestemd om hoofdzakelijk in eerstgenoemde lidstaat duurzaam te worden gebruikt of daar feitelijk niet duurzaam wordt gebruikt.
41
In die omstandigheden hoeft geen uitspraak te worden gedaan over de uitlegging van artikel 21 VWEU.
Kosten
42
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 63, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die het eenieder die sinds meer dan zestig dagen woonplaats heeft in die lidstaat, verbiedt om in die lidstaat aan het verkeer deel te nemen met een in een andere lidstaat geregistreerd motorvoertuig, ongeacht de persoon op wiens naam dat voertuig is geregistreerd, zonder dat rekening wordt gehouden met de duur van het gebruik van dat voertuig in eerstgenoemde lidstaat en zonder dat de betrokken persoon aanspraak kan maken op vrijstelling wanneer dit voertuig niet is bestemd om hoofdzakelijk in eerstgenoemde lidstaat duurzaam te worden gebruikt of daar feitelijk niet duurzaam wordt gebruikt.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑12‑2021